Weekblad voor LAN GEDIJ Iv en Omstreken.
N°. 16.
Zondag 17 Juli 1892.
Ie Jaargang.
FEUILLETON.
EEN BEDELARES.
NIEUWE»
ÜMMJkFI C0UK4II
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Züidsciiarwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden SO et-, franco p. post 0O ct.
UITGEVER:
J. EL KEIZER.
BUREEL:
Xooidsclianvoude.
PRIJS DER AD VERTE NTIËN:
Van 15 regels 30 ct., elke regel meer S ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
»IE.l§TltE«IELE¥» OH® WK\ HOLLAlU§€IIEf IPOURWEG. (Orrenn icii lijd.)
Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude.
R I C II TI N G
II E L 1> E R.
R I C II T 1
1 X G VMS T E R I) A M.
GREENWICH TIJD.
6.36*
7.47
11.23
3.06 6.37
9.51
10.59
GREENWICH TIJD. 6.18* 7.30
9.37* 12.04f
1.38
3.55
8.16
AMSTERDAMSCHE TIJD.
6.56*
8.07
11.43
3.26 6.57
10.11
11.19
AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38* 7.50
9.57* 12.24f
1.58
4.15
8.36
Deze trein rijdt alleen de
s Donderdags
tot Schaj
;en.
Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam,
f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest.
ZOMER.
Er is niets, wat zooveel stof tot nadenken geeft
als de natuur. Ieder jaargetijde levert gedachten
op, die niet uitgesproken kunnen worden zonder
ons te treffen.
Hoeveel te meer geldt zulks van den zomer, den
lieven zomer. Hij doet ons de natuur aanschouwen
in al haar volheid; wat de Lente heeft beloofd, is
werkelijkheid geworden.
Het natuurschoon van den Zomer nu laat zich
niet in enkele regels beschrijven. Slechts een en
ander zij hier vermeld. Indien er iets in de na
tuur is, dat ons vooral in deze dagen boeit, dan is
het hare verscheidenheid. Het is, of moeder
»natuur" rekening houdt met der menschen smaak,
van de leuze uitgaande: elk wat wils. Hier zie ik
reusachtige boomen, die met hun bladerendos den
wandelaar uitnoodigen, om in hunne schaduw uit
te rusten en wat af te koelen. Daar zie ik de groene
weiden, de runderen voedende. Elders valt mijn oog
op akkers met een overvloed, verrukkelijk om te
zien. Zoo kan ieder sterveling al naar gelang van
zijn smaak zich te goed doen aan de schatten, welke
de natuur op kwistige wijze ontvouwt.
Het merkwaardigste nu van dat alles is ditBe
halve de verscheidenheid, die de natuur zoo ruim
schoots oplevert, worden wij ook getroffen door de
eenheid, waarin die verscheidenheid als 't ware
zich oplost. Ik bedoel ditEvenals de zevenkleurige
regenboog in zijn geheel verrukkelijk is om te zien,
terwijl 'tevens iedere kleur op zich zelve waarti is,
om er alle opmerkzaamheid aan te wijden, zoo is
ook de natuur èn in haar geheel bewonderenswaar
dig èn in hare verschillende deelen en onderdeelen
van het kleinste grassprietje af, dat ergens in het
verborgen leeft, tot den reusachtigen eik toe, dien
koning van het woud. Wel is waar, wij, menschen
met onze zorgen en beslommeringen, gunnen ons
ternauwernood den tijd, om dat alles op te mer
ken, maar wie zich even de moeite geeft, om de
natuur, zooals zij thans is, tè aanschouwen, die zal
het met mij eens zijn. Dit is juist het eigenaardige
van de natuur: verscheidenheid aan den eenen, en
toch ook weer die eenheid aan den anderen kant.
Het is een bewijs, hoe 'teen het andere noodig
heeft, om te worden wat het wezen moet, nl. dat
gene, wat wij natuur noemen. Het is één lange
keten, waaruit niet één schakel kan gemist worden.
De verscheidenheid als die in de natuur, zie ik
ook in de maatschappij. Ik aanschouw, om daarbij
slechts ter blijven, menschen met Verschillende be
hoeften en neigingen, ontwikkelde en niet ontwik
kelde, rijke en arme, aanzienlijke en geringe men-
schenkinderen. Geldt hier ook hetzelfde, wat wij
verder in de natuur hebben waargenomen? En nu
vraag ikVormen die menschen, allen te zamen een
harmonisch geheel, één groot huisgezin, waar geen
wanklanken vernomen worden, waar ieder op zijn
wijze arbeidt aan de taak hem opgedragen, om zoo
doende het groote raderwerk van de maatschappij
aan den gang te houden? Ik weet het niet, wel
weet ik, dat daarvan het welzijn der maatschappij
voor een groot deel afhangt. De overtuiging, dat
ieder mensch in zijn stand met den arbeid, dien
hij verricht, nuttig is voor de geheele samenleving,
moet in alle harten postvatten, wil men werkelijk
arbeiden met een goeden uitslag aan de oplossing
van de sociale nooden en behoeften. En nu denk
ik aan hen, die daarvan niet overtuigd zijn,
die juist betreuren, wat eigenlijk een zegen,
een groote zegen moet genoemd worden. Zij be
treuren, het nl. dat er zooveel verschil in rang en
stand is, en streven er daarom naar, om al die
rangen en standen op te heffen. Alle menschen
moeten gelijk zijn met gelijke rechten. Doch hun
roep ik toe: »Gij weet niet, waarover gij treurt."
Verbeeldt u, dat alle dieren verscheurende dieren
waren, dat alle menschen even rijk of even arm,
ontwikkeld of onontwikkeld, heeren of knechtpn
waren, mijn hemel, wat zou er van de maatschappij
worden? Ik wil niet de gevolgen, de noodlottige
gevolgen bespreken, die daaruit zouden voortvloeien
trouwens, die gevolgen liggen voor de hand.
Wie werkelijk arbeiden wil aan de bevrediging
van de maatschappelijke nooden en behoeften, die
moet ieder mensch in zijn waarde erkennen, zijn
arbeid op prijs stellen en hem daarvoor volgens
alle recht enbillijkheid beloonendie moet op
zijn' ondergeschikten niet met een zekere minach-
tingneerzien, omdat zij tot een anderen stand behooren
dan hij; die moet doordrongen zijn van de waarheid,
dat de eene mensch den andere noodig heeft, dat
wij allen van elkander afhangen. Dan is er samen
werking; eene samenwerking die lijdt tot eenheid
en waar eenheid is, daar is kracht; kracht, waar
door wij duizenden tot een zegen kunnen worden..
De zomer met zijn natuurschoon gaat voorbij om
plaats te maken voor het najaar. De dagen van
overvloed zullen plaats maken voor dagen van ge
brek en armoede. Streven wij er dan naar, nu er
voorloopig nog werk genoeg is, om in den kring,
waarin wij geplaatst zijn die eenheid te bevorde
ren, dan zullen in tijden van nood de menschen
elkander helpen zooveel in hun vermogen is, over
tuigd van de waarheid, dat alle menschen, hoezeer
zij ook van elkander verschillen, toch een groot
huisgezin vormen, waaruit niemand kan gemist
worden, waar ieder recht heeft op eene plaats.
Z.-S.
L.
Gremengel Nieuws.
Noordscharwoude. Jl. Woensdag is de
eerste roode kool verzonden door J. Bierman
naar de Amsterdamsche markt. Opmerking ver
dient dat deze ook de laatste kool verzond.
Benoemd tot lid van de permanente com
missie voor de provincie Noord-Holland, ter be
vordering van de belangen van het Nederlandsch
Zendelinggenootschap in dert ring Scharwoude"
Ds. H. A. Ludwig pred. te Züidsciiarwoude.
Het toelatings-examen voor de Rijks H. B.
School te Heerenveen (Fr.) is met zeer gunstig
gevolg afgelegd door den jongeheer C. Rogge
veen Jz. te Schagcn.
Binnen kort zal Schagcn weer een van
zijne weinige oudheden zien verdwijnen. De an
tieke gevel nl. van liet huis der Gebr. Schene,
heeft wat veel te dijden gehad van de tand des
tijds en zal door een nieuwen worden vervangen. De
fraaie steen met het opschrift: „Gratia plena
Domini tecum" d. i.de volle genade Gods zij
met U, zal waarschijnlijk niet in den nieuwen
gevel geplaatst worden, evenmin als de groote
hoeksteenen op de zijden des gevels en de schoon
bewerkte steenen boven de ramen. In vroegere
eeuwen werd dit huis door katholieke geeste
lijken bewoond. Het antieke poortje naast het
huis zal blijven, zooals het is.
Even voor de pauze ontstond er Woensdag
een felle binnenbrand met uitslaande vlam in de
griffierkamer in het gebouw der Tweede Kamer,
uitkomende op den Hofsingel te 's-Gravenhage.
De brandweer werd gealarmeerd, doch het per
soneel der Kamer had met de eigen blusclunid-
delen het vuur reeds bedwongen. De griffierska
mer is bijna geheel uitgebrand.
Bij de herstemming te Maastricht voor
een lid der Tweede Kamer zijn uitgebracht 2130
stemmen, waarvan 49 van onwaarde. Gekozen
is de heer M. de Ras (ultr.) met 1167 stemmen.
De heer C. Schreinemacher (ultr.) bekwam 914
stemmen.
Bij de herstemming te Vlaardingen voor
een lid in de Provinciale Staten zijn uitgebracht
2577 stemmen; van onwaarde 61. Gekozen is de
heer IJzerinans (katholiek) met 1307 stemmen.
De heer Schippers (anti.-rev.) verkreeg er 1206.
't Was op een fraaien herfstavond, dat de heer
Ernst van Duren, een rijke grondeigenaar, die eerst
onlangs te Berlijn was komen wonen, zich nog zeer
laat op weg naar zijne woning bevond. Van de Fre-
derikstraat naar de Berenstraat gaande, kwam van
achter het geboomte een vrouwelijke gedaante op
hem af en vroeg hem om een aalmoes. De eigen
aardige wijze waarop dit geschiedde, alsmede de
de zonderlinge kleedij van de vrouw trokken zijn
aandacht. De angstige beschroomde toon, waarop
zij sprak, zoomede de groote bescheidenheid in hare
manieren, deden vermoeden, dat hij voor zich had
eene vrouw die beter dagen had gekend. Hij nam
haar eens wat beter op en zag toen, dat zij behalve
een sluier, die terstond zijn opmerkzaamheid getrok
ken had, nog een bril met donker gekleurde glazen
droeg.
Op 't zelfde oogenblik naderde een politie-agent
het tweetal en vroeg den heer Van Duren of deze
vrouw hem met bedelen was lastig gevallen.
»Neen", loog de heer Van Duren in het belang
der arme vrouw, die blijkbaar in grooten angst ver
keerde.
Nadat de gerechtsdienaar, iets in zich zelf brom
mende, was weggegaan, haalde Van Duren zijn
beurs te voorschijn en gaf die aan de gesluierde
arme vrouw, die geen woorden genoeg kon vinden
om hem voor zijne dubbele goedheid te bedanken.
Van Duren liet het hierbij echter niet, doch bood
haar bovendien aan, haar naar huis te geleiden. Dit
weigerde ze eerst beslist. Van Duren hield
echter aan, hij rekende het blijkbaar zijn plicht
haar verder te beschermen. Hoe vreemd het ook
moge klinken aldus in de bres te springen voor een
hem geheel onbekend wezen, hij gevoelde er zich
als 't ware voor geroepen.
Zijgaf eindelijk toe, en zoo begaven ze zich naar
een der voorsteden van Berlijn.
Wegens hevige hoest-aanvallen van zijne bescher
melinge was hare spraakzaamheid niet groot en
spoedig zag Van Duren in, dat, wilde hij weten,
wie deze gesluierde bedelares was, hij zulks moest
vragen. Hiertoe overgaande, vernam hij, dat zij Me
vrouw van Saremba geboren Van Bieleveld heette,
't Was dus, zooals hij verwacht had, eene dame
van aanzienlijke afkomst, die thans door den nood
gedwongen was, op zoo'n treurige wijze in haar
levensonderhoud te voorzien.
Zij toonde zich verder bereid, hare levensgeschie
denis te vertellen, doch Van Duren belette haar
zulks daar hij duidelijk zag dat het spreken haar
lastig viel gedurende het loopen. Hij zeide daarom,
dat hij binnenkort haar eens bezoeken wilde, om
dan kalm haar levensloop aan te hooren en om haar
dan zooveel mogelijk te helpen, daar hij niet twij
felde of eene vrouw van dien naam moest aanzien
lijke verwanten hebben, die best in staat zouden
zijn haar te helpen.
Ondertusschen waren zij aan hare woning gena
derd, en ging Van Duren heen, haar belovende
spoedig eens te zullen terugkomen. Toevallige om
standigheden verhinderde hem echter dit spoedig
te doen. Van Duren was genoodzaakt te verhuizen
en al de drukte daaraan verbonden, verhinderde
hem zijn belofte te vervullen.
Al spoedig werd hij levendig aan zijn avontuur
met de gesluierde bedelares herinnerd, doordien hij
twee huizen van af zijne nieuwe \voning een naam
bordje ontdekte, waarop geschreven stondMevrouw
de wed. Saremba, geb. Bieleveld.
Zou deze dame misschien verwant zijn aan de
gesluierde bedelares? Op zijn terstond ingewonnen
informatie, vernam hij dat deze dame het huis be
woonde met haar beeldschoone dochter Elsa. Ze was
tooneelspeelster geweest, vóór zij gehuwd was, en
had als zoodanig geen on verdienstelijken naam ver
worven. Na haar huwelijk had zij het tooneel ver
laten. Haar man had een niet onaardige betrekking,
doch liet haar hij zijn dood slechts een gering ver
mogen na, waarvan zij met hare dochter Elsa maar
matig kon leven. Veel hulp zou dus van haar niet
voor zijn beschermelinge te verwachten zijn, maar
toch besloot hij er eens heen te gaan om zoo moge
lijk de verwantschap gewaar te worden. Vooraf
echter wilde hij naar de voorstad gaan om ook daar
inlichtingen in te winnen bij de gesluierde bedelares
Daar hij wijk eu nommer had opgeschreven kon
hij hare woning gemakkelijk terug vinden. Na vier
trappen te zijn opgeklommen kwam 'hij aan het
armzalig zolderverblijf van de bedelares, die thuis
was en nu wel den bril doch geen sluier droeg.
Armoedig zag het sleshts matig verlichte vertrekje
er uit. Een tafel, eenige verminkte stoelen, een
spiegel met gebroken glas ea iets wat naar een
stoof geleek was het voornaamste huisraad. Een
klok, een kachel enz. waren artikelen welke men
er te vergeefs zocht. In den hoek lagen een soort
matras en eenige dekens welke allen erg schamel
uitzagen en der vrouw een weinig benijdbare rust
plaats boden. Terwijl het haar zichtbaar genoegen
deed, den heer Van Duren terug te zien, noodigde
zij hem uit plaats te neinen. In den loop van het
gesprek dat nu volgde, bemerkte Van Duren weldra
dat de bedelares geenszins geneigd scheen, hem
haar geheelen levensloop mee te deelen. Op zijn
vragen gaf zij kort en bondig antwoord, doch veel
was het niet wat hij aldus gewaar werd. Dit be
vreemdde hem zeer, daar zij bij de eerste ontmoe
ting geenszins terughoudend bleek te zijn.
Natuurlijk deelde Van Duren haar mee, dat hij
nabij' zijne woning een bewoonster had, die den
zelfden naam droeg als zij en daar woonde met hare
dochter. Hij verhaalde haar wat hij omtrent die fa
milie was te weten gekomen en vroeg of zij aan
die beiden verwant kon zijn. De bedelaree antwoordde
hierop dat zij zulks niet wist en wist het gesprek
spoedig eene wending te geven.
Van Duren was over die terughoudendheid vol-