Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. NS. 25. Zondag 18 September 1892. Ie Jaargang. J. H. KEIZER. BERICHT. De zóó gevreesde ziekte. FEUILLETON. Verloren Geluk. NIEUWE» LAIGE1UKEI C0UR4NT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordsciiarwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 et-, franco p. post 60 ct. UITGEVER: BUREEL: Hoordscliarwoude. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct-, elke regel meer 15 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. 1191;\STItEGKMÜG OP «KV HOLM\IïS« IIll\ Sl'oaitwix;. (Greenwich lijd.) Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude. RICHTING IIELOER. GREENWICH TIJD. 6.36* 7.47 11.23 3.06 6.37 9.51 10.59 GREENWICH TIJD. 6.18* 7.30 9.37* 12.04f 1.38 3.55 8.16 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* 8.07 11.43 3.26 6.57 10.11 11.19 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38* 7.50 9.57* 12.24f 1.58 4.15 8.36 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen. RICHTING AMSTERDAM. Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest. Zij, die zich met 1 October op dit blad wenschen te abon- neer en, ontvangen de tot dien datum nog verschijnende num mers GRATIS. I. De woorden boven deze regels lezende, zal ieder aanstonds weten, waarover wij het aan den aanvang van dit blad zullen hebben. Het is over de cholerade zoo zeer gevreesde ziekte. „De cholera komt, komt ook hier, hier in ons vaderland." Hoe vel en heeft deze kreet niet met vreezen en beven vervuld! Wiens haren rijzen niet te bergen, wie wordt niet bleek van schrik, wanneer hij bedenkt, dat de zoo zeer gevreesde ziekte ook in zijn huis een inval z a 1 doen, of althans kan doen. Want er dreigt gevaar, werkelijk groot gevaar. We hebben slechts de dag- en weekbladen van de laatste dagen en weken te lezen en we zeggen: het is niet overdreven, alles wat men doet, om de voortplanting van de Azia tische cholera tegen te gaan. Een woord van lof kan en mag niet ont houden worden aan hen, die zoovele voortref felijke wenken ter bestrijding van genoemde ziekte ten beste hebben gegeven, en deze zelfs zóó bekend hebben gemaakt, dat niemand er onkundig van kan zijn. De gemeentebesturen zitten er ook lang niet bij stil. Wat maar eenigszins der ziekte voedsel zou kunnen ge ven, moet op hun bevel worden verwijderd alles moet zoo rein, zoo zindelijk mogelijk worden gehouden het huis, waarin gij woont; het bed, waarop gij slaapt; het water, waar mede 'gij u waschtde kleeren, waarmede gij u kleedt; vooral niet te vergeten uwe spijzen. Nu willen wij hier geen vermaningen of waarschuwingen ten beste geven, maar toch is het noodig er op aan te dringen, dat de gemeente met haar burgemeester mede werkt-, dat zij getrouw de bevelen opvolge, die van het gemeentebestuur tot haar komen. Wel is waar, de ziekte is in deze streken nog niet, maar zij kan komen evenals elders en vraagt dan niet, hoevelen zij ten grave zal brengen. Op reinheid komt 't slechts aan; op rein heid zelfs in de nietigste kleinigheden. Aller leuze moet deze zijnmen kan niet te rein wezen. Vindt' gij het opvolgen van de in dit opzicht gegeven wenken en bevelen dwaas heid, van oordèel zijnde, dat bij u alles even rein is, wat wij u bidden, acht het geen dwaas heid. Of is het dwaasheid te streven naar het welzijn van duizenden in den lande? Is het dwaasheid samen te werken ter bestrijding van die niets sparende, niets ontzienende ja alles verwoestende vijandin Ik geloof 't niet. Bovendien ééne onreinheid kan eene ge- heele streek aansteken; één mensch kan, door niet allernauwkeurigst toe te zien op zijn huis, zijn bed, zijn lichaam, zijn voedsel, zeiven en anderen een wissen dood bezorgen. Waarlijk overbodig is 't niet, elkander aan te sporen tot waakzaamheid, groote waakzaamheid. Zoo samenwerking gewenscht is, dan is het hier gewenscht. Want wat geeft 't of men in zijn huis zindelijk is en alles aanwendt om het zindelijk te houden, en zijn buurman is het niet? Ik eindig met den hartelijken wensch, dat de cholera ons niet kome bezoeken. Trouwens wij kunnen en mogen verwachten, dat zij hier niet komt, wanneer stipt gehandhaafd worden, al is het ook tot in het óverdrevene toe, de bevelen dienaangaande van de over heid uitgevaardigd. Want wat zou er van ons worden, wanneer wij met zelfverwijt in de ziel den dood moesten betreuren van betrekkingen en vrienden, die door onze nalatigheid de slachtoffers waren geworden van de meestge- vreesde van alle gevreesde ziekten, de cholera Aziatica. Doen wij hulde aan hetgeen de oude Ro meinen hebben gezegd al was 't ook in be trekking tot iets anders: Si vis pacem, para helium. (Zoo gij den vrede wilt, rust u ten strijd.) Z.-S. l. Binnenland. Yan 12 tot 17 dezer, zijn vanaf het station Noordsciiarwoude, 55 wagens plus verschil lende kleine zendingen groenten vervoerd. Onder de ad verten tiën in dit nummer is er eene, die de bijzondere aandacht verdient. Zij bevat eene aankondiging van een concert in de Protestantsche kerk te Schagcu te geven door het koor Copella, onder leiding van den heer Dan. de Lange. Dit koor, waarvan o. a. de hee- ren Messchaert en Rogmans leden zijn, heeft met den grootsten lof uitvoeringen gegeven op de Weener muziek-tentoonstelling. Niemand ver- zuime van deze eenige gelegenheid gebruik te maken. De Scheveningsehe Sporttentoonstelling werd Maandag door 6916 personen bezocht, hot grootste tot dusver verkregen aantal. Van 4 tot 11 September gingen 40424 en van 1 Juni af 529602 personen door de tourniqets. Aan de Yereening tot bevordering van in wendige zeuding te Doctincliciii, directeur ds. J. van Dijk, ten doel hebbende de opleiding van predikanten in de ned. herv. kerk, is de som van f 50000 geschonken voor een pand te Amsterdam, dat voor 30 studenten in de godge leerdheid zal worden ingericht. Door de vele regens te Haarlemmer meer, ziet het er met de landbouwproducten treurig uit. Haver wordt door den regen uitge- geslagen en de tarwe staat te schieten op 't land. Dacht men nog voor weinige dagen een goe den oogst binnen te halen, thans is menig hart met bange zorgen vervuld. Men verlangt algemeen naar droog weder. (Slot) »Mijn God, wij waren toch geen kinderen meer, hoe kondt gij alles vergeten »Ik wèl, mijn vriend; ik was een kind." Van Dijk zwijgt, maar ziet haar in de groote lieve oogen en in 't gelaat waarop een zachte kleur is verschenen. 't Oogenblik, dat de trein vertrekken zal, nadert intusschen en verbreekt het kortstondig onderhoud »Gij reist zeker naar Amsterdam, Agathe?" Zij knikt en vertelt angstig, dat zij gaat om den zomer op Pouwenheuvel door te brengen. »Laat ons dan elkaar vaarwel zeggen. Het is beter nu dan later." Ze reikt hem de hand en zegt »vaarwel", doch yan Dijk gaat zwijgend rneè naar buiten, helpt haar in den trein, en raakt nog een enkele maal haar hand aan ten afscheid, 't Was voor 't laatst. Als mevrouw Troostwijk 't huis harer ouders binnentreedt, is zij zieker dan ooit, doch de drukte van haar onverwachte komst helpt haar om de op gewekte aandoening te verbergen; alleen geeft zij 's middags haar wensch te kennen in den tuin wat uit te rusten. De stilte en de lucht, meent ze, zullen haar ver kwikken doch als ze daar zit, enkel met een tien jarig zusje tot gezelschap, vraagt zij het kind, naar een bloemperk wijzend, op die plaats haar zoo wel bekend »Zeg, Dora, is dat bloemperk daar réeds lang in dien hoek En de kleine vertelt, dat 't perk daar in het voor jaar is gemaakt, en vraagt haar zieke zuster vleiend of zij de bloemen niet mooi vindt en of zeer haar wat van mag plukken En als 't kind met 'n tuiltjen terugkomt, verhaalt het dat daar een boompjen had gestaan, dat met den winter was doodgevroren. V. Mevrouw Troostwijk en hare moeder kwameh een dag later op Pouwenheuvel aan. Daar vernam mevrouw van de dienstboden, dat haar echtgenoot reeds een paar dagen geleden weer was vertrokken. De booien meenden naar Amsterdam, want meneer had maar 'n klein reisvalies meêgenomen. Mevrouw's komst was ook wel wat onverwacht, want afgaande op mijnheer's orders, die komst betreffende, had men gemeend mevrouw niet zoo spoedig te zullen zien. Zwijgend luistert de zieke meesteresse van den Pouwenheuvel naar deze mededeelingen, totdat een der onderhoorigen een nieuw verhaal begint over een paar heeren met eene vreemde dame, die me neer hier onlangs nog hadden bezocht. Snel breekt mevrouw Troostwijk den stroom dier mededeelin gen af. Zooals de meeste menschen, als zij iets wenschen te verbergen, zich door eene zekere gejaagdheid verraden, doet Agathe dit aan hare moeder, als zij met voorgewende opgewektheid deze uitnoodigt, het zich nu maar zoo gemakkelijk mogelijk te maken, en de logeerkamers eens te gaan inspecteeren, oin te zien of er ook iets ontbreekt. Mama heeft haar kind eens van ter zijde aange zien, toen de knecht nog sprak, als wilde [ze raden wat er in haar omging. De verwondering wordt haar echter te sterk, nu haar dochter zoo kalm over een ander voorwerp begint, en zij barst uit »Mijn hemel, kind, wat ben je koelniet eens schijn je er aan te denken even aan Troostwijk te seinen, dat gij hier zijt, en voor eene jonge vrouw schijnt ge ook al bijzonder weinig benieuwd omtrent vreemde dames met wie uw man converseert Het melancholieke gezichtje van Agathe richt zich tot haar moeder, en met zooveel ernst als deze nog nooit bij haar heeft opgemerkt, antwoordt ze »Wellicht schijnt u mijn handelwijze vreemd toe, maar ik verzeker u, Mama, reeds lang heb ik ont dekt, dat het beter is de wegen van mijn man niet na te speuren." Mama ontstelt van den bitteren toon, waarop haar kind dit zegtzij rijst op van haar stoel en treedt op haar toe, terwijl de zieke scherp schijnt te sta ren in de lommerrijke laan, waarlangs zij beiden een oogwenk te voren het buiten zijn komen op- rijden. Zoo staat zij voor het raam, met den rug naar haar moeder gekeerd, die daardoor de groote tranen niet zien kan, welke tusschen de lange wimpers van de eenmaal zoo vroolijk tintelende oogen heen- glijden tranen van diepe smart om een vernietigd leven, tranen van weemoed wellicht bij de gedachte aan een geliefden vriend, maar tranen ook van haat en verachting voor een echtgenoot, die haar in den vreemde niet alleen heeft veronachtzaamd, maar die haar heeft verraden in ontucht, evenals hij 't zij is er zeker van doen zou onder zijn eigen dak. Als hare moeder de armen vleiend om de tengere gestalte van haar diep ongelukkig kind heenslaat met de vraag: of zij wel gelukkig is? dringt Agathe die tranen evenwel terug, terwijl ze zich afwendt met het bittere antwoord dat er immers van geluk bij haar huwelijk nooit sprake was geweest. Angstig meer te vragen en gepijnigd door bange voorgevoelens, troont mevrouw van Weel haar doch ter naar hare vertrekken, die vlak naast elkaar gelegen zijn, aan den achtervleugel van het gebouw. Daar laat zij Agathe over aan de zorg der kame nier, en gaat naar haar eigen kamer, waar zij een telegram schrijft aan haar man, om haar beider aankomst te berichten en om tevens te verzoeken Troostwijk, die waarschijnlijk in Amsterdam is, van een en ander in te lichten. Dat telegram moet naar het dichtbij gelegen spoorwegstation. Zij gaat zelf naar den stal, om er een der knechts mee weg te zenden. Als zij het papier heeft overhandigd en zich uit het koetshuis verwijderd, steekt het stalpersoneel de hoofden bij elkaar om het geschrift te lezen. Op de laatste re gels wijzende, zegt de jongen, dat dit zooveel als aver rechts verkeerd is, waarop de ouwe koet sier hem een duw geeft met den stalbezem en uit valt »jij mag je hersens ook nog wel eens laten roskammenwat denk'je, dat de baas zen vrouw zal schrijven, dat hij met een vreemde medam in Brussel zit De andere knecht fluit eens tusschen de tanden door, ten teeken van instemming, en zegt dan, dat hij 't schande vindt: er bijvoegende, dat hij zich liever wou laten overrijden, dan zijn wijfje zoo to mishandelen, terwijl de derde van 't gezelschap als zijn oordeel ten beste geeft: «dat ziju heer met zoo iemand in 't span als de jonge mevrouw, toch waarachtig voor niemand behoefde uit te halen »Ik zeg altijd,meent de oude Dirk, »zoojang je jong gezel bent, alloh, |dan heb je niemand wat- blief of dankie te zeggen; maar trouwen is houwen, en 't is slecht spul om 't dan nog met vreemde vrouwlui aan te leggen.« Als de jongen reeds lang met het telegram is vertrokken en Dirk zijn werk weer opgevat heeft, heeft hij geen oog voor de keurige tuigen en schoon- gepoetste rijtuigen in zijn stal. Meestal kan dat gezicht hem met zelfvoldoening vervullen, maar he den heeft hij reeds meermalen uitgekeken naar 't heerenhuis en dan zijn eerlijken kop geschud. Hij had 't daar ook zoo gansch anders gekend. Toen hij jong was, kwam hij in dienst bij den ouden heer,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1892 | | pagina 1