Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 27.
Zondag 2 October 1892.
Ie Jaargang.
De zóó gevreesde ziekte.
FEUILLETON.
Vóór het Examen.
NIEUWE
LANGEHJKH C0UB41T.
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidsciiarwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 ct., franco p. post 60 ct.
UITGEVER:
J. HL KEIZER.
BUREEL:
Noordscharwoude.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1—5 regels 30 et., elke regel meer 5 ct.
Grootc letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
DIMNTKIXiSKIJlC; OP Oi:\ BmGGAYRMlIGY SPOORWEG». (GireenwiCh tijd.)
Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude.
GREENWICH TIJD. 6.36* 7.47 11.23
3.06
6.37 9.51
10.59
GREENWICH TIJD. 6.18
7.30*
9.37
12.04f
1.38
3.55
8.16
AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* 8.07 j 11.43
Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen.
3.26
6.57 10.11
11.19
AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38
Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam,
f Deze trein rijdt alleen des Donderdags i
7.50*
tot Uitgei
9.57
est.
12.24f
1.58
4.15
8.36
II.
Wij leven in een eigenaardigen tijd; eigen
aardig, omdat er in onze maatschappij vele
dingen zijn, die schreeuwen, letterlijk schreeu
wen om hervorming en toch maar niet her
vormd mogen worden. Er is in de samenle
ving veel wat anders en beter moet worden,
en het schijnt wel, dat het zoo blijven moet
als het is; van verandering en verbetering
voorloopig nog geen sprake, geen spoor.
Het zou ons te ver voeren, wanneer wij
alle gebreken van onze maatschappij gingen
opsommen. Trouwens hij, die de dingen be
kijkt, zooals ze zijn, zal het met schrijver
dezes eens zijn: Er is veel wat op hervorming
wacht, en waarvan de hervorming telkenmale
wordt verschoven, wordt uitgesteld.
Zoo worden in de tweede kamer wel eens
dingen behandeld en afgehandeld, waarmede
men zulk een haast niet behoefde te maken,
terwijl andere, meer noodzakelijke dingen blij
ven liggen tot later.
Wat mag daarvan toch wel de reden zijn?
Hoe komt het toch, dat men sommige zaken
niet aangrijpt in het hart, terwijl men toch
de overtuiging in zich omdraagt, dat zij aan
gegrepen moeten worden en al lang hadden
moeten worden aangegrepen?
Zou het gemakzucht zijn, geboren uit traag
heid, een zekere lauwheid en flauwheid, die
zich liefst niet inspant, uitgaande van de
leuze: het zal onzen tijd wel uithouden? Ik
weet het niet, al is het ook waar, dat ge—
makzucht en alles, wat daarmede in verband
verder, zou het soms schroom zijn, die velen
niet doet handelen, zooals zij moeten en be
lmoren te handelen? Best mogelijk. In ieder
geval spreke tegen, wie kan er behoort
moed, groote moed toe, om te spreken, waar
men spreken moet; om te wijzen op de vele
fouten en gebreken van onze tegenwoordige
maatschappij. Het wordt öf kwalijk genomen,
öf verkeerd uitgelegd, en zoo-sticht men soms
nog meer kwaad dan goed. Wat is hiervan
het gevolg? dit: men komt tot de overtuiging
dat het toch eigenlijk maar het beste is om
te zwijgener niet langer aan te tornen. Dat
doet ons leven in een tijd van nemen en ge
ven, schikken en plooien, en maakt hem tot
een tijd van achter- in plaats van voor
uitgang. En dat moest niet zoo wezen,
vooral niet daar, waar men aangewezen is,
om iets te doen in het belang van volk en
vaderland.
Men zou kunnen vragenwat heeft dat nu
te maken met de „zoo gevreesde ziekte?" Wat
is het verband tusschen dit en het vorige
hoofdartikel?
Onder de vele fouten of gebreken van onze
maatschappij komt ook onreineid en onzinde
lijkheid voor, bron van ziekte en ellende. Het
is waarlijk niet overbodig daartegen met kracht
en klem te protesteeren. Doch, dat vereischt
moed, groo?en moed. Want hoe gaat 't er
mede: Ieder voor zich meent dat 'tmet zijn
zindelijkheid' nog al gaat, dat het bevel, om
toch alles zoo rein en zindelijk mogelijk te
houden door hem niet behoeft te worden op-
Bovendien, welke huismoeder neemt het
dezen of genen niet kwalijk, wanneer hij haar
wijst op een of ander stofje, dat in de haast
is blijven liggen! Wie wordt niet boos, wan
neer hem wordt aangezegd, dat hij zijn huis
eens schoon moet laten maken, dat hij zorgen
moet voor versche lucht, enz. enz. Men mag
hier hervorming preêken, het baat niets, het
is een roeien tegen den stroom op, terwijl het
toch zoo noodig is, om hier iets tot stand te
brengen, wa't van afdoehden aard is.
Men heeft wel meer dan eens in- deze da
gen gezegd: Zou al dat schrijven over de
cholera en dat aandringen op reinheid de men-
schen niet vreesachtig maken. Is vrees in dit
opzicht niet gevaarlijk? Wij zeggen: zeker,
vrees maakt het lichaam ziek, omdat het
stoornis brengt in den gewonen gang van het
leven. Vrees maakt het lichaam ongezond.
Maar, welke verstandige mensch gaat iets
schrijven om zijnen medemenschen vrees aan
te jagen, welk doel hebben die berichten over
de cholera anders gehad, dan om te wijzen op
de vele voorzorgsmaatregelen, die bij nauw
keurige inachtneming ik zeg nietde-komst
der ziekte geheel tegenhouden, maar dan toch
veel van het zoo gevreesde kwaad kunnen
bestrijden. Hier geldt het: weest niet bezorgd
maar zorgsaam.
Hartelijk hopende dat wij van de zoo ge
vreesde ziekte zullen bevrijd blijven, dat de
berichten dienaangaande hoe langer hoe min
der zullen worden, heb ik toch reden, en wie
niet met mij, tot dankbaarheid, dat de vree-
selijke ziekte eene aanleiding is geweest, om
iets te zeggen, dat al lang gezegd had moe
ten wordenhoudt uw huis, uw lichaam, uwe
kleeren, uwe spijzen rein.
Want in sommige streken van ons vader
land laat de reinheid veel, veel te wenschen
over.
Ik denk b. v.- aan danslokalen, die laag van
verdieping zijn, waar weinig of geen versche
lucht binnenkomt, waar men gansche nach
ten, iii een benauwde atmosfeer doorbrengt,
bezwangerd met allerlei stofdeeltjes, die door
het jonge volkje worden ingeademd. Ik denk
aan kleine huiskamers, binnen welker muren
alles gebeuren moet, omdat er maar één ka
mer is, waar gewoond kan worden.
Dat is iets, om niet meer te noemen, waar
a 11 ij d tegen geprotesteerd zal moeten wor
den. Onreinheid, die het gevolg is van gebrek
aan ruimte, aan lucht, aan water, is a 11 ij d
af te keuren. Zij is de bron van de meeste
kwalen en ziekten.
Ziet daar een van de gebreken in onzen
tegenwoordigen tijd, die zoo geloofd wordt
om zijn grooten vooruitgang. Later zullen wij
misschi.en aan een andere fout de aandacht
schenken. De zoo gevreesde ziekte gaf aanlei
ding nu eens uitsluitend hierop te wijzen.
Moge het strekken tot het welzijn van velen,
van allen. Ik voel wel, dat er moed noodig is,
om zoo iets te zeggen, maar waarom zou het
ons aan dien moed ontbreken. Wie het goed
meent met de zijnenmet zijne gemeente,
met volk en vaderland, hij zegge, wat hij te
zeggen hebbe. Zorge hij er voor, dat hetgeen
hij zegt, waar is.
Dat er gebreken zijn in onze tegenwoordige
maatschappij, dat is niet erg; niets is vol
maakt, noch in 't verleden, noch in 't heden,
maar erg, heel erg is het, wanneer wij den-
't Is halftien, tijd voor den avondmaaltijd.
Zij is blij bezigheid te hebben. Haar gedachten
zijn dan niet zoo aanhoudend op morgen gericht,
en zij zal kalmer zijn als straks hij binnenkomt.
In haar tegenwoordigheid is ook hij opgeruimd, ja,
soms kan hij over het examen schertsen. Maar hoe
goed hij zich ook houdt, zij laat zich niet blinddoe
ken. Zij weet het wel hoe prikkelbaar hij is, en hoe
vermoeid soms. Zij bemerkt het wel, dat zijn lamp
des morgens bijna geheel is leeg gebrand, en zij
weet beter dan iemand hoe vaak zijne gedachten
afdwalen en hij niet hoort dat er tot hem gespro
ken wordt.
Zij is gereed en verlangt naar zijn komst. Wat
valt de tijd lang als men wacht!
Zij is bezorgd over hem en wil weten of hij niet
hleeker en vermoeider is dan gewoonlijk. Zal zij hem
gaan roepen? Veel te lang aaneen zit hij weerover
zijn hoeken gebogen.
Zij verlaat de kamer en blijft stil staan hij een
deur op de donkere gang, maar de hand, die de
kruk wilde vatten, zinkt weer. De deur is niet goed
gesloten en zij kan juist naar binnen zien.
Het is een zeer eenvoudig kamertje met bedstede,
waschtafel, twee stoelen en een tafel met eenige
verspreide hoeken, over één waarvan een jeugdig
hoofd.
Dat hoofd alleen ziet zij. Hij, aan wien het be
hoort, leunt nu en dan achterover in zijn stoel, ziet
naar den zolder en zegt iets op, tot hij zich weer
in het boek verdiept en dan dezelfde beweging her
haalt. Dat is alles wat zij ziet, maar het is genoeg
om haar daar een kwartier geboeid te houden.
Er valt een lichtstraal op haar gelaat. In haar
blik ligt een wereld van liefde, van weemoed, van
trots. Alleen een moeder heeft zulk een blik.
Eindelijk opent zij de deur.
»Kom je, Wim
»Ja, ik ga mee,« is zijn levendig antwoord, en
reeds is hij hij haar en steekt zijn arm door den
haren.
Er is kracht in zijn lenige gestalte en levenslust
in zijn heldere oogen. Neen, al heeft zij niet altijd
zijn wenschen ingewilligd, al kent hij debeteekenis
der woorden ontbering en inspanning, de blos is niet
gevaagd van zijn wangen, tevredenheid niet gewe-„
ken uit zijn hart.
Zij laten zich naar allen schijn de eenvoudige bo
terham goed smaken de een gelooft het althans van
den ander.
Ga nu van avond wat vroeg naar bed,« zegtzij,
bezorgd naar hem ziende. »Je hebt een goede nacht
rust noodig.
Hij knikt haar geruststellend toe.
»Ja, moedertje, ik zal mijn best doen.«
»Ik heb altijd gehoord dat men niet tot het laat
ste oogenblik studeeren moet,« redeneert zij voort.
»En dat laat zich ook wel hegrijpen. Men moet
krachten verzamelen voor zoo'n dag, in plaats van
ze tot het laatste oogenblik uit te putten. Het spijt
mij nu eigenlijk dat je vandaag niet reeds gegaan
bent. Een reis is altijd vermoeiend.
Daar geef ik niets om. En ik bespaar nu de kos
ten van logies.®
»Je hadt bij oom belet kunnen vragen."
»En deze heele dag zou verloren geweest zijn, en
ik heb juist nog zoo heerlijk gerepeteerd. Neen, 't
is zóó 't beste."
Het ontsnapt haar waakzaam oog niet, dat hij
minder opgewekt is dan anders, al doet hij zijn best
het te verbergen.
»Hoe laat kan ik een telegram verwachten
vraagt zij na een kleine stilte.
»Ik wou wel dat ik het wist, mama. Maar ik
denk tusschen twaalf en twee. Na twee uur kunt
u in elk geval geen telegram meer krijgen.«
»Je bezoekt toch zeker de familie even, als 't
afgeloopen is
Hij kijkt haar eenige oogenblikken lachend aan.
»Daar meent u geen woord van," verklaart hij
beslist. »Zeg het maar eerlijk. Ik weet zeker dat
u morgen wel honderdmaal uit het raam zult kij
ken of ik haast kom. Nu, biecht eens op
Misschien wel,« stemt zij toe en beantwoordt
zijn glimlach. »Maar wij hebben nogal verplichting
aan oom
»Nu ja,« antwoordt Willem, blijkbaar vastbeslo
ten, »maar morgen kom ik naar huis, naar mijn
moedertje
Er is iets bijzonder welsprekends in de wijze,
waarop zij haar kleine hand op een der zijnen legt
en laat rusten.
»Aan wie denkt u wel dat ik het eerst een tele
gram zal verzenden vraagt hij schertsend, O, als
ik slaag, zou ik wel aan alle kennissen willen tele-
grafeeren. Maar dat gaat niet. Zijn er briefkaarten
in huis, mama?«
»Stil toch," zegt zij angstig. »Niet vooruitloopen.
Koop ze als ie geslaagd bent. Het is niet goed zoo
iets vooruit te bespreken.
Voor het eerst hoort zij van avond zijn aansteke
lijken lach.
»Ha, ha, moedertje, moedertje Hebt u geen
voorgevoel ook? En dat zoo'n verstandige vrouw.
Foei
Zij antwoordt niet. Haar voorgevoel spelt zoo wei
nig goeds. Het is gelukkig dat hij niet weet hoe
zij reeds weken lang in alles een voorteeken zocht,
alles tot orakel wijdde.
»Denk vooral maar, als je tegenover de heeren
zit, dat zij ook eenmaal jongelui geweest zijn,« zegt
zij, het gesprek op een ander voorwerp brengende.
«Zij weten precies wat je voelt en hebben ook eans
ondervonden wat jij nu ondervindt. Wie weet of
je niet eenmaal zelf examens zult afnemen.
Er fonkelt iets in zijn oog't is de eerzucht, die
zij in zijn borst heeft gekweekt tot op dezen dag.
»0, als ik mijn eerste geld eens ontvangbarst