Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 30.
Zondag 23 October 1892.
Ie Jaargang.
J. II. KEIZER.
mfgTAIBISSlIB.
FEUILLETON".
Haar belofte.
NIEUWE
('ÖIRiVI'.
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 et., franco p. post OO et.
UITGEVER:
BUREEL:
oordsclia rwo u d e
PRIJS DER AD VEltTENTIËN:
Van 15 regels 30 ct-, elke regel meer
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
ct.
berekend.
MËAOTRGGUIjIWtt OP HOLLA.VD^CIIIM IPOOBtWflG. (Greenwich lijd.)
Vertrekuren van. af station Noord-Seharvvoude.
RICHTING II E L I) E R.
GREENWICH TIJD.
6.36*
7.47
11.23 3.06
6.37
I 9.51
10.59
GREENWICH TIJD.
6.18
7.30*
9.37
12.04f
1.38
3.55
8.16
AMSTERDAMSCHE TIJD.
6.56*
8.07
11.43 3.26
6.57
10.11
11.19
AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38
7.50*
9.57
12.24f
1.58
4.15
8.36
Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen.
RICHTING A AI S T E It D A M.
Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam,
f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest.
De BURGEMEESTER van Noordscharwoude en
Oüdkarspel, brengt bij dezen ter kennisse van de
Ingezetenen, dat op heden by hem is ontvangonbrief
van den heer Van Zuilen van Nyevelt, Voorzitter van
de Hoofd-Commissie voor het Huldeblijk der Groot-
Hertogin van Saxen, ter gelegenheid van H. D. gou
den Huwelijksfeest dd. 19 dezer, onder meer inhou
dende dat de uitreiking van dat huldeblijk plaats vond
op den 7 dezer te Weimar dat namens de Hoofd-
Commissie en onder dankbetuiging voor de ondervon
den medewerking, rekenschap wordt gegeven van de
haar toevertroude gelden en van het daarvan gemaakt
gebruik; dat H. K. H. wel heeft kunnen goedvinden
Haren dank ook schriftelijk te herhalen, bij onder
staand schrijven:
WEIMAR,. 12 October 1892.
Het is mij een aangename plicht aan Uwe Exc.,
mijn innigen dank te betuigen voor uw schrijven
van 4 Oct. 1892, waarin mij bij mijn gouden huwo-
lijksfeest een huldeblijk uit Nederland, mijn Vader-
land, wordt aangeboden, namens 30,337 landgenoten,
welke ik met veel genoegen opgemerkt heb, tot
alle standen der maatschappij te behooren.
De heer Graaf W. van Bylandt overhandigde
mij namens de Commissie Uw brief met het man
daat op de Nederlandsche bank ten bedrage van
f27.80Ö, en tevens het schoone gedenkboek en dè
fraaie lezenaar.
De woorden welke de heer Nicola as Beets wel
aan den aanvang van het gedenkboek heeft willen
stellen, hetgeen ik hoog waardeer, hebben mij zeer
De keurige en sierlijke teekeningen, welke de
lijsten der deelnemers vergezellen, zijn door mij zeer
bewonderd, terwijl de uitvoering van het geheel mij
een bewijs is, hoezeer de oud Hollandsche kunstzin
tot op heden in leven is gebleven.
Ik behoef U niet te zeggen hoe dit huldeblijk
uit mijn geliefd Vadèrland mij aangedaan en wel
gedaan heeft, en hoe erkentelijk ik ben aan alle
deelnemers.
De herinnering, die mijn geboorteland mij be
houden heeft, stemt my tot groote en diepgevoelde
vreugde.
Ik stel my voor, het fonds te doen dienen ten
behoeve van een algemeen belang binnen Neder
land, zij het tot nuttigheid, tot weldadigheid, of tot
beschaving.
Ik zal maatregelen nemen, dat dit fonds onder
mijnen naam binnen Nederland beheerd blyve, ten
einde altijd te kunnen blijven dienen tot de bedoelde
bestemming.
Ik verzoek U als Voorzitter van de Commissie
tot het huldeblijk mijn innig gevoelden dank aan
de leden van de Commissie te willen betuigen, en
die dank op de U bestgedachte wijze aan de deel
nemers te willen kenbaar maken.
Ik verzoek Uwe Exc. tevens de verzekering
van mijne bijzondere hoogachting te willen aan
nemen.
SOPHIE,
Groot Hertogin van Saxen,
Prinses der Nederlanden.
Aan zijne Excellentie
Mr. J. P. J. A. Graaf VAN ZUIJLEN VAN NIJE-
VELD,
Lid van den Raad van State enz. enz.,
te 's-Gravenhage.
Noordscharwoude, den 21 October 1892.
Do Burgemeester voornoemd,
C. KROON.
Zietdaar een onderwerp, zéér geschikt, om
er in een tijd als den onze de aandacht aan
te schenken. Trouwens, het zal altijd een on
derwerp zijn, onze belangstelling volkomen
waardig, zoolang wij leven in eene maatschappij
van nemen en geven; schikken en plooienvan
zelfzucht en eigenbelang
„Men" zegt zoo menigmaal: Ik hen oud en
wijs genoeg, om te weten, wat ik doen en
laten moet, en toch, als wij letten op „men's"
doen en laten, dan ontdekken wij, dat die
„men" het niet weet, al heeft hij dan ook
den juisten leeftijd bereikt, en zich van de
noodige kennis voorzien.
Wat mag daarvan toch wel de reden zijn?
Hier staat eigenbelang op den voorgrond,
daar is het de concurrentieergens anders is
het de zucht om menschen te behagenoi vrees
voor het oordeel der meijschen. En zoo zijn er
tal van redenen die den vrijen mensch aan
het wankelen brengen.
Zelfstandig te zijn, wat hebben wij daar
onder te verstaan? Is het de huldiging van
die soort van vrijheid, die met de ware vrij
heid niets te maken heeft? Vrijheid moet ge
bondenheid wezen, gebondenheid aan hooger
gezagaan hooger wilanders zal de vrijheid,
ontaarden in willekeur, of losbandigheid en
wordt dus slavernij. Een losbandig mensch
toch is een slaaf van zijne hartstochten. Die
te gehoorzameu, daaraan toe te geven maakt
hem onvrij onzelfstandig en doet ons zeggen
„hij moge den leeftijd hebben bereikt, om
zelfstandig genoemd te kunnen worden, toch
kan hij niet op eigen been en staan, onder
worpen als hij is aan de wereld met hare
verleiding."
Vrijheid is gebondenheidzoo zeide ik en
wel gebondenheid aan hooger gezag; aan hoo
ger wil. Het kan gebondenheid zijn aan het
gezag of den wil van wetgever of magistraat,
van politie of wat dies meer zij; altijd wanneer
dat gezag of die wil zijn grond heeft in het
menschelijk gevoel van recht en billijkheid.
Vrij zal men zich gevoelen daar, waar men
gehoorzaam is aan wetten, die aandringen op
de handhaving van wat waaren goednoodig
en nuttig is. Waarom? Omdat alles, wat waar
en goed, noodig en nuttig is, in overeenstem
ming is met de inspraken van hart en ge
weten, want, wat daarmede overeenstemt,
stemt met onzen aard, met onzen natuurlijken
aanleg overeen. Wanneer zal de mensch zich
dus vrij en zelfstandig gevoelen? Wanneer hij
handelt, zooals zijn natuur hem aanspoort om
te bandelen-
Het behoeft waarlijk niet opzettelijk, als
iets fonkelnieuws, te worden opgemerkt, dat
ook in dit opzicht in onze tegenwoordige
maatschappij vele menschen tegen hunne na
tuur, tegen beter weten in handelen.
Of wat dunkt u? Zijt gij zelfstandig, staat
gij op eigen beenen, als gij aarzelt te spre
ken, waar gij gevoelt te moeten spreken? Zijt
gij vrij, werkelijk vrij, zoolang gij in eene
wereld leeft, die u somtijds dwingt om op
slinksche wijze, b. v. door te kruipen en te
vleien het doel te hereiken, naar de verwe
zenlijking, waarvan gij streeft? Maakt de zelf
zuchtige concurrentie, te midden waarvan gij
leeft, u ook niet tot een lastigen mede-con
current? Nu vraag ik: mag dat, is dat ge
oorloofd? Men mag mij duizendmaal zeggen:
zoo gaat het in de wereld, daarin verandering
te brengen is een roeien tegen den stroom op,
ik blijf zeggen 'dat mag niet, dat is ongeoor
loofd, ongehoord. Want waar wij zoo leven
in gebondenheid, in slavernij, daar kunnen wij
onmogelijk langer blijven spreken van eene
vrije;, maatschappij, van een vrij volk, van een
vrij land.
Wij moeten, zoo er nog eenig gevoel van
recht en billijkheid in ons is, vragenMoet
dat zoo blijven? Neen, duizendmaal neenYan
onze vrijheid, van onze zelfstandigheid hangt
ons geluk; de welvaart onzer maatschappij;
de welvaart van volk en vaderland af. Zoo er
verandering komen moet in de wanverhoudingen,
in de droeve werkelijkheid van het heden, dan
moet die zoogenaamde vrijheid en zelfstandig-
Zooals hij mij meldde, zou hij weldra de com
pagnon worden van den fabrikant, in wiens fabriek
hij zijne practische opleiding genoot, en dan zou ik
zijn vrouw worden. Ik bouwde de schoonste lucht-
kasteelen voor de toekomst en zag volstrekt niet in,
dat er nog iets was, hetwelk de vervulling onzer
wenschen in den weg kon staan.
«En toch, hoe had ik buiten den waard, dat was
hier Henri's vader gerekend,die mijn hoop heeft vernie
tigden mijn leven verwoest." Bij deze woorden brak
Nelly in een krampachtig snikken uit. maat zij
herstelde zich spoedig en vervolgde haar verhaal.
»0, dien ongelukkige» lentedag zal ik nimmer ver
geten. 't Was de 21ste Maart en een heerlijke dag.
De zon koesterde alles met hare verwarmende, le
venwekkende stralen en ieder gevóelde zich er door
verruimd en verkwikt. Mijn stemming strookte
echtei niet met die ontwakende natuur rondom mij,
want 'k was reeds sedert een paar dagen ongedurig
en gejaagd. Van Henri had ik in twaalf dagen geen
bericht gehad en mijne zuster had mij kort gele
den geschreven, dat moeder zich onwel gevoelde.
Ik maakte mij, door de onzekerheid gepijnigd, over
beiden ernstig ongerust, totdat de post mij een
brief van mijn geliefde bracht. Altijd had ik de ge
woonte zijne brieven in de eenzaamheid op mijn
kamer te openen, zoo ook nu. Wat ik ondervond
bij 't lezen van dien brief, ik kan het je niet be
schrijven. Diepe smart en bitterheid vervulden mijn
hart, want Henri zag van mij af, omdat zijn vader
hem, indien hij mij trouw bleef, het geld weigerde,
dat hem in staat moest stellen deelgenoot te worden
in de fabriek zijns patroons. Zoo werd dan mijn
groote liefde versmaad en mijn hart gebroken om
het geldUit vrees van in zijne carrière gestuit te
worden, brak Henri zijn eerewoord. Ik was diep
geschoktniet alleen in mijne liefde, maar ook in
't vertrouwen op de. menschen. Hoewel afgemat en
lusteloos, besloot ik toch mij goed te houden, opdat
mijne huisgenooten niets aan mij zouden merken.
Zorgvuldig sloot ik den brief in mijne lessenaar en
mijne gewaarwordingen in mijn hart. Ik trachtte
kalm te zijn, maar nog dienzelfden dag ontving ik
een bericht, hetwelk mij zoozeer trof, dat ik in
zwijm viel. Een telegram ontbood mij bij 't sterf
bed mijner moeder. Twee dagen lag ik bewuste
loos, en eerst vijl weken later was 't mij vergund
de ziekekamer te verlaten. Ik heb dus mijne moeder
niet weer gezien zij liet mij alleen in den vreemde
achter, mij de zorg voor mijne ziekelijke zuster
opdragende. Ook haar moest ik kort daarop missen.
Terwijl al deze rampen mij troffen, waart gij bui
tenslands en kon ik je eerst na mijn ziekte een
korten onzamenhangenden brief zenden."
»Mijn arm, lief kind, wat heb je geleden hoe
betreur ik het, dat ik niet bij je was om je te
troosten en op te beuren," zegt Jet ontroerd.
»Ja, Jet, maar later had ik je 't meest noodig,
doch toen werdt ge zelf door ongesteldheid verhin
derd over te komen. Gedurende mijn ziekte ver
zorgden mijne huisgenooten mij teeder, en toen ik
langzaam herstelde, bewees de zoon des huizes
vooral mij allerlei oplettendheden. Je weet, 'k heb
altijd behoefte gehad aan liefde, en in mijne treurige
omstandigheden was zij mij dubbel welkom. Mijne
vooruitzichten waren donkernog te zwak om iets
te verrichten, kon ik niet langer in betrekking blij
ven, en een tehuis had ik niet meer. Reeds te lang
had ik van de gastvrijheid mijner meesteres gebruik
gemaaktik moest dus een heenkomen zoeken en
'k wist niet waar. Ach de gedachte, dat men te
veel is en niemand tot nut, drukt diep ter neer.
Hoe menigmaal heb ik toen vurig verlangd tester
ven Hoe benijdde ik eiken doode, die werd weg
gedragen, zijn stille rustplaats, waar men het leed
niet voelt, waar niets ons meer kan deren.
«Terwijl ik in den duisteren nacht mijner toe
komst staarde en er te vergeefs een lichtpunt in
zocht, brak daar ineens de zon door, die alle donkere
wolken van gebrek en ellende verdreef. De zoon des
huizes, de jonge dokter, bood mij zijn hart en hand
aan en onthief mij daardoor van de zorg voor mijn
toekomst. De gedachte aan Henri was door 't ver
driet, hetwelk mij de dood mijner lieve moeder en
zuster veroorzaakte, een weinig op den achtergrond
geraakt, maar nu een ander mij zijne liefde bood,
ontwaakte zij weer in hare volle kracht. Zijn beeld
kwam mij duidelijker dan ooit voor den geest en
'k voelde dat ik zeker niemand zóó zou kunnen
liefhebben als hem. Op 't zelfde oogenblik stelde
ik mij echter het kommervolle bestaan voor, dat
mij zeker wachtte, wanneer ik dit aanzoek afsloeg
en 'k was zoozeer vervuld van de gedachte, dat ik
mij een eigen rustig tehuis en eene liefdevolle moe
der zou kunnen verwerven, dat ik 't lijdelijk toe
liet, toen Herman zijn arm om mij heen sloeg en
mij zijn vrouwtje noemde."
«Je hebt hem toch een blik laten slaan in je hart
en geen liefde voor hem gehuicheld viel Jeteenigs-
zins streng in.
«Ik heb Herman verteld, dat ik mijne eerste
liefde nog niet vergeten was, maar dat deed hem
zijn aanzoek niet intrekken, en zoo zie je me dan
nu terug als de bruid van iemand dien ik niet lief
heb." Terwijl Nelly dit zei, kwam er op haar door
schijnend gelaat zulk eene smartelijke uitdrukking,
dat het Jet diep trof. Teeder maar ernstig zag ze
Nelly in de oogen en sprak«Maar Nelly, dan
moogt ge de vrouw van Herman niet wordenge
moet met hem breken. Ge mist nu geen tehuis
meer, want zoolang ik leef, is al het mijne het
uwe."
«Dank, Jet, dankik kan van je eldelmoedig
aanbod geen gebruik makenik kan niet't Zou
zijne moeder te veel smarten en de teleurstelling
zou Herman verbitteren. Na al 't geen zij voor mij
gedaan hebben, zou 't zwarte Jondankbaarheid van