Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 35.
Zondag 27 November 1892.
Ie Jaargang.
KUNST.
30.000 francs voor een bibliotheek
NIEUWE [g
E£ CNIilT.
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENT S PR IJ S
voor NOORDSCHARWOUDE, OüDKARSPEL, ZüIDSCHARWOUDE en Br. OP LANGEDIJK
per drie maanden SO ct., franco p. post 60 ct.
UITGEVER:
J. LI. KEIZER.
BUREEL:
U oordsclia r wo u d e
PK IJS DER ADVERTENTIÊN:
Van 1—5 regels 30 ct-, elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
alIl§TKl](iSKïilYC* OP lBOBzB,AYBB*€IBBO.Y MMBOBtwitf». (Ciii'oriiwioli lijd.)
Vertrekuren van af station Noord-Scliarwoude.
GREENWICH TIJD.
RICHTING HELDER.
6.36*
AMSTERDAMSCHE TIJD.
7.47 11.23
8.07 11.43
Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen,
6.37
3.26 I 6.57
9.51 10.59
10.11 11.19
GREENWICH TIJD.
RICHTING AMSTERDA UI.
9.37
AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38 7.50* 9.57
Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam,
f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest.
12.04f
12.24f
1.38
3.55
4.15
8.16
Dat is weer één van die onderwerpen, waar
voor men iets gevoelen moet, zal men aan de
lezing van dit hoofdartikel iets hebben. Kunst
toch is gevoel; en wel de hoogste uiting van
het gevoel in taal, verwen, tonen; om
niet meer te noemen. Wat kunst is kunnen
wij weten, wanneer wij onderscheid maken
tusschen ware kunst en v a 1 s c h e kunst.
"Wij beginnen met het laatste, opdat het eerste
des te beter uitkomt.
Alle uiting des gevoels is nog geen kunst;
daarom zijn alle dichters en schilders en mu
sici nog geen kunstenaars in den waren zin
van het woord. Er kan in een gedicht, hoe
goed ook wat vorm en inhoud betreft, iets
hinderlijks zijn, evenals in een schilderij of in
een muziekstuk. In dat geval verliest het veel
van zijne aantrekkelijkheid en bekoring, en mist
het daarom vaak alle uitwerking. Iemand met ge
voel voor alles, wat waar en schoon is, zal er
naar luisteren of naar zien, het zal toch altijd
bij één keer blijvende behoefte om het nog
eens te gaan hooren of in oogenschouw te
nemen komt niet meer terug. Zoo is er
een kunst, die behagen schept in het weer
geven van iets wanstaltigs of gedrochtelijks.
Zij, die dat doen, mogen het juist doen, zoo
dat een kenner er geen aanmerking op zal
maken, kunstenaars zijn het niet; ten
minste niet naar mijne opvatting. Kunst i s
kunst wanneer zij n a t u u r 1 ij k isen wat
natuurlijk is, is w a a r en daarom verheven.
Zij moét in welken vorm ook vertolken, wat
er in de wereld van het gevoel omgaat. Als
zoodanig alleen kan zij boeien, stichten, be
koren, in verrukking brengen. Wat schoon is
in den verheven zin van dat woord wil altijd
weer gehoord en gezien worden. Het zal steeds
in schoonheid daardoor toenemen. Daarom zijn
er voortbrengselen der kunst, die nooit hunne
waarde zullen verliezen, want al worden zij
soms gelijk de geschiedenis dat kan ge
tuigen verdrongen door hetgeen in onzen
tijd kunst genoemd wordt, maar geen kunst
is, dat verdringen is van tijdelijken aardzij
worden telkens uit het stof van het verleden
te voorschijn gehaald om te vertolken het
eeuwig ware en schoone. Ware kunst
is heilige kunst; een kunsttempel een heilig
dom; hetzij dat schilderijen zijn wanden ver
sieren, of liederen er worden aangeheven, dat
doet er niet toe, kunst is kunsten waar zij
ons omringt, onttrekt zij ons aan de wereld
met hare onnatuurlijkheid, opgeschroefdheid
en onwaarheid en voert zij ons naar het land
van natuur en waarheid; waar alleen plaats
is voor harmonie en symmetrie, ken
merken van het, ware schoone. Zoo is de kunst
een priesteres, die ons deze waarheid predikt:
er is nog een andere wereld, dan die met haar
rumoer en geweeklaagwanstaltigs en ge
drochtelijkszij leert ons gelooven aan het
bestaan van alles, wat edel, grootsch en hei
lig is.
Wij leven in een tijd, waarin de kunst
weer op haar hooge voetstuk zal geplaatst
worden. Zij staat er nog niet geheel op, maar
aan het woord zal zij komen. Zal het nog
lang duren? Misschien. Ik voor mij geloof,
dat de toekomst der ware kunst verzekerd is,
wanneer men haar weet te onderscheiden van
de valsche met haar onnatuurlijkheid, hare
wanstaltig- en gedrochtelijkheden. Beide moe
ten eerst naast elkander geplaatst worden, en
dan kan het niet anders, of onze keuze is
beslist; zij valt ten voordeele van de ware
kunst uit. Men mag mij duizend maal zeggen:
het is dan toch in ieder geval een kwestie
van smaak, goed, kunst en smaak be
lmoren ook bij elkander. Evenals eenmensch,
die gevoel heeft, alleen gevoel kan hebben
voor het ware en schoone, zoo is er maar
eigentlijk ook één smaak, die smaak verdient
te heeten. Trouwens wij weten genoeg, wan
neer wij van deze of gene hoorenhij is een
man van gevoel, of een man van smaak;
waarvoor hij gevoel of smaak heeft, spreekt
van zelf.
Ik wil niet uitmaken, ook is de ruimte mij
gegund, te beperkt om dat te doen, ik wil niet
uitmaken in hoeverre onze tijd een tijd van ware
of van valsche kunst is. Wel weet .ik, dat er in
onze dagen vooral onder de jongeren van ons
geslacht iets onnatuurlijks, iets opgeschroefds,
en daarom iets onwaars is. Dat behagen schep
pen in zinnelijk genot, in opschik, waardoor
onze voorvaderen onze hollandsche jongens en
meisjes ternauwernood zouden herkennen
die koude en onverschilligheiddat gebrek
aan smaak en gevoel voor alles, wat waar en
goed is entot de deugden van een volk kan
gerekend worden, zou mij bijna doen twijfe
len -aan de zegepraal van de ware kunst.
Yoor kunst toch moet men gevoel hebben
want kunst is gevoelgevoel voor liefde,
waarheid, in welken vorm ook geopenbaard.
Wat zal er nu komen van de heiligende en
bezielende kracht der kunst te midden van
een wereld van onverschillige menschen, .van
menschen zonder ziel? Ik zal die vraag niet
beantwoorden. Ik voor mij geloof, dat wij onze
medemenschen alleen dan kunnen winnen voor
de deugd, wanneer wij zoo min mogelijk spreken
over het tegenovergestelde daarvanen zoo
wij het doen, dat wij 't dan doen, om de
deugd in haarschoonheid des te treffender te
doen uitkomen. Zoo gaat het ook op het ge
bied der kunst:
Neemt twee schilderijen, die bij elkander
behooren, op de eene wordt iets ontzettends;
iets wreeds ten aanschouwe gegeven, en op
de andere iets liefelijks, ik beu er zeker van
dat de laatste u boeien zal met onweerstaan-
bre macht. De eerste ziet gij ééns, misschien
nog ééns aan, maar ik ben er van overtuigd^
voor de laatste blijft gij staan, en gij zult bij
u zei ven zeggen „dat bevalt mij, dat staat
mij aan, dat is schoon." Het is, dat zij bij
elkander behooren, maar als gij gedwongen
werdt een van die beiden aan een ander af te
staan, gij zoudt de schoone voor u behouden;
voor geen geld ter wereld willen missen. Zoo
is er op het gebied der letterkunde in onzen'
tijd een zekere verminking van onze taal
waar te nemen. Er zijn een reeks nieuwe
dichters verschenen, die misschien dichten,
maar in geen geval stichten. Of dat kunst Is,
durf ik niet beslissenwel weet ik, dat een
gewoon mensch het niet begrijpen kan, maar
Beets, Hasebroek, Laurillard, en vooral Ten
Kate en Hofdijk niet te vergeten, stichten
grooten en kleinen, rijken en armen dat is
kunst; natuurlijk, waar, onvergankelijk. Even
als een Rembrandt nog voortleeft in zijn
„Nachtwacht", een Hooft in zijn „Nederland-
sche historiën", een Vondel in zijn Gijsbrecht,
KORTE STUKJES.
Vertaald naar het Duitsch van E. ROSSI.)
In de ruime eetzaal van één der groote hotels
van Lansanne aan het schoone meer van Genève
stond een jong Engelschman door de groóte gesle
pen spiegelruiten naar buiten te turen.
Wat er in hem omging was weinig te vermoeden.
Doodbedaard trommelde hij een marseh op de rui
ten en keek overigens strak naar den neerstroo-
menden regen, die hem reeds drie dagen huisarrest
had bezorgd.
«En het regent maar altijd door, eiken dag en
steeds even hardspreekt hij in zichzelf. »En ik
zie er nog geen eind aankomen, de lucht is overal
dicht bewolkt."
Niet te verwonderen dus, dat hij zich verveelde.
Was er nog maar meer drukte in 't hotel geweest,
wellicht had hij dan onder de gasten wel één aan
getroffen, met wien hij zich amusant kon onder
houden. Doch ook daarvan was geen sprake, want
in dien herfsttijd waren nog slechts weinige vreem
delingen aanwezig.
De weinige boeken, die de hótelbibliotheek vorm
den, waren te lichte kost voor hembovendien be
viel het hem niet, dat hij geen enkel boek vond,
dat in zijne moedertaal was geschreven. Hij ver
veelde zich dus.
Plotseling draait de jonge man zich om en scheldt
waarop de hotelhouder zelf zeer onderdanig buigt
en vraagt«Waarmee kan ik u dienen
«Heeft u geen Engelsche boeken voor mij te lezen?"
vroeg de zoon van Brittan nia.
«Engelsche boeken? herhaalde de hotelhouder
Engelsche boeken ja, Sir, die hebben wij- hier
genoeg v- een geheel huis vol, en voegde hij er
eenigszins spottend bij, «als u dertigduizend francs
daarvoor over heeft, zoo staan ze u - bereids ten
dienst
«Hoe? Wat! spreek wat duidelijker, ik begrijp u
niet!" riep de jonge Enhelschman uit, zeer geïnte
resseerd door de woorden van den hotelhouder.
«Hoe zit die zaak dier Engelsche bibliotheek in
elkaar?"
«Wat u als Engelschman hoogst waarschijnlijk
wel weten zult," antwoordde heer Stromganer, de
bezitter van 't hotel, «was er onder uwe landslieden
een geschiedschrijver Gibbon. Tot zijne nalatenschap
behoorde onder anderen een bibliotheek van' -onge
veer tienduizend boeken, welke hij aan een neef,
den in Lausanne wonenden doctor Burbage, ver
maakte. De doctor is echter kort daarna overleden;
de bibliotheek vermaakte hij aan de stad en deze
zoekt nu een kooper voor het huis en de byblio-
theek daarin. Ziet u hier over dat kleine witte huis
met die groene vensterluiken Dat is het ik heb
alzoo 't volste recht, wauneer ik zeide, dat er Engel
sche. boeken in overvloed te krijgen waren in Lau
sanne."
Zonder nog één. woord te. spreken, greep hij zijn
paraplu, sloeg zich zijn regenmantel over de schou
ders en stapte door de zwaren regen de straat op.
Zijn weg leidde hem ten raadhuize, waai hij naar
den heer vraagde, die het huis enden boekenschat
van doétor Burbage te verkoopen had.
Be Burgemeester wilde in een heel breedvoerig
verhaal, dat den kortaangebonden Brit in 't geheel
niet beviel, zijne conditiën uitleggende vreemde
echter onderbrak hem echter kortweg, door -te vra
gen «Hoeveel kost alles
«Dertigduizend francs" riep de wakkere burger
vader met veel gesticulatiesmaar hij kon ternau
wernood zijn oogen gelooven, toen de vreemdeling
zijn portefeuille voor den dag haalde en de gevor-
eerde som op een lessenaar uittelde. In weinige
minuten was het document in gereedheid gebracht,
dat mr. Beckford van Tonthill tot eigenaar maakte
van Burbage's huis en boeken, en ternauwernood
vijf en dertig minuten, nadat hij het hotel had
verlaten, keerde onze Engelschman, dien wij als mr.
Beckford hebben leeren kennen, terug om den ho
telhouder te spreken.
«Als 't u belieft, mijnheer Stromganer, hier is
de sleutel van 't witte huisjezend zoo spoedig mo
gelijk één uwer bedienden daarheen, om eene kamer
voor mij in orde te brengen bovendien bezorgt u
mij een goedgevulde mand met levensmiddelen
ik heb, ziet u, uwen goeden raad gevolgd en de
Engelsche bibliotheek gekocht.
Heer Stromganer, die aanvankelijk niet wist, of
hij dit in ernst of als scherts moest opvatten, nana
den sleutel en droeg zijnen bediende op, een kamer
in orde te brengen, zooals hem was gevraagd. Nog
kon hij aan de waarheid geen geloof slaan Hij bleef
voor het raam staan kyken, het kleine witte huisje
niet uit het oog verliezend. Eindelijk zag hij den
knecht de deur openen en in het huisje verdwijnen
het was dan toch waar
Tien volle dagen nog duurde het erbarmelijke:
regenweer, een tijd, dien mr. Beckford in zijne bi
bliotheek doorbracht. De hotelhouder droeg zorg
voor alle mogelijke gemakken en veroorloofde zich
na eenige dagen, daar zelf zijne opwachting te ma
ken, louter uit nieuwsgierigheid.
De Engelschman was zeer tevreden met zijn koop
en verklaarde meermalen zeer dankbaar te zijn voor
heer Stromganus goeden raad toen echter op den
elfden dag een warme zonnestraal de sijpelende
straten wat deed drogen en tegelijkertijd de hoop
op een prachtige naherfst verlevendigende, sloot hij
zijn witte huisjen toe, betaalde de hooge hotelre
kening en reisde heen den sleutel stak hij
in den. binnenzak van zijn reismantel.
De nieuwsgierigheid der brave Lausanners naar
den rijke vreemdeling, die zoo echt zonderling han
delde, bleef lang onbevredigd, evenwel, daarover
was men 't eensde eenvoudige naam Beckford
was slechts een aangenomen naam, achter welken
zich een zeer voornaam heer zich verschool. GrootQ