Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 38.
Zondag 18 December 1892.
Ie Jaargang.
J. II. KEIZER.
BERICHT.
UITSPANNING.
FEUILLETON.
IIOE IK AAN MIJN VROUW KWAM.
NIEUWE®
LAIGGIUKEl (IIIMT.
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
UITGEVER:
ABOSNEMENTSl'RIJ
voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 ct.9 franco p. post 60 et.
BUREEL:
ÏVoordschar wonde.
PRIJS DER ADYElt TEN TIEN:
Van 15 regels 30 et-, elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
DIElüiTllEGELIlO OF HOLLA^D§€HEI SPOORWKO. (Greenwich lijd.)
Vertrekuren van af station Noord-Scharwonde.
RICHTING IIE L I) E R.
GREENWICH TIJD.
6.36*
7.47
11.23
3.06
6.37
9.51
10.59
GREENWICH TIJD.
6.18
7.30*
9.37
12.04f
1.38
3.55
8.16
AMSTERDAMSCHE TIJD.
6.56*
8.07
11.43
3.26
6.57
10.11
11.19
AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38
7.50*
9.57
12.24f
1.58
4.15 1 8.36
1 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen.
RICHTING AMSTERDA M.
Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam,
f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest.
Zij, die zicli met 1 Janu
ari op dit blad abonneeren,
ontvangen de tot dien da
tum verschijnende nummers
GRATIS.
Om een ieders aandacht te vestigen op on
derstaand artikel, een opwekkend woord voor
het goede doel, dat het Bestuur van het
Departement Oudkarspel van „de Maatschappij
tot Nut van 't Algemeen" beoogt met de op
Maandagavond te openen leeszaal, wordt dit
nummer dezer courant in ruime mate over
Langedijk verspreid.
De UITGEVER.
„Uitspanning", dat is het onderwerp, waar
over wij het deze week moeten hebbeneigen
lijk hadden wij het al veel eerder ter sprake
moeten brengen, omdat nog velen in dit op
zicht lijden aan een groot misverstand. Wat
men gewoonlijk uitspanning noemt, heeft met
ware uitspanning niets te makenhet ver
dient veelal uitspatting te heeten. Het wordt
tijd eens uiteen te zetten, wat wij onder die
twee dingen hebben te verstaan. Mogelijk dat
het zijn nut kan doen.
„Uitspatting", houde zij ons het eerst be
zig. Uitspatting wordt elke uitspanning
zoodra deze ontaardt; d. w. z. wanneer zij af
wijkt van het doel, dat zij zich stelt. „Uit
spatting" werkt nadeelig op lichaam en geest.
Zij sloopt van lieverlede 's menschen beste
krachten, ondermijnt zijn gestel, benevelt zijn
verstand, en maakt de oogen dof. Hare na-
deelige gevolgen mogen bij krachtige gestellen
lang uitblijven, eindelijk doet „uitspatting"
hare nadeelige invloeden gelden en sleept ve
len ten grave. „Uitspatting" staat zoo scherp
tegenover „uitspanning", dat het eerste het
lichaam vermoeit, afmat, zoodat het op 't laatst
rust moet nemen; het laatste vermoeit niet
mat niet af, integendeel verdubbelt de kracht
en veredelt den geest.
Het is geenszins gemakkelijk onzen mede-
menschen overtuigend op dat verschil te wij
zen. Komen wij er mede voor den dag, dan
is het altijd: onze kinderen moeten toch wat
hebben; ze zijn jong; laat hen genietenmen
kan hen toch niet aan handen en voeten bin
den enz. Nu, dat weten wij ook wel. Zij mo
gen genieten naar harte lust van alles, wat
de wereld aan vermaken en genietingen op
levert. De boog kan niet gestadig gespannen
zijn. Heeft de geest zich ingespannen, dan
moet die geest ontspannen worden, en zoo de
omstandigheid of gelegenheid dat wel eens
onmogelijk maakt, dan moet zij met ernstige
pogingen worden gezocht. Zullen de jongeren
van ons geslacht zich behoorlijk ontwikkelen
naar lichaam en geest, dan moeten zij, van
tijd tot tijd, liefst geregeld, hunne uren van
uitspanning hebben; daarop heeft het lichaam,
ook en vooral de geest alle recht. Dat aan de
jongeren van onzen tijd te onthouden is zelfs
een schandelijk onrecht, waarvan de naweeën
niet kunnen uitblijven.
Er zij uitspanning gezocht, en geen uitspat
ting. Uitspanning bevordert beschaving en ont
wikkeling, uitspatting houdt allen vooruitgang
tegen. Uitspanning kweekt levenslust en levens
kennis aanuitspatting verstikt het leven,
maakt het leven somber.
Waarin die uitspanning dan moet bestaan?
Ik zal het u zeggeu en daarmeee wensch ik
te besluiten. Zij bestaat in het zoeken van
die dingen, die een mensch noodig heeft om
het leven met zijn strijd te verstaan en te
waardeeren, en voor het zoeken waarvan de
dagelijksche arbeid hein geen tijd en gelegen
heid gunt. Zij bestaat in het aankweeken van
die zaken, die een mensch vreugde kunnen
schenken, licht kunnen verspreiden op zijn
weg, zoodat hij altijd reden tot blijdschap
heeft, en altijd die blijdschap vinden kan;
hetzij door gezellig aan het hoekje van den
haard zich neer te zetten, hetzij door wat te
doen aan muziek of aan rederijken, of, wat
binnen het bereik van iedereen- valt zich uit
een of ander boek te laten voorlezen of zelf
te lezen.
In die richting moeten onze jongeren wor
den geleid. En waarlijk, zoo het niet zoo ware,
er zouden door zoovele kloeke mannen in on
zen tijd niet zooveel pogingen zijn aangewend,
om het volk in dien geest op te leiden. Ik
heb alleen maar te denken aan „Ons huis", te
Amsterdam, waar mannen en vrouwen kun
nen lezen en hooren lezen, waar alle hand
werken worden geleerd, o. a. stoppen, naaien,
breien, iets, wat in de huishouding zoo uit
nemend te pas komt. In dat „Ons huis" komt
men des avonds van heinde en ver, na vol
brachten arbeid samen, om uitspanning te
zoeken; eene uitspanning die het nuttige aan
het aangename verbindt. Ja, in die richting
moet ons volk worden gestuurd. Dat geeft
kracht, en sterkt de spieren, verruimt den blik,
brengt den blos der levenslust op de wangen.
Zoo wil men ook hier in deze streek, de
jongelieden op eene aangename wijze iederen
avond, behalve des Zondags, bezighouden, door
hun nuttige en degelijke en tevens aangename
en boeiende lectuur voor te leggen in een
daarvoor opzettelijk ingericht lokaal. Dat is
uitgegaan van één der bestuurders van het
departement der „Maatschappij tot Nut van
't algemeen", te Oudkarspel, en alle bestuur
ders hebben het toegejuicht, luide toegejuicht,
en hopen er het beste van. Allen, die dit blad
in handen krijgen, mogen daarom niet ver
zuimen, de hieronder staande kennisgeving
te lezen, en er verdere bekendheid aan te
geven.
Zoo deze zaak schipbreuk lijdt, dan pleit
dat niet tegen hen, die haar in 't leven heb
ben geroepen, maar wel tegen hen, die, door
de leeszaal niet te bezoeken, daardoor de droeve
blijken geven, dat zij nog niet weten wat uit
spanning is en zoodoende alle beschaving en
ontwikkeling tegenhouden.
Z.-S. L.
KENNISGEVING.
Aan de ingezetenen van Langedijk
wordt lekend gemaakt, dat op Maan
dag 19 Dec. a.s., en verder alle
des avonds van 7 tot 9
(NAAR ERNEST).
't Was een snikheete zomerdag. Mijn bezigheden
op het bureau, waar het ook alles behalve Tuchtig
en frisch, veeleer tot stikkens toe benauwd was.
waren gelukkig voor dien dag afgeloopen, zoodat ik
mij vrij kon bewegen, waarheen ik wilde. Ik wist
zelf niet, hoe ik de brandende zonnestralen, die mij
nog ondragelijker toeschenen dan een wichtig pak,
zou ontloopen en kuierde langzaam, zooveel moge
lijk in de schaduw der hooge huizen voort, mijme
rende en mopperende, dat het toch eigenlijk geen
weer was, om eenigen arbeid, hoe licht dan ook,
te verrichten. En de zomervacantie lag nog een
week of drie in de toekomst, daar onze superieu
ren zelfs pas onlangs waren vertrokken naar 't bui
tenland om daar van hunnen arbeid uit te rusten
en 't schoone en majestueuze van de natuur te ge
nieten, en eerst over een paar weken teruggekeerd
zouden zijn. Dan pas was de beurt aan ons.
Terwijl ik zoo voortwandelde, reed mij een sier
lijke landauer voorbij, waarin een oudachtig heer
zat, die iemand, welke zich in mijne onmiddellijke
nabijheid moest bevinden, met zulke levendige ge-
haren groette, dat ik mij onwillekeurig omwendde
om te zien, wie toch wel de man was, die zoo
hoogstvriendelijk begroet werd. Ik kon echter onder
de weinige voorbijgangers niemand vinden, die
eenigszins hij den inhoud des rijtuigs paste, daar
die voorbijgangers meerendeels lieden van de arbei
dende klasse waren. En 't stond eenmaal vast, dat
ik zelf ook geenszins de persoon kon zijn, die de
oude heer zoo vriendelijk groette, daar ik tot nog
toe dien heer nimmer gezien had. Was dat wel
het geval geweest, had ik hem maar éénmaal
gezien, dan zou ik me hem wel herinnerd hebben,
daar hij in 't bezit was van een gezicht, dat men
maar eens moet zien om het later altijd te kunnen
herkennen.
Toen ik weder naar het rijtuig zag, bemerkte ik,
dat de eigenaar alle pogingen in het werk stelde,
om den koetsier te doen ophouden, maar zijn pogen
misluktemisschien wel was de eerzame paarden-
menner doof, of verstrooid of wel, evenals vele
andere personen dien dag slaapdronken van de
buitensporige hitte. Op het zien dezer vruchtelooze
inspanning, welke de heer aan den dag legde, kon
ik een halven glimlach onmogelijk weerhouden,
maar, daar mij de zaak eigenlijk in 't geheel niet
aanging, stapte ik voort. De wonderlijke bewege
lijkheid en de grimassen van den vent brachten mij,
toen ik er nog eens over nadacht, een poos in den
waan, dat er mogelijkheid bestond, dat de man in
zijn hersens gekrenkt was, wat, de haarloosheid van
zijnen schedel in aanmerking genomen, heel wel
mogelijk was bij zoo'n hitte.
Spoedig echter was het geheele geval vergeten en
ik ging langzaam mijns weegs, zoodat ik na een
wijle op het terras, even buiten de stad gelegen,
aankwam.
Nauwelijks had ik daar plaats genomen, onder
een rijkbebladerden beuk, of ik hoorde mijnen naam
noemen.
Goeden dag, Werner, ouwe jongenriep een
mij welbekende stem hartelijk toe.
«Wat, gij hier, met zulk weer?" antwoordde ik,
toen ik een intimen vriend van vroeger jaren her
kende, die de zoon was van een rijken rentenier
en bezitter van vele buitenplaatsen en villa's in
Saksisch Zwitserland.
»'t Verheugt mij, u te zien beste Broszmann.
Maar wat begin je toch, om bij zoo'n hitte uit
uw landelijk eden hierheen te komen, waar men
als in een oven leeft?"
«Handelszakenmijn bestewas zijn antwoord,
en hij schudde mijn hand, dat mijn knoken tot
in 't binnenste mijns lichaams kraakten. «En gij
weet wel, dat men den handel een offer moet kun
nen brengen
«Handelszaken herhaalde ik, «welke zaken
kunt gij toch wel hebben, wien alle goede dingen
verheugen die denkbaar zijn Gij hebt het goed
Broszmann, en zijt een der weinige uitverkorenen,
die van af hun geboorte gevoed zijn met een zilve
ren lepel
«Wees onbezorgd, mijn beste," hernam hij lachend,
«de zilveren lepel zal eenmaal ook u nog ten deel
vallen, misschien nog eer, dan gij kunt denken
«Maar zeg eens, hoe lang blijft gij in de stad
vroeg ik.
«O, maar éénen dag, niet langer dan tot morgen,
al ben ik zoo even pas aangekomen.
«Zoo gij nog geen logies heb besproken in een
hotel, spreekt het van zelf, dat ge heden nacht bij
mij uwen intrek neemt
«Goed zoo, dat vind ik uitstekend ik heb gee
nerlei pakkage bij mij, waarvoor ik 't u lastig zou
kunnen maken, en heb nog geen hotel bezocht,
zoodat ik volgaarne van uw aanbod gebruik maak,
maar onder deze voorwaarde, dat gij heden avond
met mij naar den hofschouwburg gaat!"
«O, wat zijt gij op 't oogenblik gruwelijk wreed
Met znlk een hitte in den schouwburg! WTe loö-
pen groot gevaar om te stikken
«Geen gevaarman Waartoe bestaat er dan ijs
Ik ben in lang niet in de stad geweest en mag mij
nu het genot van iets goeds te hooren en te zien
niet ontzeggen. Gij, bewoners van de hofstad, kunt
er heengaan, zoo gij wilt, maar wij, die slechts bij
uitzondering in de gelegenheid zijn om van een
goede tooneelvoorstelling te profiteeren, wij pakken
de gelegenheid, als ze zich voordoet, van hartemet
acht vingers en twee duimen aan
«Maar, beste vrind.
«Hoor eens, vriend Werner, 't schijnt mij toe,
dat gij nog niet hebt gegeten schertste mijn vriend.
«Lieden met leege magen plegen alles even donker
in te zien. Laten wij dus gaan eten, i k heb hon
ger als een leeuw
«Hongerriep ik uit, «honger Bij zoo'n