KACHELS,
UITYEKKOOP
Vraag Prijscourant
Advertentiën van 1—5 regels 6 cent, elke regel daarboven 5 cent.
Ruime keuze
bij D. ROGGEVEEN Cz.,
SC HAGEN, Laagzijdc.
Levensverzekering-Maatschappij
jmjtiAèMD,"
Wegens het vergevorderd seizoen
der nog voorradig zijnde WINTERJASSEN,
JEKKERS en DEMI-SAISONS.
POTPRIJZEN.
^1
'dsflKÊm
WIJNEN en
UKElltEN en GEDISTILLEERD,
DE WOLVEN.
met bijbehoorende artikelen.
SS B ii Üj IJ Bi E 5B BS IJ 'Si E X.
sluit alle raogfelijlce verzelterin-
g-en op liet leven van af f -~SO-
Kinderverzekering.
Vertegenwoordiger: C. H. MARSCHAL, llccrlnigowaard.
Aanbevelend,
NooMscparwoude. D. SANDER,
BiEiEERIMLARER.
nu on
van de direct geïmporteerde
van de van onds bekende firma Tb.
ESSELAAR, te Den Helder, bij
G. I I. MARSCHAL,
te Heer-Hugowaard.
BBRBEFfliAABtTE.il,
bedrukt met Naam tegen 25 cent de
100 stuks ter Snelpersdrukkerij te
Noordscbarwonde.
Uit het engelsch
v a 11
EDEN PHILPOTTS.
gehuil voor
Zelfs i
Waar de pijnboomen steeds zeldzamer wor
den, daar waar tusschen hunne slanke stam
men en donker gebladerte het roode schijnsel
van de ondergaande zon gloorde, en w£
sneeuw nog in maagdelijke reinheid
wit tapijt den grond bedekte, hoev
met de tallooze -voetindrukken
telooze pooten* daar aan
bosch hadden zich de wc'
en hon-
Hsel te zoe
ken niet over
'gromden niet in
ken van den avond vj
gerig en hunkerdei
ken. Zij speelden^®
eikaars rug.
hunne J^ÉB^HHPTkaar.
Zij werk de eerste ar-
strijd om het bestaan,
f is dit een moeilijke strijd,
grijze aanvoerders krijgers,
Fnigen veldslag tegen de menschen
^gevaren en nooden hadden overleefd
"t het bosch springen op de steeds
- wordende vlakte. Zij verheffen hun
fsnuiven in den wind, schudden zich eens
uk en vertoonen al gapende hun roode tong
W wit glinsterende, dreigende tanden.
En nu begint die lange, onveranderlijke, on
vermoeide tocht, die vreeselijke galop, waar
tegen paarden en menschen en alle levende
dieren moeten afleggen in snelheid en volhar
ding. De troep beslaat bijna een ruimte van
vijf en twintig meter in het vierkant, en is
als een beweegbare klomp, daar alle dieren
gelijktijdig en gelijkmatig draven, als een vlucht
geheimzinnige vogels. Het zijn noorsche wol
ven, en de ervaring heeft hun reeds lang ge
leerd, wat zij te verrichten hebben alvorens
hun maal te hebben genuttigd en in hunne
uitgestrekte bosschen te zijn teruggekeerd.
Maar wat gebeurt daar bijna onmiddelijk na
het vertrek! Een kleine wolf glijdt plotseling
uit en verstuikt zijn poot. Vreesachtig blikt
hij om zich heen naar zijne gezellen ter rech
ter en linkerzijde, maar tot dusverre weten
zij nog niet wat hem is oveukomen. Maar
weldra wordt hem het loopen te moeielijk;
zijne oogen gloeien als vurige kolen, zijn pijn
lijk poot weigert hem den dienst, hij uit een
langgerekt gehuil als een afscheid aan het le
ven en zijn plaats in de rijen is reeds door
een ander ingenomen. Het lijden van het ver
minkte dier is evenwel bijna geëindigd, want
van een troep wolven blijven slechts de ge
zonden leven. Een woest vechtende massa van
vel, pooten en tanden omsluit hem, en weldra
is er in de platgetrapte sneeuw slechts een
vormlooze, bloedende massa achtergebleven.
Voorwaarts draven zij weer de kannibalen,
op den- vriendschappelijksten voet met elkaar,
en met die gewaarwording, welke men na het
gebruiken van een ansjovis, olijf of iets anders
om den honger op te wekken, ondervindt, bij
het vooruitzicht op een beter maal.
Voor hen verheft zich nu een eenzame boom,
geheel kaal met uitzondering van den kruin
waar de donkere naalden een vormlooze massa
vormen, terwijl wat lager eenige kale takken
zich vertoonen. In den ruwen bast aan den
voet zijn vlokken wol vastgehecht, maar de
schapen die den boom des zomers als wrijf
paal gebruiken, zijn nu ver weg. Daar even
wel ontmoeten de wolven iets, dat meer hun
belangstelling opwekt. Aan den voet van den
boom loopen door de sneeuw twee evenwij
dige lijnen, de sporen door de ijzers van een
slede achtergelaten.
Sedert de laatste sneeuw is gevallen, is
daar slechts een voertuig voorbijgegaan, maar
naar het schijnt slechts kort geleden, want
het spoor is diep, en de troep volgt het dan
ook zonder een oogenblik te aarzelen.
Naar alle waarschijnlijkheid wacht hun nu
een maal, want waar een slede is, daar is
ook een paard, misschien tweewaar een
slede is, daar is ook een mensch, wellicht
meer dan een.
Hebt ge wel eens wolvengehuil gehoord?
Ik heb het eens gehoord, bedaard zittende
op een gezellig plekje, kalm van geest en met
het zekere bewustzijn dat verscheidene ijze
ren staven mij de onzichtbare dieren, die het
an hen scheidden.
deed mij dat
BRfden gaan,
gg^ppgon hdS*db"zoo 4£ts af
kon voortl
aden vergel
■nkole e*reenkomst met den
kre^W|fn een levend schepsel hi
muziek der hel. Keeren wij echter naar oiü
troep wolven terug.
De sneeuwvlakte voor hen is eenzaam en
verlaten, maar kon hun gezichtseinder zich
iog verder uitstrekken, dan zagen zij de
finke paarden met groote snelheid door den
sneeuw galoppeeren, zonder dat de man, die
daar eenzaam in de slede zit, ze tot op dit
oogenblik met stem of zweep aanmoedigt. Hij
is nog eenige mijlen van zijn woonplaats ver
wijderd, alvorens de laatste worsteling begint
en niet alleen kent hij den weg goed, maar
met eenige zekerheid kan hij bepalen, welke
afstand hem nog van die wolvenmuziek ach
ter hem in de duisternis scheidt.
In zijn voorkomen is Rollo Svantsen de
type van een Noor krachtig en in den
bloei van zijn leven. Hij heeft reeds menig
gevaar ten opzichte van wolven doorleeftde
deken, welke hij om zijn lichaam heeft gesla
gen, en waarvan een der punten door de sneeuw
sleept, is gemaakt van wolfshuiden. Heden
avond schijnt hij echter angst te gevoelen, zijne
paarden zijn krachtig, maar loopen niet bizon
der snel, en volgens zijn oordeel zal bij het
einde van de reis de afstand tusschen hem en
zijne vervolgers minder dan een halve mijl
bedragen. Als om hem aan te moedigen, ver
schijnt de maan eindelijk hoven de groote
wolk, waarachter zij zich tot dusverre ver
borgen heeft gehouden. Een helder wit licht
doet plotseling de duisternis verdwijnen, en
de sneeuwvlakte ontvouwt zich naar alle kan
ten voor de oogen van den meneer, die van
zijn zetel opstaat, een onderzoekenden blik
werpt op een groote zwarte tasch voor hem,
die aan den bodem van de slede is vastge
maakt, waarin hij een langen, scherpen blik
achter zich werpt. Ja daar zijn ze, slechts een
donkere schaduw op de vlakte, welke een
minder ervarene waarschijnlijk over het hoofd
zou hebben gezien, maar een schaduw, die
zich bijna niet minder vlug beweegt, dan die
welke op het sneeuwveld wordt geworpen
door de kleinere wolkjes die door het lucht
ruim voor de maan voorbij zweven.
"Wat Sw;antsen voor zich zag was een don
kere streep aan den horizon, en geheel in de
verte een slanke wegwijzer bij het kruispunt
van twee wegen. Wat hij niet zag was een
voetganger, die zijne 'schreden in de zelfde
richting naar de donkere streep wendde.
De voetganger komt slechts langzaam voor
uit, en kan niet dan met moeite loopen. De
sneeuw houdt hem bij iederen voetstap tegen,
en blijft in klompen aan zijn laarzen hangen.
Geen spoor is er, dat hij kan volgen, maar
hij baant zich een weg, zoo recht mogelijk
in de richting van den wegwijzer. Om die
zwarte streep te bereiken, alvorens de hui
lende bende hem heeft bereikt is hij weet
het maar al te goed onmogelijk. Hij kan
zich zelf niet meer redden. Het instinct om
voor zijn lijfsbehoud te zorgen, zou hem ech
ter den strijd hebben doen voortzetten, al was
hij honderd mijl van de veilige haven verwij
derd en niet nauwelijks vijf, zooals in dit
geval. En voort sleept hij zijn vermoeid lichaam,
totdat hij er bij neervalt of de wolven hem
bespringen.
Op eens daar klinkt het bellen van een
slede hem als hemelsche muziek in de ooren.
Hij ziet om en bemerkt een slede, door dam
pende paarden getrokken, terwijl de bestuur
der, er rechtop instaande, bezig is zijn lange
zweep los te wikkelen. Zijn 'hoed is van zijn
hoofd gewaaid en met gefronst gelaat ziet hij
achter zichVoor ons zijn die paarden, die
man en dat voertuig, het levendige beeld van
de vluchtende doodsangst, voor hem, den voet
ganger, is het een geluksbode, door God ge-
En aldus ontmoeten elkaar daar de beide
mannen, die van alle Noren elkaar de* onver-
zoenlijksten haat toedragen. Beiden bewonen
het kleine dorp Jöksdal in Finmark, het noor
delijkste district van Tromsö, of noordelijk
Noorwegen. Hunne voorvaderen hadden daar
voor hen geleefd en daar had de rijke, fiere
Svantsen, de aanzienlijkste van het dorp, Eric
Skiën, den jongon, armen herder, een groot
onrecht aangedaan.
Het is de oude, steeds terugkeerende ge
schiedenis van twee mannen, die hetzelfde
leisje liefhebben. De jonge Eric was eerst
voor haar geweest, tot de ander haar
.wam binnensluipen, de oude liefde deed
jnen, die plaats maakte voor een, tien-
sterker Zij durfde het haar verloofde
leggen, en op den vooravond van hun
huwelijk, ontstal Svantsen hem zijne bruid,
geheel met hare toestemming, trouwde met
haar in een klein gehucht, waarna hij terug
keerde, en den woesten storm trotseerde, die
over zijn hoofd losbarstte. Een ieder was van
meening, dat hij van zijn kant zich aan een
geheel onwettige handelwijze had schuldig
gemaakt, en hij, slechts denkende aan zijne
vrouw en haar goeden naam, liet Jöksdal in
dien waan. Eric Skiën evenwel was verstan
diger. Reeds geruimen tijd had hij de veran
dering opgemerkt, die in het hart van zijne
geliefde plaats vond, zoodat de slag hem niet
zoo zwaar trof als zijne kennissen wel ver
moedden. Hij was een goedhartige, kalme,
eenvoudige jongeling, niet bizonder vlug van
geest, maar bemind door zijne kennissen, en
met een goede inborst. Dat hij zijn wraak
zou koesteren en doen aangroeien totdat eene
vreeselijke uitbarsting zou komen, was de
algemeene opinie in Jöksdal. Skiën repte ech
ter met geen enkel woord van zijne bedoe
lingen in de toekomst.
En nu een jaar na de bewuste gebeur
tenis ontmoeten zij elkaar, de een rood en
warm, en bijna uitgeput van het harde loo
pen, de ander koud en bleek, nog over al zijn
geestkracht kunnende beschikken. Met de ijze
ren hand aan de teugels vermindert hij voor
een oogenblik zijn pijlsnelle vaart en houdt
gelijken tred met zijn ouden vijand." Deze
heeft bij het zien van Svantsen de tanden op
elkaar geklemd en haastig iets uit zijn gordel
te voorschiju gehaald.
Rollo Svantsen is de eerste die spreekt.
„Zoo vriend Skiën, je zult sneller moeten
gaan als nu, wanneer je Jöksdal nog wilt
terug zien. Grauwbeen loopt veel sneller en
is nu dichter bij je, dan je bij huis bent. Kan
ik je hier een plaatsje aanbieden. Het is tot
je beschikking."
„Eindelijk dan ontmoeten wij elkaar," hijgde
de ander. „Het verheugt mij meer jou hier te
ontmoetten dan mijn trouwsten vriend met
het beste paard uit geheel Noorwegen. Ein
delijk ben je in mijn macht, Rollo Svantsen.
Neen houdt je paarden in, anders zal ik het
voor je doen."
„Dwaas! Zou je dat willen doen? Heb je
me een jaar geleden kunnen tegenhouden?
Denk niet dat je deze dieren welke nu door
het dolle heen zijn, kunt tegenhouden."
Als eenig antwoord richtte Skiën een j^ool
tegen den kop van het paard naast h<M. De
loop glinsterde in het maanlicht als het lem
met van een mes en Svantsen die nog juist
den angstkreet, dien hij op het punt stond te
slaken, wist in te houden, trek zoo heftig aan
de leidsels, dat de slede dreigde om te vallen.
„Het is hier geen plaats voor grappen
riep hij uit. „Spring er in, en een beetje vlug,
anders zijn wij beiden verloren."
„En waarom niet? Door jou is mij niets
meer overgebleven, waarvoor ik kan levèn
alles wat ik in de wereld bezat, heb je mij
ontstolen; nu is het mijn beurt, ik zou je
kunnen dooden, maar ik laat dat liever over
aan de wolven achter ons".
„Denk niet, dat ik den dood meer vrees dan
jij", antwoorde Svantsen, de paarden met
moeite inhoudend. „Als je wilt dat een van
ons beiden levend thuiskomt, dan is het mij
goed. Ik smeek niet om mijn leven, allerminst
aan jou, maar er zijn anderen, die er om smee-
ken. Het verleden is voorbij, het onrecht, dat
ik je heb aangedaan, is voorbij, laat het ver
leden rusten. Schiet mij dood, als je dat wilt,
het is niet meer dan rechtvaardig, maar wees
edelmoedig in je triomf. Red je zelf Skiën, ik
smeek het je, en draag er zorg voor, dat wat
zich hier in de slede bevindt in veiligheid
wordt gebracht. Wanneer men je de bizonder-
heden vraagt, zeg dan dat ik er uit ben ge
vallen, en het je onmogelijk was de paarden
in te houden, om mij te redden."
Ziedaar de woorden dien hij sprak en een
machtig gevoel doorkruiste het brein van den
ander. Nooit had er in zijne anders zoo doffe
hersenen zulk een helderheid geheerscht. Bij
de woorden van zijn vijand zag hij als in een
droom een vrouw met een kind in hare armen,
zag hij een slede de dorpsstraat inrijden, den
echtgenoot er uitspringen en hoorde hij den
blijden kreet van de vrouw, God dankende
voor zijne redding.
„Het is waar," zeide hij, „ik voer geen strijd
tegen je huisgenooten. Je bent man en vader
dat 'had ik vergeten. Ga je gang Svantsen,
mijne oogen zijn nu geopend en ik zie alles
duidelijk voor mij. Vlucht man, nu het nog
tijd is, neem deze pistolen mee en herinner
je in de dagen, die nog komen zullen, dat er
aan het einde geen kwaad meer tusschen ons
bestond. Ga zeg ik je, de paarden vermoor
den anders zichzelf nog."
Hij reikte hem de wapenen toe, maar toen
hij bemerkte dat de ander het te druk met
de paarden had, legde hij de beide pistolen
neer aan zijne voeten in de slede, toen Svant
sen antwoordde:
„En dat zeg jij nu? Bij den hemel, Skiën,
zulk een vijand als jij bent duizend vrienden
waart. Maar je achterlaten? Nooit! Stap in,
ik beveel het je, anders schiet ik zelf de paar
den neer. Zoo God het geve, slapen wij beiden
heden nacht veilig in onze huizen, of anders
geen van beiden." Een oogenblik van aarze
ling en Skiën geeft toe, stijgt met moeite en
geheel uitgeput achter in de slede en geen
oogenblik te vroeg stuift deze voort.
En nu volgt een woeste rit. Het gehuil van
de wolven klinkt steeds duidelijker, wreeder
en dreigender, zij weten het, dat nu van hunne
snelheid alles afhangt. En ook de paarden
hunne uiterste krachten spannen zij in; de
opwekking van de zweep hebben zij niet meer
noodig, ofschoon het koord telkens suizend de
lucht boven hunne hoofden doorklieft. Hunne
neusgaten zijn wijd opengesperd, het lichaam
dampende, de oogen met bloed doorloopen.
Svantsen ment met bewonderenswaardige
kalmte. Skiën zit neergehurkt achter in de
slede met een pistool in iedere hand, den trek
ker aan den vinger en het oog op hunne be
lagers gericht.
Nog slechts een kwart mijl waren zij van
Jöksdal gescheiden. Svantsen begint te jodelen,
en de heldere stem klinkt over de vlakte en
de echo bereikt de ooren van de vrienden in
het dorp. Pang! daar klinkt een pistoolschot.
Grauwbeen no. 1, die de voorste was, wentelt
zich jankend in de sneeuw, doode]
door een kogT
het dorp word
gelaten en fluji
slechts twintig
ze van het dcfl
schreeuwt
„Daar zijn de honden
Skiën antwoordt niet. Met den vinger aan
den trekker richt hij zijn blik op den voorsten
wolf, bijna onmiddellijk door zijne lotgenooten
gevolgd. Steeds kleiner wordt de afstand, en
het dier aarzelt of hij Eric dan wel de paar
den zal aanvallen, toen het doodelijk schot uit
het nimmer falende wapen van Eric hem treft
en bloedend doet neerstorten. Nu zijn ze echter
door hunne vervolgers omringd, en schiet Skiën
al zijn beschikbare kogels in de woeste bende.
Gelukkig daar komen de honden, frisch en
vurig verlangende naar den strijd gevolgd door
hunne meesters. Het is nu een chaotische ver
warring welke eindelijk eene oplossing vindt
als de vreeselijke strijd eindigt met de vlucht
van de overblijvende wolven, die uitgeput
hunne uitgestrekte bosschen bereiken en een
dertigtal hunner op het slagveld achterlaten.
Maar ook van de honden werd de helft gedood,
terwijl bovendien verscheidene mannen, die
hulp verleenen op hun lichaam voor altijd de
sporen dragen van den vreeselijken strijd, waar
aan zij hebben deelgenomen.
En de wolven, ofschoon het feit nu juist
niet is goed te keuren, hadden edel werk ver
richt. Zij hadden de edelste gevoelens, welke
in de harten der menschen sluimeren, bij twee
hunner doen ontwakenin een paar minuten
hadden zij gedaan, wat verscheidene jaren niet
haddeu kunnen bewerkstelligenzij hadden
een bitteren wrok doen vernielen en op de
puinhoopen daarvan een vriendschap gebouwd,
die slechts door den dood kan worden ver
broken. (Haarl. Dagbl.)
yaerd, toen Svantsen