Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 5. Zondag 29 Januari 1893. 2e Jaargang. BETROKKEN LUCHT. FEUILLETON. De verloren trouwring. Ir Tl' NIEUWE a COURANT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordsciiarwoude, Oüdkarsfel, Züidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden £50 ct., franco p. post 0O ct. UITGEVER: J. 11. KEIZER. BUREEL: NoordscBiarw oude. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer ct. Grootc letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. M BU\*TRKGIüLiIG OP SPOORWEG. (GreenwicSi iijd.) Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude. RICHTING II E L I) E R. GREENWICH TIJD. 6.36* 7.47 11.23 3.06 6.37 9.51 10.59 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* 8.07 11.43 3.26 6.57 10.11 11.19 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen. RICHTING AMSTERDAM. GREENWICH TIJD. 6.18 7.30* 9.37 12.04f 1.38 3.55 8.16 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38 7.50* 9.57 12.24f 1.58 4.15 8.36 Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest. De EnkhCrt." geeft in het nr. van jl. Woensdag eene beschouwing over den tegen- woordigen toestand in een' hoofdartikel, geti teld: Wanneer wij onze blikken over Europa la ten rondgaan en nu eens voor- en dan eens achterwaarts zien, dan komen wij lichtelijk tot de overtuiging, dat de lucht betrokken is. Zal 'tonweer worden, en zoo ja, waar zal het het eerst losbarten, in het zuiden of het oosten? Zal 't meer lokaal zijn, of zal 't een groote uitbreiding bekomen? Misschien zal een afleider gevonden worden, gesmeed uit wijsheid en humaniteit. Wie zou 't niet hopen! Maar 'tis ook mogelijk dat beiden te kort schieten of dat de akker der menschheid al reeds zoo hard is geworden, dat alleen geweld haar vermag te breken en te bereiden. Het is zoo moeielijk om eene helling, die men alreeds voor drie kwart is afgedaald, op nieuw te beklimmen en, op het hoogste punt gekomen, een rugwaartsche beweging te ma ken, afschuddende de begrippen en neigingen waarmee, en ook ten deele althans, waardoor men op die helling terecht kwam. Of wij dan meenen dat de mensclien in Europa zooveel anders zijn dan vroeger, dan antwoordden wij, dat wij meenen dat zij in 't algemeen zooveel niet anders z ij n, maar dat zij anders zien. Niemand meene dat in vroeger tijd de rij ken en hooggeplaatsten niet voor zich zelf, hunne vrienden en standgenoQten in de aller eerste plaats en ten koste van anderen zorg den, daarvoor steeds een dekmantel gereed houdende. Neen, die dat meent, dwaalt. Thans echter wordt zulks opgemerkt, ge zien,' gevoeldde dekmantel kan niet zoo kun stig zijn geweven of zij is doorzichtig en men ziet en oordeelt. En dat in de eerste plaats maakt de lucht betrokken, en doet vrees ontstaan voor on weer. Of dat zien en voelen moet worden afge keurd Ons dunkt in geenen deele, mits men er van doe blijken zonder bitterheid, denkende, dat het voor iemand dien 'twel gaat en die 't wèl heeft, zoo aanlokkelijk is om op den ouden voet voort te gaanwie toch is in zulke omstandigheden niet conservatief? De eenigste fout van dezulken is dan ook „slechts" dat zij hunne oogen gesloten hielden voor het licht dat beneden hen was opgegaan. Of zij het thans bemerken? Waarschijnlijk ja, moge 'thun niet aan moed en kracht ontbre ken om den tocht hellingopwaarts te onder nemen Wij begrijpen alsof wij 'tmede gevoelden, dat die tocht zwaar is. Zich door anderen te kunnen doen dienen, over anderen te heerschen en als de nood dringt een aalmoes te kunnen afstaan en dat als een „goed werk" te beschouwen, zie, als iemand in of onder het genot van die voor rechten is opgevoed en met een sterk gespan nen eergevoel, al of niet vermengd met zucht tot rijkdommen de wereld is ingetreden, dan ontwaakt hij niet gaarne uit den zoeten droom van zelfbewustheid en overwicht; dan moet het hem schril in de ooren klinken, wanneer hij daar beneden zich de in zijn oor even overmoedige als schrille uiting verneemt, dat die anderen óók rechten hebben en zij van de hunne wat moeten laten vallen om tot eenige meerdere gelijkheid te komen. Opvoeding, omgeving en gewoonte vormen het karakter. Wie dit niet erkent, niet met zijne gedach ten een kwart eeuw of verder terugkeert en niet vraagt naar zijne denkbeelden en houding of die zijner ouders van toen en thans, loopt groot gevaar van in zijn oordeelen onbillijk en onredelijk te zijn. Het goede vordert langzaam in de samen leving en iemand die voor een gedeelte afstand doet van de rechten en voorrechten die hij wegens vermogen, afkomst of stand zijn eigen dom meent te zijn, behaalt een groote over winning op zich zelf. Het niet erkennen van die waarheid is mede oorzaak, dat de lucht over Europa betrokken is. Op een dorren akker brandt de zomerzon het felst en daarop heeft het gewas van na- deelige invloeden het meest te lijden. De werk stakers schijnen dit niet te begrijpen. Nadat zij zelf duizenden en hier en daar zelfs tonnen hebben laten varen, en waardoor de nering doenden in hun midden tevens tot armoede vervielen of de grens er van nabij kwamen na dat alles zijn zij toch tot den arbeid moeten terugkeeren, zonder zooveel meer te verdienen dat het verspeelde er door wordt vergoed, terwijl de patroon door verhoogde prijzen zich veelal tegen schade weet te dek ken. Had de ontevredenheid in het Biltschezich niet het allereerst door werkstaking geuit, wellicht dat thans in het noorden des lands de toestand reeds beter ware. Partijen toch geven aanleiding tot het vor men van tegenpartijen, waarvoor de rede en het billijk foordeel op de vlucht gaat, of aan ketenen gelegd wordt. Iemand in wiens geest een nieuw denkbeeld is opgerezen en langzamerhand gerijpt, mag voor dat denkbeeld propaganda maken, maar kan moeielijk vergen, dat det het al spoedig door anderen zal worden beaamd: die dat verlangt en daarop staat, verdient met alle recht den naam van drijveren hij kan er staat op maken, dat, heelt hij zich dien naam eenmaal verworven, het met zijn zedelijken invloed gedaan is. Aan zulke drijvers nu ontbreekt het helaas niet, drijvers van een weinig ontwikkelde me nigte, voor wier oogen zij een ruwe schets hebben opgehangen van velerlei stoffelijke za ken die de begeerte prikkelen. En dat maakt de lucht mede betrokken. Wie meent dat de armoede thans feller nijpt dan vroeger, bedriegt zichmisschien is het tegendeel waar. Maar zij wordt dieper ge voeld, omdat zij anders wordt beoordeeld. Ook vroeger verleidde de honger wel eens om te morren of om wie 't beter had te be nijden, maar spoedig legde men de hand weer op den mond, omdat men beheerscht werd door een gevoel alsof men zich zwaar bezon digd had. Thans vraagt men demonstreerende en demonstreert vragende. Is het wonder, dat een conservatief en aristocratisch mensch zulks ongehoord acht? De armoede moge dan ook niet meer of zelfs iets minder nijpend zijn dan vroeger zij is veel uitgebreider door gebrek aan werk en verdiensten. Het demonstreerend vragen om werk en brood slaat van de eene plaats of stad naar de andere over; de moed van vroeger is geweken en in plaats daarvan wordt met gebalde vuist gevraagd of geëischt, nu en dan zelfs tot handtastelijkheden of manslag overslaande. Ja waarlijk, de lucht is betrokken. De kapitaalswaarde vergroot in Europa jaar lijks met ettelijke milliarden, dat wil zeggen dat de rijkdom toeneemt; en in gelijke maté neemt de algemeene welvaart af en vermeer- kert de armoede. Wie zal het middel aan de hand doen om althans dit kwaad te stuiten? Geconcentreerde armenzorg, bedeeling voor den- gene die er om vraagt of voor wien 't wordt noodig geacht? Maar huist het egoïsme dan niet evenzeer in de harten der kleinen als in die der grooten, en loopt men daarbij geen gevaar om de paarden achter den wagen te spannen, door de armoede te erkennen bij wijze van zedelijk lichaam, dat zijne eischen en rechten kan doen gelden? En dan nog: zullen de millioenen overwin sten daarvoor beschikbarr worden gesteld? Laat ons dienaangaande geene illusies ma ken; iemand die millioenen of tonnen bezit, voegt er liever nog eenige aan toe. Er zijn uitzonderingen, maar niet zoo veel of zij kun- 5.) Reeds denzelfden dag, weinige uren nadat Wal- demar was vertrokken, gevoelde Geertruida behoefte, haar hart uit te storten voor hare vriendin Grietje. Zij schreef een langen brief, over alles wat zij op haar thuisreis ondervond en over de gevolgen daar van. Laten wij van het recht eens schrijvers ge bruik maken en even over de schouders gluren van het jonge meisje, dat met blozende wangen de pen over het papier scheen te jagen. Reeds had zij met een sierlijke hand twee velletjes vol geschreven. Het reisverhaal, dat voor ons niets nieuws meer oplevert, heeft zij geëindigd en na een nieuw blaadje te hebben genomen en even droomend over de leien daken van den overkant der marktplaats te hebben getuurd, vervolgde zij aldus »Nu zal ik u hem beschrijven, naar zijn uiterlijk en naar het innerlijke. Ziet gij, Grietje, dat kan ik niet. Zelfs al stond zijne gestalte mij nog zoo leven dig voor mijnen geest, dat ik haast zou meenen, hem te kunnen teeken dan nog, zou ik niet we ten hoe te beginnen. Ik kan u niet eens zeggen, welke oogen hij heeft, blauwe of grijze, bruine of groene. Maar wel weet ik, dat zij in een wonder baren glans schitteren, als hij in geestverrukking en vu urgeraakt, indien hij spreekt van wat zijn gansche ziel vervult. Is het een alledaagsch gesprek over gewone dingen, dan spreekt hij bijna stootend en onbeholpen, alsof 't hem moeielijk viel. Als ech ter het onderwerp van 't gesprek zijn vlucht neemt in het rijk des geestes, waar hij heerseht en gebiedt hoe rollem hem dan de woorden van de lippen Ik zou hem gaarne willen vergelijken met iemand, dien gjj kent, zoodat gij u ook eenige voorstelling van hem zoudt kunnen maken. Gij weet nog wel, hoe gij en alle onze vriendinnen (en ik wil me zelf niet uitzonderen) met Dr. Rameau dweepten, die zoo mooi uit Corneille en Racine voorlas Maar deze is nog geheel anders. Want hier is 't niet alleen de klankvolle stem, die tot't hart doordringt, maar dat, wat hij zegt. Ik weet niet hoe 't komt; ik had altijd gedachtzoo'n professor, die spreekt slechts voor hooggeleerde tuig, dat ons soort erg verveelt en wij daarom met een halfoor aanhooren. Hij heeft ook veel van geleerde dingen gesproken, en ik heb waarlijk niet alles verstaan; maar toch heb ik geen enkel woord verloren, en ook wat ik niet begreep boeide mij. Ach 't komt mij sedert een paar dagen voor, alsof ik zeer dom en onwetend ben. Maar veel wil ik nog leeren en waarlijk, wie onder zulke leiding staat, dien moet 't wel gemakkelijk vallen, zich te bekwamen. O, dat zou heerlijk zijnHier kan en durf ik 't haast niemand zeggen men zou mjj uitlachen en voor den gek houden. Maar, niet waar, Gij lacht mij niet uit Gij kunt met mij voelen en mijn verlangen begrijpen Een paar dagen later ontving Geertruida een ant woord op haar schrijven, waaruit wjj zoo vrij zijn eenige regels af te schrijven. »Ik zou u wel kunnen benijden,schreef de vriendin, »om de bijzondere kennis, dien gij op zoo'n merkwaardige wijze gemaakt hebt. Dat heb ik reeds zoo lang gewenscht, eens een man te [lee ren kennen, tot wien ik met eerbied en bewonde ring zou kunnen opzienMaarliefste Truitje, die oogen, die zoo in wonderbaren glans schitteren Daar hebt gij, hoop ik, toch niet te diep ingekeken! Dat was wellicht de gerechte straf voor uw spotten met onze vroegere leeraren, als zij aan hun brillen zaten te frimelen of hun gelaat in erns tige plooien trokken. Maar neen dat was te hard. Dat zou anders eene geschiedenis zijn, als gij, de verloofde, nu op een anderen man, ach, ik kan het woord niet uitspreken, zoo verschrikkelijk is mij reeds de gedachte. Ik heb reeds eenmaal zoo iets in een roman gelezen, dien ik bij mijne zuster vond; ik was er zoo door aangedaan, dat ik onwillens soms in tranen uitbarstte. Maar het was ook zoo roerend, hoe dat jonge hart met zich zelf kampte en eindelijk toch niet anders kon. En 't is later toch goed uitgekomen. Maar dat is in de boeken altijd zoo, dat weten die schrijvers zoo mooi op te lossen maar in 't leven, daar moet het toch wel heel anders zijn. Daar is 't gewis schrikkelijk, als een hart zoo in tweestrijd met zich zelf geraakt, en ik zou mij wel dood kunnen huilen, als ik er slechts aan dacht, dat het met u ook mogelijk was. God beware mij, als ik eenmaal verloofd ben, dat mij dan een ander nog beter zou be vallen. Gij zult dezen brief wel willen verbranden, niet waar, want het is louter dom gesnap, waarom gij zelf zult lachen. Ik heb zeker uwen brief niet recht begrepen en het is natuurlijk, dat gij op den dag, waarop de professor vertrok, nog zoo vol herinne ring waart aan de aangename uren en de aantrek kelijke gesprekken. Dat komt allemaal van de ro mans die wij lezen ik geloof, papa heeft wel gelijk, als hij zegtsop mijn leeftijd moeten de meisjes geen romans lezen, want zij kennen de wereld en de menschen nog niet en maken zich dan voorstel lingen, die hun 't hoofd op hol brengen. Maar Geertruida lachte niet, toen zij den brief gelezen had zij verbrandde hem ook niet, zooals Grietje gaarne wiidezij las hem nog eens en nog eens en dacht er veel meer óver, dan goed voor haar was. Een week later zat de familie Werner aan het ontbijt, toen de postbode onder andere handelsbrie ven één bracht van een onbekende hand. Toen de vader hem geopend had, riep hij vroolijk»Ah van onzen professor Geertruida verbleekte, tot haar geluk bemerkte niemand het, want de moeder keerde, terwijl de vader den brief voorlas, haar gelaat naar dezen toe. Het was een oprecht gemeenden dankbrief, meer nietalleen op één plaats had de steller meer

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1893 | | pagina 1