Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 7. Zondag 12 Februari 1893. 2e Jaargang. J. II KEIZER. LIEFDADIGHEID. Plaatselijk Nieuws. FEUILLETON. De verloren trouwring. NIE UWE L4N£llUKE|t [Ol im. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. UITGEVER: ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden SO ct-, franco p. post 60 ct. BUREEL: IVoordscharwoude. PRIJS DER ADYERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. B>I i:\MT It EG 10 IjIïI 1 RICHTING GREENWICH TIJD. 6.36* 7.47 11.23 Ai «ff V ertrf IIELD 3.06 OEH skurex ER. 6.37 V 11 «1 van 9.51 LLWl af stat 10.59 I»SC:eibo\ SPOORWEG. (Greenwi* ion Noord-Scharwoude. R I C II T I GREENWICH TIJD. 6.18 7.30* •li lijf] NG Al 9.37 1.) 1ISTE1 12.04f 111) A M. 1.38 3.55 8.16 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* 8.07 11.43 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen. 3.26 6.57 10.11 11.19 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38 7.50* Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgei 9.57 est. 12.24f 1.58 4.15 8.36 Eindelijk dan zal ik in dit blad iets schrij ven over „liefdadigheid". Ik zeg: eindelijk, omdat het niet gemakkelijk is, om in enkele regels er alles van te zeggen. Het gebied der liefdadigheid toch is groot, heel groot, omdat heel de wijde wereld haar gebied is; en dat is niet onbeduidend. Ook kan men, ik weet wel niet op hoevele manieren weldoen, barm hartigheid bewijzen, dat ik, wanneer ik aan het opsommen ging, niet zou weten, waar te moeten Niettegenstaande dat is het echter een zeer aangename taak om over „liefdadigheid" te spreken, omdat de daden, op dit gebied ver richt, grootsch en schitterend en hartverhef fend zijn. Het doet ons altijd aangenaam aan te denken aan onze weldoeners. Ook al zijn zij niet meer in het land der levenden, toch vergezellen zij ons; zij hebben een plaats in ons hart; wij spreken dikwijls over hen met een traan van heilige aandoening, evenals de jongeling nog altijd spreekt van zijne gestor vene moeder, de liefelijke leidsvrouw zijner jeugd. Onze weldoeners verdienen dat; zij zijn inderdaad groote, heerlijke menschende goede engelen op onzen soms zoo duisteren levens weg. Wij leven in een tijd, waarin meer dan ooit moet worden welgedaan. De strijd om het be staan is door velen bijna niet meer te strij den; hier en daar aanschouwen wij stoffelijke en ook en vooral zedelijke ellende, die men, zoo men gevoel heeft, niet zonder weemoed kan aanzien. Er moet dus worden welgedaan en wel zoo worden welgedaan, dat men er werkelijk wèl aan doet. Want alle weldoen is nog geen wéldoen. Het hangt er slechts van af, hoe wij onze arme medemenschen beschou wen. Nu zijn er, zoo niet meer, dan toch in ieder geval twee beschouwingen. Men kan zeggen en men zegt het „Er zijn nu eenmaal armen en daarom moet men van tijd tot tijd iets voor hen doen, om hunne ellende eenigszins dragelijk te doen zijn", maar men kan ook zeggen: „Armoede behoort niet te huis in een goed geordende samenleving. Zoo zij er is en zij is er moet de maatschappij er voor zorgen, dat zij een einde neemt." Dat deze laatste beschouwing de beste is, zal nie mand wagen tegen te spreken, maar, zoo hoor ik vragen: weet gij mij ook te zeggen, wat ik in deze heb te doen Ik zal 't u kort en bondig zeggen„Gij hebt er voor te zorgen, dat de belangstelling in het lot van uwen naaste wakker in u blijve. Een mensch moet gevoelen dat hij voor zijn medemensch aan sprakelijk is, alzoo arbeiden moet aan zijn stoffelijk en zedelijk welzijn." Nu vind ik het, wangeer wij de zaak uit dat oogpunt beschouwen, dan ook heel treurig dat onze tijd zoo vol is van vereenigingen aan de liefdadigheid gewijd. Zij verleeren om zoo te zeggen dat weldoen, waartoe ieder mensch in 't bijzonder verplicht is cn dat hem zijn naam als mensch met eere doet dragen. Men kan van alles te veel hebben, en dan moet ik zeggen„er zijn te veel liefdadigheidsge- noodschappen." Zij zijn wel goed, zeker, ook wel noodig, omdat menigeen, door buren of door famiüe vergeten, dan toch nog van deze of geene vereeniging eenigen steun geniet en alzoo niet behoeft om te komen. Maar dat pleit dan niet voor het bizonder liefdadig karakter van onzen tijd. Laat ik, misschien doet het nut, met een enkel woord aantoonen, hoe ik meen, dat wij menschen, ons mogen bedienen van diaconiën en andere instellingen aan de liefdadigheid gewijd Diaconiën, om daarbij slechts te blijven, die goede fondsen hebben, kunnen voor velen een zegen zijn, maar zij moeten dienen om te helpen, waar wij kunnen helpenmoeten alzoo optreden in ge val van nood. Wij mogen dus, omdat er dia coniën of vereenigingen van dien aard bestaan, ons niet onttrekken aan armenzorg, zeggende tot onze lijdende en strijdende broeders: Gaat maar naar de diaconie of de vereeniging of naar het burgerlijk armbestuur, want dan ver zuimen wij onzen plicht; maken er ons op die wijze van af; en dat zou wel wat al te gemakkelijk zijn. Het is noodig dat eens te zeggen, le. omdat diaconiën en vereenigingen niet alles kunnen doen en 2e. omdat de behoeftige menschen, zoo niet allen dan toch de meesten, nog iets anders noodig hebben dan van tijd tot tijd eene bedeeling in g_el d of goed. Zij hebben boven alles noodig een vriendelijk woord, waardoor zij gebracht worden in eene stemming, die hen zonder wrevel doet denken aan-, of spreken over hunne in beter doen verkeerende mede-men- schen. En dat kunnen diaconiën of vereeni gingen niet tot stand brengen. Zij hebben een maatstaf, waarmede zij meten; zij wikken en wegen en vatten, dat kan niet anders, het geheele weldoen als een stelsel op; zij regle menteeren, en dat is goed, omdat zij niet an ders zouden kunnen doen, wat zij doenvooral nu de armen in aantal toenemen. Ik heb het dus eigenlijk niet tegen die ver eenigingen, maar wel tegen de zelfzucht van velen onzer. De zelfzucht en eerlijk gezegd wij lijden allen in meerdere of mindere mate aan die kwaal moet worden uitgeroeid, op dat de lijsten voor liefdadige doeleinden en we worden er maar al te zeer van overstroomd, minder en onze belangstelling in anderer lot meerder worde. Men verlage de liefdadigheid niet tot een stelsel of een noodzakelijk kwaad. Armenzorg moet opvoeding zijn, en dan wordt de armoede minder. Wat ik in dit opstel heb willen zeggen komt hierop neer, en mogen wij er winst mede doen: Het komt er op aan, zielen te redden; ge- eer en eigenwaarde in hen op te wekken en te versterken. Vergeten wij niet, dat ook de armen huisgezinnen hebben, dat het hun veel waard is, om te weten, wat er van hunne kinderen komen zal. Bovendien, wilt gij, dat zij u zegenenmet liefde en achting, met een traan van aandoening over u spreken, weest dan menschen in den waren zin van dat woord. Het geheele leven is niets anders dan de in vloed, die de eene mensch op den andere oefent; het is kort gezegd liefde, wel doen. Daarin bestaat onze macht, onze groot heid; het is de inhoud van onze levenstaak. Ik wil niet ontkennen, dat men niet altijd buiten den steun van liefdadige vereenigingen kan. Gelukkig, dat zij er daarom zijn. Maal ais gij mij vraagt, of ge altijd geven kunt, dan moet ik zeggen: Zeker, is het geen geld of goed, spreekt dan een vriendelijk woord; geeft een handdruk, en als ge dat woord niet spreken, dien handdruk niet geven kunt, geeft dan u zeiven, dan toch geeft ge het meeste van allen, die iets te geven hebben. Zij zóó ons weldoenworden wij zóó een zegen Z.-S. L. Bij de op lieden gehouden stemming voor de benoeming van een lid van bestuur voor den polder Derg cii Kerknieer is herkozen den Heer K. Blom Dz. te Sint Maarten. DË STOS1JS. welke gisteren voor een oogenblik vrij hevig woedde, heeft zoo hier en daar weder sporen achter gelaten. Behalve gehavende daken, welke van pannen en schoorsteen zijn beroofd, is de schuit van den schipper van N. Niedorp op Alk maar en een vlet met uien op het „Waartje" gezonken, terwijl op den dijk tusschen Oudkarspel en Kal verdijk een rijtuig is omgewaaid, en te- 7.) Heffeest dacht men met den grootsten luister te vieren, die de rijkelijk met geld en goed geze gende vader der bruid kon tentoonspreiden. De vriendschappelijke verhouding tusschen de beide familiën was, hoewel niet zoo innig als vroeger, toch zoover hersteld, dat een weigering der uitnoo- diging een affront zou gelijken. Daarom, de ge- wenschte gelegenheid aangrijpend, om die zaak te vermijden, reisde de familie Werner in het begin der lentemaand naar Zwitserland. Montreux werd gekozen, omdat de arts, die reeds meermalen patiën ten naar die plaats gezonden had, zeker wist, dat de behandeling daar zeer uitstekend was. Het beste hótel was dat van een zeer nette dame L De familie bevond daar dan ook alles naar wensch; een comfortable ingericht en daarbij eenvoudig huis met aanlokkelijken, onmiddellijk aan 't meer gele gen tuineen aangenaam, uit de meest verschil lenden elementen samengesteld gezelschap, zoo dat reeds na weinige dagen verscheidene betrekkingen waren aangeknoopt; wat zou men nog meer wen- Doch het is tijd, dat wij omzien naar den man, die zonder het te denken, zulke verandering te weeg bracht in een vreedzaam en zorgeloos leven. Ook hem was het liefelijke beeld der reisgenoote, met welke hij door een zeldzaam toeval, als slechts tusschen en boven de spoorwielen mogelijk is, ken nis gemaakt had, voor den geest gekomen. Hij had weinig met de schoone sekse-omgegaan. Onbemid deld, in eene kleine stad opgegroeid, had hij van 't begin af, daar hij zelf slechts broeders en geen enkele zuster had, weinig lust gevoeld met dames kennis aan te knoopen. Daar zijne geboortestad slechts een progymnasium bezat, moest hij de hoo- gere studiejaren op eene andere inrichting buiten zijne woonplaats doorbrengen, en daar hij zooals ik reeds zeide onbemiddeld was, zich met een klein zakgeld behelpen. Buitendien moest hij reeds als opgeschoten jongeling door het geven van pri vaatlessen voor een groot gedeelte in zijn eigen levensonderhoud voorziendaardoor ook had hij in een grootere stad, waar hij zijne verdere leer jaren doorbracht, weinig of geen tijd om zich deel genoot te maken van eenig gezellig verkeer. Stu dent geworden had hij de studie der geschiedenis hartstochtelijk aangevatde liefde tot ernstigen arbeid, nog aangewakkerd door de bemoedigende woorden van zijnen leeraar, verzoende hem met het geheel ontbreken van studentengenoegens, waarvoor trouwens zijne middelen hoezeer ook door privaat onderwijs verbeterd, vast ontoereikend waren. Zijn eerste werk over geschiedenis, 't beantwoorden van eene prijsvraag, werd zeer gunstig beoordeeld en de verwachtingen van den jongen historicus hoog gespannen. Zijne ontegenzeggelijk uitstekende voor dracht was oorzaak van herhaalde aanmoediging van één der professoren, aan wien hij de grootste achting bewees, om zich, trots zijne armoede, een academische loopbaan te kiezen. Het veld der ge schiedenis, dat hij met groote voorliefde bewerkte, was op dat oogenblik alles behalve goed bezet, en zoo gelukte het Waldemar reeds na twee jaren de gelijke studie en promotie een plaats te bekomen als buitengewoon hoogleeraar aan een kleine uni versiteit, van waar reeds tal van beroemde geleer den hun glansrijke loopbaan door de wereld der wetenschap hadden begonnen. Aan het begin onzer vertelling had hij deze be trekking reeds een half jaar bekleed. Zijne pogin gen om steeds zijn schat van geleerdheid te verrij ken en daarvoor in aanmerking te komen vooreen betrekking van hoogleeraar eener grootere acedemie, gaven hem weinig gelegenheid aan het anders wer kelijk gezellig verkeer der kleine academiestad deel te nemen. In den winter, aan wiens einde wij nu juist staan, was hem zijn drukke arbeid dubbel welkom, om het lieve beeld te verdringen, dat zelfs nog bij de ernstigste studiën hem plotseling voor den geest kwam. Moeielijk echter kon hij voortdu rend de vriendelijke eischen en uitnoodigingen zij ner collega's van de hand wijzen, buitendien hij was toch van een gezellige, vroolijke natuur. Maar van de jonge dames, die hij in die gezellige kringen leerde kennen, was geen enkele bij machte, eenigen indruk op hem te maken, wellicht ook, omdat hij in waarheid niet meer vrij was. Ook in deze gezel lige kringen dook niet zelden Geertruida's beeld voor hem op, hjj geloofde hare stem te hooren en haar in de heldere oogen te blikken, die vroeger zoo vast op hem gericht konden zijn en wanneer hij dan verstrooid antwoordde en hij vaak vroolijk werd uitgelachen, dan was Geertruida in hare afwe zigheid toch daarvan de oorzaak. De door haren vader losweg gedane uitnoodiging tot het aanstaand huwelijksfeest kwam hem wel vaak in gedachten half hoopte, half vreesde hij ze eens daags te zullen on tvangen en vraagde zich besluiteloos af, wat dan te doen en te antwoorden. Een bitter zoet gevoel doordrong hem bij de gedachte, haar te zien, gehuld in een prachtigen, lang afhangenden bruidssluier hoe verlangde zijn hart er naar, haar nog een maal te zien, eer zij voor altijd aan een ander zou toebehooren en toch beangstigde hij zich voor de aandoening, die zich, dat voelde hij klaar, dan van hem zou meester maken. Het was hem niet ont gaan, dat Geertrui, hij al haar kinderlijkheid, toch verstandelijk zeer ontwikkeld was, terwijl Oscar, zooals hij zich uit gesprekken meer dan eens over tuigde, in niets het peil eener gewone natuur over trof. De gedachte»zal zij gelukkig zijn en zal deze op kindervriendschap gebouwde liefde levens lang blijven bestaan drong zich aan hem op maar hjj wist daarop geen antwoord te geven.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1893 | | pagina 1