Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 8.
Zondag 19 Februari 1893.
2e Jaargang.
Plaatselijk Nieuws.
FEUILLETON.
De verloren trouwring.
NIEUWE
LAiceiukEi mum.
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
UITGEVER:
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
J. HL KEIZER.
Van 15 regels 30 ct-, elke regel meer 5 ct.
ABONNEMENTSPRIJS
BUREEL:
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Laxgedijk
per drie maanden SO et-, franco p. post OO ct.
Noordscliarw omlc.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude.
ING HELDER.
GREENWICH TIJD.
6.36*
7.47
11.23 3.06
6.37
9.51
10.59
AMSTERDAMSCHE TIJD.
6.56*
8.07
11.43 3.26
6.57
10.11
11.19
Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen.
R I C II T I G AMSTERDA M.
GREENWICH TIJD.
6.18
7.30*
9.37
12.04f
1.38
3.55
8.16
AMSTERDAMSCHE TIJD.
6.38
7.50*
9.57
12.24f
1.58
4.15
8.36
Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam.
1 f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest.
Openbare Vergadering der
Kies vereeniging „Vrijlieid."
Op uitnoodiging van de Kiesvereeniging „Vrij
heid," trad jl. Donderdag, in het lokaal van den
kastelein A. Kist, te Zuidscharwoude, voor een
volle zaal op de heer
Mr. Slotemaker,
advocaat te Den Haag, met het onderwerp
Kiesrecht in verband met sociale toestanden.
De Voorzitter opent de vergadering en spreekt
een woord van dank uit aan allen die heden
avond blijk geven van belangstelling en wijst
er op, dat, hoewel er in ons district geen ver
kiezingsstrijd op 't oogenblik plaats heeft, toch
daarom niet mag worden gerust, en steeds moet
worden voortgegaan met de belangen die zij voor
staan te behartigen, en zij, de vereeniging,
wil mede werken tot het verkrijgen van een
flink geordenden staat, en daarom heeft gedacht
er goed aan te doen met den keer Mr. Slote
maker uit te noodigen heden avond alhier op te
treden, met den wensch dat ook deze avond zijn
nut mag hebben. Hierop geeft hij het woord aan
den spreker.
Fin de siècle Als men in Wcenen door de
straten een heer ziet loopen met een lange broek,
waarvan de pijpen zijn omgeslagen, een hoed op
het hoofd, een lorgnet op den neus, zegt men
onwillekeurig fin de Siècle. En men glimlacht.
Fin de siècle, beteekenteinde der eeuw en
nu we het einde der eeuw naderen, zegt spr.,
dient er wel eens een opwekkend woord gespro
ken, daden verricht, en er op gewezen te worden
dat het zoo tegenstrijdig is, dat in die 19e eeuw
met zijn grootsche werken, met z'n spoorwegnet,
dat ons vliegensvlug overal heen voert, tevens de
grootste armoede heerscht. Aan alle kanten
ellende. Maar wat heeft dan toch die eeuw
gedaan Die eeuw heeft veel gedaan maar ook
veel verwaarloosd en ten minste niets gedaan om
den mensch datgene te geven waarvan hij kan
leven; daarvoor heeft die eeuw niet gezorgd.
Spreker gaat voort met te beweren, dat het
tijd,meer dan tijd wordt den toestand te verbeteren,
en al zijn we aan het einde der 19e eeuw dat
er nog gedaan worde, wat er gedaan moet wor
den. Maar wordt er reeds niet veel gedaan op
politiek en sociaal gebied Voorzekeren spr.
vertrouwt ook in de goede trouw van iedere
partij maar, men ziet geen samenwerking
doch veeleer tegenwerking aan beide kan
ten. Wat de een opbouwt breekt de andere weer
af en 't blijkt ten slotte niets anders dan ge
praat geweestte zijn.
En toch zijn er vereenigingen die goed wer
ken in onze Maatschappij er wordt veel gedaan
aan armenzorg; in Den Haag bijv. is eene vereeni
ging die de zoogenaamde stille armoede tracht
op te sporen. Ook het Leger des Heils, wat veel
goed doet en zoo zijn er meer, doch menspoort
enkel de verschijnselen op maar men tracht de
oorzaak niet weg te nemen. Nu echter heeft
men eene poging gedaan op do volkswet en spr.
heeft hier op het oog het kiesrecht-ontwerp van
Mr. Tak. Spr. zou er echter zelf tegen aanzien
naar eene vergadering te gaan waar enkel dat
ontwerp behandeld werd en zal daar dus ook
niet over uitweiden, maar is stellig overtuigd
dat onder een slechten toestand er toch wel de
gelijk welvaart zal kunnen bestaan in 't land.
Doch dan, wanneer elk voor zich werkt voor
hen, aan wie wij onze persoonlijke welvaart danken
wanneer wij tevens iets meer doen voor onze
hersenen, terwijl het hoofddoel van elke regee
ring moet zijn een ieder een menschwaardig be
staan te verschaffen. Wanneer werd Nederland
groot vraagt spr., toen de grootste armoede
heerschte, een 300 jaar geleden toen kinderen
in den wieg reeds burgemeester werden, doch in
het volk schuilde toen de kracht zich op te hef
fen, zich te veredelen. Doch men moet niet mee-
nen dat noch de regeering, noch de staat, noch
de politiek in verband staat met onze welvaart,
want wie alles verwacht van eene regeering zal
zijne verwachtingen zeer zeker den bodem zien
inslaan.
Ik spreek niet tegen dat de regeering niet veel
zou kunnen doen aan de welvaart van land en volk
maar direct ligt het niet op haren weg. Eigen
lijk zou een kantonrechter en een burgemeester
veel kwaad of goed kunnen doen. Een goede
burgemeester, die ingrijpt in de belangen van
zijne gemeente doet natuurlijk véél goeds, in
tegenovergesteld geval natuurlijk ook veel kwaad,
zoo ook met de regeering. Of de regeering al een
gepaste vrijheid schenkt aan ieder of uitkijkt en
zich ook bezighoudt met meer plaatselijke om
standigheden; maar of ze zich daar al mede
bezig houdt en er wordt niets gedaan om den
toestand te verbeteren dan geeft dat uitkijken
toch niet veel en loopt de boel in het riet. Spr.
is zelfs bang voor eene regeering die ingrijpt in
de toestanden en waarvan men alles zou ver
wachten. Een voorbeeld! Wanneer, zegt spr., een
arts wordt geroepen bij de bevalling eener vrouw,
dan is zijn hulp geheel overbodig als de natuur
haar plicht doet. Evenzoo met de regeering. Als
dezeaan het werk gaat en het volk zou voor zichzelf
hun plicht doen, dan zou er eveneens een mis
geboorte op volgen. Daarom ben ik er tegen, gaat
spr. voort, dat de regeering aldus werkt en zou
ik ook eveneens bang zijn voor algemeen stem
recht. Wat willen jelui eigenlijk, vroeg spr. eens
aan een soc., soms dat iedereen stemmen mag?
Maar dan zou ook een kind dat recht hebben in
den wieg, of als dit al te sot is, welk recht
willen jelui dan? Wij moeten ons zelf regeeren,
was het antwoord en niet laten regeeren, en als
we dat recht niet krijgen dan zullen wij het ne
men. Goed, maar de wet van'77 nu; welke straf
werd iemand opgelegd bij vier moorden? De
doodstraf. En de veroordeelde had het recht
nog tot een galgenmaal of zooiets. Dus een recht
waarop de dood volgde. Dan gaat 't eveneens
op, zegt spr., wat een krankzinnige meester in
de rechten zeiHij die dus het recht heeft tot
een galgenmaal om zich te laten ter dood bren
gen, heeft nog meer recht dan ik.
Spr. wijst op Friesland waar reeds algemeen
kiesrecht is doch vraagt of dat voorzien heeft
in den stoffelijken nood Neen immersen gaat spr.
voort: al kan ik het zoo juist niet tegen gaan
dan vind ik het ontwerp van Tak nu bepaald
geen gevaarlijke, maar wel een gewaagde onder
neming.
De regeering tracht nu door middel
van deze manier van- verkiezing voor een
gedeelte de ellende weg te nemen, maar zou het
voldoen Zou mijn vraag niet gewettigd zijn als
ik herhaal dat er aan het einde der 19e eeuw
meer gepraat wordt dan gehandeld? Spr. min
acht de instelling niet dat een bedelaar een cent
krijgt, ook al worden ze besteed voor jenever,
daar dat geven op zich zelf een daad is van
humaniteit en philanthropic, en het is ook niet
waar, dat zij, die meer systematiesch te werk gaan,
den arme van Pontius naar Pilatus laten loopen
tot hij eindelijk bezwijkt. Er zal een tijd komen,
zegt spr., dat men met den vinger zal wijzen op
deze onheusche tijden, en al wordt er veel ge
daan, zoo, dat wanneer een arme geen huisves
ting heeft, dat hij die krijgt in Veenhuizen, er
wordt te kort gedaan; en daar waar een Leger
des Heils de verschijnselen tracht te dekken
door armen op te nemen, wat op zich zelf wel goed
is, voorzietdit toch slechts in een tijdelijken nood.
Een groote wijziging is dus noodig, en spreker ziet
niet in dat een wetsontwerp op het kiesrecht,
als dat van Mr. Tak, in die behoefte zal voor
zien, al wordt voor een gedeelte aan een wensch
voldaan. Spr. noemt een engelsch industrieel die,
toen hij fortuin verwierf ook het lot des werk-
mans aantrok en instellingen openden waaralle
vakken werden uitgeoefend. De opbrengst was
wel zesmaal grooter dan zij aanvankelijk noodig
hadden maar die weer in magazijnen geborgen
werden enz. enz., en eindelijk zou de heele
wereld ons zijn volgens de leer van dien Engelsch-
man. Doch hoe meer voorraad hoe minder werk
werd er gedaan, en eindelijk liep het zoo uit
dat er in plaats van winst verliezen kwamen.
Toen men dus zag dat men meer overhield
dan men noodig had, werd de arbeid moeielijker,
met minder lust verricht en het gevolg was dat
die instellingen te niet gingen. Behoefte doet
werken, spoort aan tot den arbeid, overvloed
maakt traag, verlamt den geest. Hij hield geen
8.)
Toen de beide vrienden weder naar Veytaux
teruggingen, zeide de oudere collega lachend
»Een vluchtige kennismaking noemt gij dat?
Daarom zeker ook dat vluchtige rood op het aan
gezicht der jonge dame, en al ik mij niet bedrieg,
was ook mijnheer collega niet geheel vrij van een
roodachtig kleurtje."
»Gij zult alles weten," hernam Waldemar, »en
wanneer gij dan niet erkent, dat er wonderbare
beschikkingen in het leven voorkomen, zoo geef ik
u verlof, mij voor den krassten bijgeloovige der
wereld te verklaren."
Beiden stapten een kleine, dicht aan den oever
gelegen koffiehuis binnen, en daar de avond buiten
gewoon zacht was, zetten zij zich buiten ondereen
plataan, die nog zijne naakte, bladerlooze takken
over hen uitstrekte. De vriend hoorde Waldemars
verhaal, zonder hem te onderbreken, opmerkzaam
aan.
»Dat geeft te denken,zeide hij dan, »en ik, oude
jonggezel, ben in 't minst geschikt, u te raden of
te helpen.
Dat gij het jonge meisje bemint, daarover koes
ter ik na uw verhaal niet den minsten twijfel meer,
en dat gij ook haar niet onverschillig zijt, kon een
half menschkundig opmerker bij onze ontmoeting
aan de landingsplaats wel verzekeren. Huwt zij nu
den anderen, dan geeft dat eene fatale geschiedenis
zoo een stuk natuurlijke verwantschap."
»De dag van morgen moet beslissen,® hernam
Waldemar, »of ik hier blijven mag of niet."
Terwijl hij, door de kwellingen der onzekerheid
gefolterd, nog in 't donker des avonds rusteloos
ronddwaalde, ja zelfs nog eenmaal den weg naar
Vernex aflegde, om het geliefde wezen nabij te
zijn, had bij de familie Werner de ontmoeting een
hoogst bevredigende uitwerking gehad. Geertruida,
vol zalig gevoel, sprak weinig, maar vader en moe
der konden hunne hartsvreugde over deze genadige
beschikking des hemels niet weerhouden, die een
einde aan al hunne zorgen scheen te willen maken.
»Nu is alles goedriep Geertrui's vader, terwijl
hij zijne dochter in de armen sloot.
Met dit gelukzalige gevoel ging Geertruida ter
ruste, door liefelijke droomen gewiegd, terwijl Wal
demar een slapeloozen nacht doorbracht.
De voorjaarszon zag den volgenden morgen van
den wolkeloozen hemel op het klare blauw van het
meer neder, toen beide professoren van Veytaux
vertrokken, om de familie Werner tot den afgespro
ken tocht af te halen. Zij vonden hem reeds klaar
men sloeg den weg in naar een wildromantische
rotsspelonk, welke in de onmiddellijke nabijheid van
Montreux het schoonste punt vormt en ons plotse
ling uit de nette badplaats in een wonderbare rots-
natuur overbrengt. Nu, in het begin der lente, toen
dë macht der zonnestralen het ijs op de bergen
deed smelten, waren de massa's water van den ne-
derstortenden bergstroom machtig aangewassen en
verdoofden met haar geraas en gebulder soms de
woorden van den wandelaar, die aan zijn boord den
steden weg opklom.
Als vanzelf was 't gekomen, dat kort na het
binnentreden van de spelonk Waldemars collega
met Geertruida's ouders, en hijzelf aan de zijde van
zijn teerbeminde voortwandelde.
Het viel hem niet gemakkelijk een goed geregeld
gesprek aan te knoopen hij was in zijn binnenste
veel te onrustig, om niet bang te zijn voor de ont
hulling, die het volgende oogenblik brengen kon.
Geertruida, in wier hart een blij vooruitzicht leefde,
vatte sneller den toon, die een onbevangen, harte
lijk onderhoud mogelijk maakte. Zij begon onschul
dig aan den korten tijd van hun samenzijn in den
vorigen herfst te herinneren, aan den brief, dien
hij aan haren vader richtte, en vertelde hoe zij
menigmaal gewenscht had, meer van hem te hoo-
ren, om tenminste iets in brieven te ontvangen
van de uitwerking van zijn bezoek in hare woon
plaats.
»Wat mij die vluchtige uren waren, hernam
Waldemar, »kon mijn brief slechts onvolkomen uit
drukken ik zal er u mijn geheele leven dankbaar
voor zijn.«
»Niet u was ons, wij waren u dank schuldig,®
zeide Geertruida. »Van mij zelf, die u zoo zacht
gevoelig behandeldet, wil ik niet spreken. En weet
u, hoe ik er naar streefdeu te danken Daarvoor,
dat ik de vonk, die menig woord van u in mijn
ziel aanwakkerde, voedde dat ik aan mijne vorming
verder arbeidde, zoo goed ik zonder leeraar ver
mocht. Het heeft mij niet alleen veel genoegen
doen smaken, het heeft mij ook door menig moei
lijk uur heengebracht.®
»Moeielijke uren?« vroeg Waldemar, »in de dagen,
die de zonnigste van 't geheele leven zjjn moei
lijke uren in het leven eener bruid?"
Hij had dat woord met een bevende stem uitge
sproken. Geertruida boog het hoofd.
»Dat was het juist," zeide zij zacht, »dat ik de
bruid van een man was, dien ik liefhad als mijn
broeder, als de speelmakkers van mijne jeugd,
maar
»Spreek voort, ik bezweer u, spreek voortriep
Waldemar.
sDien ik dat niet geven kon, wat een meisjes-
hart geven moet, als het gelukkig zijn en gelukkig
maken wil."
»En gij zijt niet meer Oscars bruid vroeg Wal
demar, van diepe ontroering bevend.
»Ik ben het niet meer," fluisterde Geertruida
bijna onhoorbaar. Waldemar was blijven staan. Hij
zag haar vast en diep in de oogen. »Dit oogenblik,®
zeide hij, »beslisse over geluk of ongeluk mijns
levens. Geertrui, nu durf ik spreken, nu mag ik
uit spreken, wat ik zonder het woord, dat gij zoo
even zeidet, altijd verborgen zou gehouden hebben