Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 9. Zondag 26 Februari 1893. 2e Jaargang. M daarstellen en sloopen van gebouwen het daarstellen en sloopen van gebouwen BEDELARIJ. FEUILLETON. III ËIIIIMIinil IIV4L NIEUWE LAICIIUKEII (Olim. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden SO ct., franco p. post 60 ct- UITGEVER: J. U. KEIZER. BUREEL: Noordscliarwoinle. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Yan 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. DIElëTKECiKLIlO OP 1)E.¥ HOLLAll)§(jIlEV SPOOEtWEtt. (Greenwich lijcl.) Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude. RICHTING HELDER. RE ENWICH TIJD. 6.36* 7.47 11.23 3.06 6.37 9.51 10.59 GREENWICH TIJD. 6.18 7.30* 9.37 12.04f 1.38 3.55 8.16 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* 8.07 11.43 3.26 6.57 10.11 11.19 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38 7.50* 9.57 12.24f 1.58 4.15 8.36 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen RICHTING AMSTERDAM. Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest. Proclamatie n. De BURGEMEESTER van Noordscharwoude; Gelet op de bepalingen, vervat in de Algemeene Plaatselijke Politie Verordering dezer gemeente, en wel in 't bijzonder betreffende de Openbare Veiligheid en herinnert belanghebbenden aan de daarop toepasselijke artikelen dier Politie Yerordering, luidende als volgt Art. 52. Het is verboden zonder Vergunning van Bur gemeester en Wethouders a. op enz. c. langs de openbare Wegen boomen te plan ten, hekken of gebouwen te plaatsen, dan op een afstand van een Meter van de Heeren- Straat of weg. d. Vee enz. Art. 54. Ieder die eenig gebouw wenscht daar te stellen of een bestaand gebouw te sloopen, doet daarvan vooraf kennisgeving aan den Burgemeester. Art. 55. Bij het sloopen en daarstellen van gebouwen in de onmiddellijke nabijheid van de openbare we gen kunnen Burgemeester en Wethouders, zoo noodig, eene behoorlijke afsluiting bevelen en be palen zij de richting waarin gebouwd zal moeten worden. Art. 56. Ieder eigenaar is verplicht te zorgen dat zijne gebouwen tot wering van ongelukken in goeden staat worden onderhouden. Art. 66. De overtredingen van eene der bepalingen in deze verordering vastgesteld worden gestraft met eene geldboete van f3.— totf 10.— voorzoo verre niet bij de artikelen zelve de straf is bepaald. De Burgemeester verzoekt een ieder, ter voorkoming van onaangenaamheden en boeten, zich daarnaar stip- telijk te gedragen. Noordscharwoude, den 21 Februari 1893. De Burgemeester Voornoemd, C. KROON. KENNISGEVING. Brengen bij dezen ter openbare kennis, dat de Staat, bedoeld in art. 81 2e alinea der Onderwijswet, op de Secretarie te dezer gemeente, ter lezing ligt. Noordscharwoude, den 24 Februari 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, C. KROON. De Secretaris a, i, K. SLOTEMAKER. L. S. De BURGEMEESTER van Oudkarspel; Gelet op de bepalingen, vervat in de Algemeene Plaatselijke Politie Verordering dezer gemeente, en wel in 't bijzonder betreffende de Openbare_yeiligheid en herinnert belanghebbenden aan de daarop toepasselijke artikelen dier Politie Verordering, luidende als volgt Art. 43. Het is verboden zonder Vergunning van Bur gemeester en Wethouders a. op enz. c. langs de openbare Wegen boomen te plan ten, hekken of gebouwen te plaatsen dan op een afstand van een Meter van de Heeren- Straat of weg. d. Vee enz. Art. 45. Ieder die eenig gebouw wenscht daar te stellen of een bestaand gebouw te sloopen, doet daarvan vooraf kennisgeving aan den Burgemeester. Art. 46. Bij bet sloopen en daarstellen van gebouwen in de onmiddellijke nabijheid van de openbare we gen kunnen Burgemeester en Wethouders, zoo noodig, eene behoorlijke afsluiting bevelen en be palen zij de richting waarin gebouwd zal moeten worden. Art. 47. Ieder eigenaar is verplicht te zorgen dat zijne gebouwen tot wering van ongelukken in goeden staat worden onderhouden. Art. 57. De overtredingen van eene der bepalingen in deze verordering vastgesteld worden gestraft met eene geldboete van ten hoogste vijf-en-twintig gulden voor zoo verre niet bij de artikelen zelve de straf is bepaald. De Burgemeester verzoekt een ieder, ter voorkoming van onaangenaamheden en boeten, zich daarnaar stip- teljjk te gedragen. Oudkarspel, den 21 Februari 1893. De Burgemeester Voornoemd, C. KROON. KENNISGEVING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Oud karspel Brengen bij dezen ter openbare kennis, dat de Staat, bedoelt in art. 81 2e alinea der Onderwijswet, op de Secretarie te dezer gemeente, ter lezing ligt. Oudkarspel, den 24 Februari 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd, KROON. Dé Secretaris, P. EECEN Pz. L. S. Wie kent hen niet, die in lompen gehulden, die altijd bij den weg zijn en u en mij een aalmoes vragen? Wie kent hen niet, die jonge menschen, die maar één beroep hebben ge leerd „bedelen"? Wie kent haar niet, die jonge moeders, haveloos gekleed, met zuigelingen aan het hart in de nijpende winterkoude be delende langs de grachten der groote wereld steden? en wie gaat het zien van dezulken dan niet door merg en been? In aansluiting op mijn vorig hoofdartikel wil ik een en ander zeggen over „bedelarij", een der droevigste verschijnselen in de tegen woordige samenleving. Wat bedelarij is, weten wijwat het lot van den bedelaar is, weten wij ook. Het is een allertreurigst lot. Zij blij ven geheel hun leven bedelaars. Het is een soort van stand, bestaande uit allerlei slag van menschen. De bedelaar wordt Qf door de om standigheden gevormd, öf hij wordt bedelaar geboren, en zoo is er een bedelaarsgeslacht, evenals er een koningsgeslacht is. Wij willen nu niet al de oorzaken opnoemen, waaruit de bedelarij voortgekomen is. We zouden veel te uitvoeiig worden, want die oorzaken zijn tal loos vele. Toch wil ik op één oorzaak wijzen, en dat zal dan tevens het antwoord zijn op de vraagHoe kan er een eind aan dat groote kwaad komen? Ik heb een man gekend hij is niet meer in het land der levenden die werkelijk uit nooddaar kan ik u voor instaan, zijn toe vlucht nemen moest tot de diaconie-kas zijner gemeente. Hij was nog in de kracht des le vens; hij kon den leeftijd van veertig jaren ternauwernood te boven zijn. Van luiheid mocht hij niet beschuldigd worden; hij wilde inder daad werken van vroeg tot laat om in de nij pende behoefte van zijn gezin te voorzien, maar niemand gaf hem te werken, omdat hij zijn loon niet volkomen waardig washij verrichtte er niet voldoenden arbeid voor. Zoo zocht hij weken achtereen werk nu bij den een en dan bij den ander. In den zomer kon dat nog wel, maar daar kwam de winter; de winter met al zijn verschrikkingen. Toen kwam de hon ger zijne woning binnen en men begon gebrek te lijden. Wat te doen? Er werd gezocht, ge probeerd, op allerlei wijze geprobeerd en het einde was, dat de diaconie wellicht de ge- wenschte hulp zou kunnen verschaffen. Maar ook de diaconie gaf niet. De heeren zeiden, dat zij niet aan dergelijke menschen gaven; zulke mannen moesten werken; dat het toch niet aanging hem te geven, waar er nog zoo vele anderen waren, b.v. arme weduwen, die zich in 't geheel niet konden redden. Wij wil len van die arme weduwen zwijgenook daar van zou veel aandoenlijks kunnen worden ge zegd; de man intusschen, die door hongers nood gedreven voor vrouw en kinderen om brood kwam, kon niet alleen zonder brood, maar ook nog met eene strenge en ontmoe digende vermaning huiswaarts gaan. Weet ge wat er van dien man geworden iseen bede laar en zijne vrouw en kinderen zijn ook aan 'tbedelen gegaan; ik denk, dat deze nog be- (Uit de papieren van een arts.) Mijn geneeskundige praktijk had mij reeds een ruimen kring van bekenden verschaft, toen ik in de sociëteit «Harmonie," waar de voornaamste burgers der stad kwamen, kennis maakte met den rentenier Steinmetz, een man van even dertig jaar. Deze onderscheidde zich van de meeste andere leden der sociëteit, doordat hij nooit deelnam aan een par tijtje, zooals daar in den regel gemaakt werd, maar met voorliefde zich aansloot bij hen, die zich om de groote ronde tafel in de groote zaal vereenigden, waar men de vragen van den dag of andere ge beurtenissen besprak, hetgeen dikwijls aanleiding gaf tot een levendig onderhoud. Steinmetz sprak goed, maar niet veelhij scheen een kalmen, doch opgewekten aard te hebben. Eenige weinige der meer bejaarde heeren veroor loofden zich nu en dan, hein te plagen en zoo ver nam ik, dat Steinmetz eenige weken geleden in het huwelijk getreden was met een jong meisje. Niet lang daarna kwam hij mij minder levendig voorhij werd stil, in zich zeiven gekeerd en zelfs het gezelligste onderhoud vermocht hem niet meer te nopen, daaraan deel te nemen. Nadat hij zoo eenige avonden, in gedachten ver zonken, bij ons gezaten had, nam hij mij even ter zijde. »Ga eens even hier zitten, dokter,® begon hij »ik zoude u gaarne eens spreken en uw medischen raad vragen. «Gevoelt ge u ongesteld vroeg ik. «Neen, dat minder,gat hij zwaarmoedig ten antwoord«het betreft mijne vrouw. Ge weet, dat ik eerst sinds kort gehuwd benmijne vrouw is drie-en-twintig jaren, van goede familie, maar zij heeft geene ouders meer. Dit en hare vroolijke aard trokken mij tot haar aanzij nam mijn aan zoek, zonder eenige aarzeling, goed op. Kwaad spre kende menschen meenden, dat mijn geld de eenige magneet was, die haar tot mij aantrok ik liet mij door zulke praatjes niet op een dwaalspoor bren gen en heb tot heden nog geen berouw van den gedanen stap gehad. De eenige persoon, die door. dit huwelijk misschien wat teleurgesteld kon zijn, was mijne nicht Fanny, die het huishouden voor mij waarnam maar die twee hebben zoo goed elkaar weten te verstaan, dat tot mijne vreugde ook deze donkere stip van mijn horizon verdween. Sedert veertien dagen echter heeft er met mijne vrouw eene verandering plaats gegrepenlangzamerhand wel is waar, en in 't eerst ternauwernood merk baar zij werd bleek, dan weer had zij oogenblik- ken van koortsachtige opgewondenheid. Haar onge steldheid nam met den dag toe en zij is nu reeds merkbaar verzwaktik zou zeggenzij ziet er wel haast uit als een verwelkte bloem.« Ik trachtte den man, wien 't huilen nader dan 't lachen stond, op te beuren, door hem die veran dering van den gezondheidstoestand op natuurlijke w-ijze te verklaren. Het hielp evenwel niet veel hij verzocht mij, reeds den volgenden dag eene visite te maken en ik verklaarde natuurlijk mij hiertoe bereid. Steinmetz zelf ontving mij met veel welwillend heid, toen de bediende mij had aangediend en hij geleidde mij in een elegante eetzaal, waar een de jeuner gereed stond. Ik wilde niets gebruiken, maar liet mij bij de patient brengen. In plaats van eene vond ik twee vrouweneen werkelijk bekoorlijke, maar bleeke jonge vrouw met donkerbruin haar en diep blauwe oogen en een licht blonde dame met 'n breed gelaat, lichtblauwe oogen, niet zware wenkbrauwen en eenigszins op- gewipten neus. «Mijne echtgenoote,® dus stelde de heer Stein metz de donkere vrouw voor, «en dit is mijne nicht juffrouw Fanny Mohr.® De vrouw des huizes zij heette Emilie, zooals ik weldra vernam lag op eene ottomane en trachtte bij mijn binnentreden, blijkbaar moede en slaperig, zich langzaam op te richten. De nicht zat in hare nabijheid aan een venster zij had een open geslagen boek in de hand, waaruit zij wellicht de zieke had voorgelezende blik, dien zij weldra op mij wierp, gaf blijk van een ongemeen opmerkzame, haast gespannen uitdrukking. Ik verzocht de zieke, in hare gemakkelijke hou ding te blijven, terwijl ik op een stoel naast haar plaats nam, om verdere formaliteiten te voorkomen. Zij had opvallend zwarte kringen om de oogen en maakte feitelijk den indruk van een door de koorts ondermijnde en verzwakte patient. De rentenier stond met angstig verwachtenden blik aan de voeten zijner vrouw. De tegenwoordig heid der nicht bracht mij eenigermate in verlegen heid, daar ik eenige zeer vertrouwelijke vragen aan de zieke moest doen. «Het liefst zou ik mevrouw Steinmetz geheel alleen spreken,® zeide ik. «Goed,® antwoordde Steinmetz zonder aarzelen. Hij wenkte Fanny, om mee te gaan. Deze stond slechts aarzelend ophet scheen haar zeer onaangenaam te zijn, dat zij niet in vertrouwen genomen werd. De blik vol ergernis, dien zij mij toewierp, ging bliksemsnel langs de jonge vrouw en had, naar het mij voorkwam, een allesbehalve vriendelijke uitdrukking. Voor dat zij vertrok, ging zij naar de zieke, streek met beide handen deze over het haar en drukte een vluchtigen kus op haar voorhoofd, maar zelfs in dit oogenblik eener betui ging van teederheid kwam zij mij terugstootend voor en ik kon een gevoel van afkeer niet be dwingen. «Een onaangenaam meisje,dacht ik «geen won der dat zij ongehuwd is gebleven,en te vergeefs trachtte ik mij te overreden, dat zij 't toch eigen lijk niet kon helpen, dat zij er minder aantrekke lijk uitzag en dat ik nog geen onbevangenheid ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1893 | | pagina 1