Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 11. Zondag 12 Maart 1893. 2e Jaargang. Waardeer Plaatselijk Nieuws. FEUILLETON. EEN WARME DAG. NIEUWE LASGEIUkEK C01IR41T. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Laxöedijk per drie maanden 50 ct-, franco p. post ÖO ct. UITGEVER: J. H. KEIZER. BUREEL: Noordscharwoude. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct.9 elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. DIENSTREGELING OP DEN IIOLLANDSCHEN SPOORWEG. (Greenwich lijd.) Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude. RICHTING HELDER. GREENWICH TIJD. 6.86* 7.47 11.28 3.06 6.37 9.51 10.59 GREENWICH TIJD. 6.18 7.30* 9.37 12.04f 1.38 3.55 8.16 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* 8.07 11.43 3.26 6.57 10.11 11.19 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38 7.50* 9.57 12.24f 1.58 4.15 8.36 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen. RICHTING AMSTERDAM. Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest. ^ing. Een van de middelen ik zou bijna zeg gen: hèt middel ter oplossing van het sociale vraagstuk is: Waardeering; d. w. z. erkenning van de rechten van iederen mensch in 't bijzonder en van de menschheid in 't algemeen. Iemand waardeeren is niets an ders dan hem beschouwen en behandelen als mensch, die, omdat hij mensch is, met alle mensch en op één en dezelfde lijn staat en als zoodanig dan ook aanspraak kan maken op de belangstelling en de toewijding van ieder, die met hem in aanraking komt. Dat houd ik voor waardeering en daarin alleen zie ik een middel, dat menschen met menschen verbroe deren kan; een middel, dat gelijkheid in het leven roept. Ik zeg: gelijkheiden daarmede bedoel ik niet dié gelijkheid, welke en dat is gericht aan het adres der sociaal-democra ten de rangen en standen wil opheffen, want die gelijkheid is eene illusie; iets, wat nooit bereikt zal wordenals ik spreek van gelijkheid, dan heb ik er dit mede te zeggen: wat gij wilt, dat de menschen u doen, doet hun ook alzoo. En. deze gulden regel kan overal en altijd worden toe gepast; in het huisgezinin de maatschappij in de kerk. De leuze, die alom moet worden aangeheven, luidt: waardeeren wij elkander; ieder in zijn stand; in den kring, waarin hij is geplaatst; welken arbeid hij ook verricht. Hebt eerbied voor- elkanders overtuiginglaat spreken, wie spreken wil; tracht rekening te houden met alles, wat u in uwen medemensch een mensch doet zien; kortom: waardeering; ziet daar alles. En nu geloof ik en ik meen dat met recht te gelooven dat de ontevredenheid onder de min bevoorrechten een gevolg is van gebrek aan waardeering van de zijde der meer bevoorrechten. De zaak is deze en dat heeft onze hedendaagsche maatschappij zoo in beroering gebracht het is, alsof hij die iets bezit, meer rechten zou hebben, dan hij, van wien de wereld zegt, dat hij niets bezit; alsof de eerste een mensch is, en de laatste niet; alsof het daarom den eerste ge oorloofd is alles te doen en den laatste niets te doen. Dat wekt in hooge mate de ontevre denheid opeene ontevredenheid, die zich met tertijd zou kunnen ontlasten in revolutie. Re volutie toch is niets anders dan de met het zwaard optredende ontevredenheid van men schen, die in hunne rechten zijn miskend. Of het zoover komen zal met ons geslacht met ons volk? ik durf het niet uitspreken. Het sociale vraagstuk is een ingewikkeld vraagstuk, dat van verschillende zijden kan worden beschouwd, maar wel weet ik, dat, en de geschiedenis toont het ons keer op keer, eene revolutie, hoe treurig op zich zelve ook dezen zegen in haren schoot verbergt, dat zij het volk zijne geschonden rechten teruggeeft. Rechten. En welke zijn nu die rechten? Op de beantwoording van deze vraag komt het boven alles aan. Rechten zijn geen voorrechten. Dat wij hen niet met elkander verwarren. Rechten hebben alle menschen zonder onderscheidvoorrech ten hebben er maar enkelen. Het zijn die lie den, die krachtens hun ambt en hun stand, hooger geplaatst zijn in de wereld dan zij, die géén ambt en géén stand hebben. Zoo zijn er heeren en knechtenmeesters en leer lingen. En dat zij heeren en meesters zijn, daarin bestaat hun voorrecht. Zoo heeft het hoofd des gezins voorrechten; hij heeft voor rechten als echtgenoot, als vader; dat brengt het huwelijk, het vaderschap met zich mede. Het is een voorrecht, aan het hoofd van een zaak te staan, öf aan het hoofd van een staat; voorrechten die de bezitters er van in eere moeten houden; voorrechten, die aangewend een zegen, maar ook een vloek kunnen wor den. Het is een voorrecht te mogen bevelen, en er moeten ook bevelhebbers zijn. Maar van de wijze, waarop zij bevelen, hangt natuurlijk alles af. Als zoodanig kunnen zij tevredenheid stichtenden band tusschen hen en hunne on- derhoorigen versterken, maar ook ontevreden heid zaaien, en er ontstaat ongehoorzaamheid en het gezag komt in gevaar. Nu zijn er, die beweren „alle menschen zijn gelijk; waarom heeft de een meer te zeggen dan een ander? Dat moest niet zoo wezen." Kortom, wij kennen die klacht, en weten ook dat deze en dergelijke beweringen getuigen van onverstand. Verbeeldt u, als alle menschen ministers waren, of bakkers, het zou eene onmogelijke wereld worden. Als alle menschen kapitalisten waren, of allen aan de grootste armoede waren prijsgegeven, het zou geen wereld zijn, waarin gedacht, gewerkt, naar de hoogste goederen des levens gestreefd, waarin niet zou kunnen welgedaan wordon. De volmaaktheid van de wereld is juist gele gen in het verschil van de rangen en de stan den, van de ambten en betrekkingen, die, als zij zijn zullen, wat zij behooren te zijn, elkander aanvullen. Een wereld, zal zij wereld genoemd kunnen worden, moet nu eenmaal zóó samen gesteld zijn, als zij samengesteld is. Anders kan zij niet bestaan en moet zij noodzakelijk inéénstorten. Laat ons liever zeggen, dat 't eene heerlijke beschikking van de voorzienig heid kan genoemd worden, dat er verschillen zijn. Juist de verschillen maken, dat de men schen zich van elkander afhankelijk kunnen gevoelen, afhankelijk, in dien zin, zooals kin deren zich afhankelijk moeten gevoelen van vader en moeder zullen zij hunne ouders kun nen liefhebben en hoogschatten. Dat versterkt den band der liefde in het huisgezin, verstorkt ook den band tusschen vorst, volk en Vader land; dat sticht eendracht; eendracht, die macht maakt. Zal het zoover komen? Het zou te bejam meren zijn, als het zoover niet kwam. Het zou ook vergeefsche moeite wezen de lezers van dit blad daartoe op te wekken. Waardee ring, da^r komt 't bovenalles op aan, erken ning van de rechten, van iederen mensch in 't bijzonder en de menschheid in 't algemeen. Te weten, dat alle moeders moeders zijn, of ge de moeder van een prins, of die van een arm kind neemt; te weten, dat alle men schen een hart in zich omdragen, hunne be hoeften hebben, dat is de wetenschap, die heden luide van de daken gepredikt moet worden. Dat te weten is een voorrecht. Ge lukkig hij, die dit voorrecht kennende, ook het voorrecht heeft van die wetenschap blijk te kunnen geven; het zij als vader, hetzij als hoofd van een fabriek, hetzij als hoofd van den staat; i. e. w. houdt rekening met de eigenaardige behoeften en neigingen van de menschelijke natuurdat is noodig om onzen medemenschen ik wil dat woord ook eens gebruiken een menschwaardig bestaan te verschaffen. - Z.-S. L. Op Donderdagavond den 9den dezer verga derde in de kolfbaan van den heer A. Kist, te Zuidscharwoude de aldaar gevestigde Kiesver- eeniging „Vrijheid" onder voorzitterschap van Dr. C. ten Bosch. Na de opening der vergade ring door den voorzitter en de voorlezing van het jaarverslag door den secretaris werd de benoe ming van drie bestuursleden aan de orde gesteld. Aftreden moesten de H.H. C. Hopman, P. de Geus Azn. en D. O. van Dijk, van wien de beide eersten herkozen warden, terwijl in de plaats van de laatste, omdat hij niet in aanmer king wenschte te komen, de heer C. Brinkman gekozen werd met 21 van de 25 uitgebrachte stemmen. De H.H. geko?enen lieten zich hunne herbenoeming en benoeming welgevallen. Na afloop daarvan trad de voorzitter op met eene beschouwing over het nieuwe Kieswet-ont werp van Minister Tak. In korte ik zou bijna zeggen kristal-heldere woorden werd ons door spr. een juiste Voorstelling gegeven, van de wijze, Hij had gewerkt, hard gewerkt, om die twee honderd gulden bijeen te krijgen. Aan ieder stuk zilver hingen ontelbare zweetdruppels, en juist dat was er de oorzaak van, dat Hein Poot zoo aan zijn geld gehecht was. Eerst had hij het bij zich gedra gen, maar vreezende het zakje geld te verliezen, had hij het in zijn kist onder zijn kleeren gebor gen, en vermaakte er zich mede het metaal in zijn handen te laten klinken. Onder de knechts en meiden die op dezelfde boerderij werkten, was het -hij wist niet hoe bekend geworden, dat Hein Poot een potter was. De boer hoorde het ook, en zeide eens tegen Hein, toen hij met hem alleen was: »Zeg, ik raad je, breng 't geld bij een notaris, dan brengt het nog interest op, zeker vier percent. Ga maar naar meneer Dulfers, en zeg dat ik je heb gerecommandeerd De andere krabde zich met een benauwd gezicht in het strookleurige haar, en zeide dat hij er eens over zou prakkiseeren. Een geheele week was hij in tweestrijd wat te doen. Het ging hem aan het hart zijn twee-honderd gulden niet meer elk oogenblik te kunnen zien, maar aan den anderen kant trok het hem aan, daar zoo maar, zonder er iets voor te doen, per jaar acht gulden in zijn zak te steken. Dat was precies twee weken werken uitgehaald. Eindelijk behaalde de hebzucht de overwinning, en hij bracht de twee-honderd gulden bij den nota ris, waarvoor hij een repu in de plaats kreeg. Het papiertje werd in zijn zilveren tabakdoos geborgen, die hij in zijn kist onder zijn zondagsphe kleeren wegstopte, en evenals hij er zich vroeger mee vermaakte zijn geld te betasten, las hij nu voor zijn pleizier het ontvangbewijs, tot hij den in houd wel had kunnen droomen. Zijn spaarduitje bezorgde hem een soort van ont zag onder zijn kameraads, maar het was vooral onder de meiden, dat het opzien baarde. Tot nu toe hadden zij hem altijd links laten liggen, want Hein Poot was een leelijke jongen, maar sedert ze wis ten dat hij, door op zijn broek te kloppen, een me taalklank kon te voorschijn roepen, veranderde haar houding. Ze maakten nu graag een praatje met hèm, lachten als hij iets zeide, en keken om als hij in de verte aankwam. Vooral de melkmeid, een flink stuk vleesch met dikke roode armen, roóie koonen, en donkere zwarte oogen, was heel voor komend. Zij zocht altijd een praatje met Hein Poot te maken, kwam bij het eten naast hem zitten, en keek hem dan zoo aan, dat de jongen een kleur kreeg en zich van verwarring aan zijn aardappels verslikte. Tot dusverre had Hein Poot er niet aan gedacht te trouwen, maar nu kwam het hem voor, dat er nog iets aan zijn geluk ontbrak. Toen het kermis was had hij den moed aan Jans te vragen om des Zaterdags met hem uit te gaan. Zij stemde toe, en tegen zes uur des avonds ging het tweetal van huis. Zij slenterden eerst wat langs de kramen en hij kocht haar een koek, waarop met witte letters stond: »Uit het hart.« Daarop aten zij poffertjes, dronken bier, brandewijn, anisette, aten zuur en eieren, zaten in de mallemolen tot duizelig wordens toe, dansten in de stampvolle herberg en werden allebei vuurrood en half dronhen. Verder kwam het echter niet, van wege de verle genheid van den vrijer. Des nachts tegen een uur wandelden zij langs den zandweg" naar huis, en onder 'het gezang van ëenige dronken boeren, die voor en achter hen liepen en de geheele breedte van den weg noodig hadden, vroeg Hein Poot om een eerlijke verkeering. Zij gaf hem niet den bons, en nu had de geschie denis haar gewoon en eenvoudig verloop. Zij zagen elkaar zoo veel mogelijk, hielden des avonds samen- spraakjes in den maneschijn bij het varkenshok, waarbij hunne schaarsche woorden geaccompag neerd werden door het geknor van de zeug, of wel zaten uren achtereen zwijgend naast elkaar in de keuken, zij een kous breiend, hij kauwend op de strootjes die hij uit zyn stoel trok. Wanneer denk je te trouwen?" vroeg de boer op zekeren dag aan Hein Poot. »Ja, daar heb ik eigenlijk nog niet over gedacht, daar zal ik eens met Jans over spreken,was zijn antwoord. »Je kunt natuurlijk als arbeider bij me blijven, zeide de boer, die op Hein Poot gesteld was, om dat hij niet dagdiefde en eerlijk was. Des avonds bij het varkenshok vertelde hij aan Jans, wat de baas had gezegd, en na heel veel wikken en wegen werd door het paar besloten te trouwen als ze een goed huisje hadden. Dicht in de buurt vonden zij wat ze zochten; een aannemer-timmerman had aan den weg een tiental arbeiderswoningen gézet, die twee gulden huur in de week deden. Dat was juist iets ge schikts voor hen. De grootste zwarigheid was nu voorbij, want zij hadden geld genoeg om een bed en de noodige meubelen te koopendaarvoor moes ten de twee honderd guldens van Hein worden aan gesproken. Jans had niets meer dan de kleeren, die zij aan het lijf had, en één verschooning. Eenige dagen voor dat zij onder de geboden zou den komen te staan, vroeg Hein Poot aan den boer of hij den volgenden dag vrijaf zou kunnen krijgen om naar de stad te gaan, ten einde zijn twee hon derd gulden te halen, waarvoor de inboedel moest worden gekocht. Ofschoon de baas Hein moeielijk kon missen, gaf hij hem verlof, zeggende»Affijn, je trouwt maar eens, en daarom kan je gaan.«

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1893 | | pagina 1