Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 13.
Zondag 26 Maart 1893.
2e Jaargang.
Terugblik.
Plaatselijk Nieuws.
FEUILLETON.
EEN WARME DAG.
NIEUWE
ÜVUIUMR IWIHT.
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Züidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden SO ct., franco p. post OO ct-
UITGEYER:
J. H. KEIZER.
BUREEL:
Hoortlscharwoude.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Yan 15 regels 30 et-, elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Nu de Winter ten einde is en de Lente -
wij mogen zeggenjuichend haar intocht
heeft gehouden, komt het mij wenschelijk
voor een vluchtige schets te geven van het
geen wij in de vervlogen wintermaanden heb
ben doorleefd. Ik zeg een vluchtige schets,
want er is te veel gebeurd, om alles op te
sommen. Wij willen ons bij enkele hoofdtrek
ken bepalen.
De koude is niet nijpend geweest en, wat
deze streek ten minste betreft, gebrek is er
bijna niet geleden. Het was een winter, wel
is waarguur en nat, maar winter, echt win
ter was het niet. Ik weet niet in hoeverre
dit een zegen moet geacht worden of niet,
maar wel weet ik, dat strenge winters veel
kwaad doen aan de gezondheid; velen ten
grave slepen. Gelukkig hebben wij den dooden-
akker slechts een enkele maal bezocht. Wij
mochten over 't algemeen in 't bezit blijven
onzer dierbaren. Yele ouden van dagen heb
ben ook dit jaar de lente weer mogen zien
aanbreken. Menig kranke is reeds door de
zoele voorjaarslucht wat opgesterkten wie
met mij verheugt zich niet in den heerlijken
zonneschijnwie gevoelt zich innerlijk niet
vernieuwd en verjongd bij den aanblik van
het vernieuwde en verjongde leven daarbui
ten Wij zagen de komst van den winter
vorst met zorg en angst te gemoet en toch:
hij is ons genadig geweesthij heeft het goed
met ons gemaakt. Hier was welvaart, want
het ging met de producten over 't algemeen
naar wensch. Er werd ontvangen, maar ook
gegevener werd genoten, maar ook te ge
nieten gegeven. Het ging alles over en weer.
Wat blijdschap in menig, anders met den
wintervorst kampend, huisgezin. Hoe werd
overal, welgedaan met kwistige handHoe
flink traden „Hulpbetoon" en „Liefdadigheid
naar Vermogen" op! Wat een dankende juich
tonen stegen er uit vele hartenDat moet
allen, die het wel meenen met de menschheid
goed hebben gedaandat doet ons allen zeg
gen, al wordt het vaak tegen gesproken Men
is het weldoen nog niet verleerd.
Zoo zijn er ook op de lange winteravonden
vele goede dingen gezegd; vele schoone plan
nen ten uitvoer gebracht. Er werden politieke
redevoeringen gehoord en met genoegen ge
hoord. Men was het er allen over eens, dat
het goede bevorderd moest worden. Verschil
lende ondernemingen werden onder de aan
dacht gebracht en in haar goed recht behan
deld, behandeld met elkanderwaardoor de
standen met elkander in aanraking kwamen.
Zoo werd er harmonie geborengeboren tus-
schen menschen van allerlei slag. Het voor
en het tegen van het nieuwe Kieswet-ontwerp
werd in het licht gesteld, alsmede Pierson's
belastinghervorming en het nut der coöperatie;
en wat voor deze streken van machtig veel
belang isde wenschelijkheid werd uitgespro
ken van eene nieuwe spoorlijn, uitgesproken
door mannen, die buiten allen handel staan,
maar medelevende met hunne medemenschen
die zaak met kracht en nadruk steunener
de schouders onder zetten. Kortom, wéAr
moest ik eindigen als ik alles ging opsommen,
wat er dezen winter gedacht, gezegd, besloten
en ten uitvoer gebracht is of voor de uitvoe
ring waarvan de kiemen reeds zijn gelegd.
Intusschen en denken wij er wel aan
ook aan de kunst is gedacht. Rederijkers-ka
mers-gaven veel te genieten, zang-kooren lie
ten zich hooren, aan het hoofd waarvan wak
kere directeuren stonden; wedstrijden, geor
ganiseerd op elk gebied van kunst, werden
uitgeschreven, en lokten van heinde en ver
kampvechters en toeschouwers. Ja, ook de
kunst heeft in het gure jaargetijde lauweren
geoogst en zoo kunnen wij met het volste
recht zeggener komt van lieverlede een an
dere geest in de menschheid.
Wel is waar en wij moeten het met wee
moed getuigen hier en daar sociaal-demo
cratisch straatrumoer; lichtzinnigheid en los
bandigheid in verschillenden vorm; gebrek
aan ernst en levensopvatting; nog altijd oor
log in Atjeh; nog altijd vele wanverhoudingen
in huis, staat en kerk, maar toch: dat alles
weegt niet op tegen het vele goede, dat er ook
dezen winter weer gewrocht is.
Het is goed op dat alles te wijzen, opdat
het hun, die zoo menigmaal wanhopen aan
de zegepraal van het goede moed en kracht
schenkt bij den arbeid dien zij hebben te ver
richten; moed en kracht ook te midden van
de vele zorgen en lasten des levensmoed en
kracht om staande te blijven in den soms
zoo moeielijken levensstrijd.
Het goede komt en het komt steeds meer
en meer. Wekke de vriendelijke lentezon in
aller harten iets van die blijde hoop, die ons
moedig voorwaarts leert gaan op den weg, die
ons is aangewezen, en voert daarvan kun
nen wij zeker zijn, naar de verwezenlijking
van hetgeen groot en goed is.
Z.-S. L.
Een uitstekend idéé van den heer C. Nap,
om de Zang- en Muziekschool onder leiding
van den heer J. M. Otto, van Alkmaar, uit te
noodigen in zijn lokaal te Oudkarspel, een
concert te geven. Wie getuigt dan ook niet van
lof over dien avond toen het concert plaats had.
't Is immers gezegd, na afloop, dat het een avond
van genot, neen van kunstgenot is geweest en
stemden allen daar niet mede in Yoorzeker
Getuige het donderend applaus wat op die lof
tuiting volgde. Dus ik wil geen foutjes noemen,
zoo ze al zijn gemaakt, ik mocht anders het
talrijk opgekomen publiek tegen mij krijgen.
Het programma bestond uit 12 nummers waar
onder een Dramatische schets „De Bergfee" ge-
heeten, doch hierop kom ik aanstonds terug.
We werden al direct gestreeld door No. 1, een
marsch uit de operette „De klokken van Corne-
ville," Yoor orkest, en we kregen al direct den
indruk dat hier gestudeerd was, men zich flink
geoefend had onder eene uitmuntende leiding.
Eveneens voldeed ons No. 2, „Concert Ouver
ture." Yan No. 3, a, b, c, zouden we iets meer
kunnen zeggen, doch 't is genoeg als we ver
klaren dat we een en al bewondering waren
voor die keurig vertolkte nummers. Toch wil ik
nog oven aanhalen dat hier de eerste viool een
extra pluimpje heeft verdiend. Yan „Blondinette,"
no. 4 van het programma, solo voor cornet a
piston, hoorde ik zeggen, dat die kleine baas
wat beloofd voor de toekomst. (Ik vertrouw dat
hier „baas" gebruikt is, met het oog op zijn
heerschappij die hij voerde over zijn muziekin
strument). Onberispelijk zuiver kwamen de to
nen uit boven het strijk-muziek en hij werd dan
ook voldoende beloond met een daverend applaus.
Ten volle bleek No. 5 a, „Kindersimfonie," met
kinderinstrumenten in den smaak te vallen, want
een langdurig handgeklap deed dit nummer bis-
seeren. No. 6 was een Kinder-cantate, voor zang,
ter gelegenheid van den verjaardag van H. K.
H. de Kroon-prinses der Nederlanden „Wilhel-
inina." In deze cantate komen werkelijk moeie-
lijke passages voor en vooral waar de zang zoo
hoog loopt. Toch verdienen de jonge dames Otto
en Tonnema, die in deze cantate een solo en
een duet hadden te zingen, een woord van lof
voor de wijze waarop zij hare partij vertolkten.
Na de Potpourri, die nu volgde, werd de „Berg
fee" gegeven en het programma was afgewerkt.
We mogen echter die dramatische schets niet
voorbij gaan zonder daar iets van te zeggen.
Opgevoerd door jeugdige krachten, meisjes en
jongens van 914 jaar, zou 't misschien onze
vele eischen niet kunnen bevredigen, en kinder
werk zijn. Ja, dat was 't ook, maar tevens een
uitmuntend werk door kinderen volbracht. Zie
hier in 't kort den inhoud.
Hans en Lise, een jeugdig echtpaar tot den
eenvoudigen boerenstand behoorende. Zij hebben
geen gebrek, doch Lise is niet gelukkig en dik
wijls somber gestemd, omdat zij zich steeds ver
gelijkt met menschen, die het in haar oog beter
hebben dan zij. Sedert het bezoek van eene berg
fee is het met haar er niet beter op geworden.
Hans is echter een tevreden man, die in arbeid
zijn geluk zoekt en niet gelooven kan dat juist geld
hun geluk zou kunnen aanbrengen. Op een
oogenblik dat Lise haar man weer lastig valt
met te spreken over-rijkdommen, verschijnt de
opperste bergfee Balsamine met hare feeëen, en
vertelt hun dat zij gekomen is om het jeugdige
paar gelukkig te maken. Zij mogen een drietal
wenschen uitspreken welke dadelijk vervuld zul
len worden, waarop zij en hare feeën weer ver
dwijnen.
Lise, die niets liever zou willen dan direct
maar rijkdom, aanzien en eer te wenschen, legt
zich echter neder bij het oordeel van haar man
om kalm na te denken. Den volgenden dag ech
ter, op haar verjaringsfeest, hoopt zij een ver-
standigen wensch te doen, en nu die dag daar
is, en Hans haar heeft verrast met een nieuwe
koffiekan, is ze in een heele vroolijke stemming.
Hoe verandert die echter nu zij, terwijl ze
's middags een extra potje hebben, daarin ook
worst wenscht en haar wensch dadelijk vervuld
ziet. Hans, ontevreden over den zoo onbezonnen
uitgesproken wensch, uit zijn klacht dat de berg
fee haar daarvoor straffen zal met dat ding maar
aan haar neus te hangenen ook dezen wensch
wordt verhoord. Ongelukkig als ze zijn op den
dag van haar verjaring zou hij niets liever
wenschen als dat zij dat neusversiersel maar
weer kwijt was, welke wensch al weer direct
verhoord wordt en zij zich nu pas weer geluk
kig gevoelt in haar eenvoudige omgeving, 't Lieve
stukje sluit met een werkmanslied waarvan de
slotregel luidt: Een ieder wordt door arbeid
vrij.
Hans en Lise, de jonge dames Tonneman,
3.)
Een tweede glaasje werd gedronken.
»Koman, ik mot weg, want de baas zal al naar
me staan uit te kijken," zeide Pumme; waarop hij
liet volgen»anders het kan me weinig verdommen
wat hij zegt, want ik ga van 'm vandaan."
«Ga je van je renten leven vroeg Poot.
»Nee, zoover heb ik het nog niet gebracht, maar
ik denk er over naar Amerika te gaan, als ik wat
centen heb; daar kan je nog geld verdienen.Vraag
het maar aan Jan Trouwborstdie zijn broer rijdt
er nu met de vier."
Hein Poot schudde het hoofd van verbazing. «Jon-
gens, jongens, die mot ze hebben.
Daar Pumme er niet aan dacht te betalen, voelde
Hein Poot in al zijn zakken of hij nog niet ergens
een paar losse dubbeltjes had, maar helaas neen,
en hij was wel genoodzaakt het zakje met geld te
voorschijn te halen.
Onder tafel maakte hij het open, maar zoo in het
geniep kon hij het niet doen, of Pumme hoorde
iets rammelen en zich over tafel heenbuigend zag
hij het doffe zilver.
«Verdomme, jij hebt ze ook van tien en van
twaalf. Hoe kom je daar aan Een erfenis gehad
Zijn dom, slaperig gelaat werd wakker en hij zag
begeerig naar den schat.
»Nu, dat is niet van mij, het hoort an mijn
baas,« zeide Poot.
«Nou, neem een ander in de maling, maar mij
nietik weet wel dat je wat centen hebt opgepot.
Daar kan wel een slokkie op overschieten, zoo'n
kale jakhals ben je toch niet
Om zijn fatsoen op te houden liet Poot nog twee
glaasjes komen, en terwijl hij, door den drank ver
trouwelijk geworden, vertelde dat hij ging trouwen
en dat deze tweehonderd gulden dienen moesten
om de meubelen te koopen, kwam de magere hond
weder binnen en sleurde zonder dat Pumme het
bemerkte een stuk vleesch uit den mand, waarna
hij met den staart tusschen de pooten verdween.
«Blijf je nog lang in de stad," vroeg de slagers
knecht onverschillig.
«Neen, ik ga met den trein van acht uur weer
naar huis,« antwoordde Poot.
«Weerga, het is al half zes,« zeide Pumme op
de klok ziende. «Nu, atjuus, tot ziens.«
Zij stonden op en namen op straat nog eens af
scheid van elkaar.
Nadat Hein Poot de belletjes had gekocht, die
hij bij zijn geld bergde, was het zoo langzamer
hand tijd geworden om naar den trein te gaan.
Hij was door den drank heel vroolijk gestemd
en liep al fluitend door een lange breede straat,
in het midden beplant met eene rij kwijnende no
tenboompjes en aan beide zijden bezet met groote
grijze huizen, die zich duidelijk afteekenden tegen
een helderen kleurloozen hemel, bezaaid met vlok
kige wolkjes die de ondergaande zon met een vlam-
kleurig rood verfde.
Juist toen Hein Poot het station binnen stapte
kwam de trein met zijn vurige roode oogen in de
verte met dof geraas aanrollen.
De deuren van de wachtkamers werden openge
gooid en de reizigers drongen haastig op het perron
en stootten elkaar op zijde, uit vrees van geen plaats
meer te vinden.
Hein Poot. die in een vollen wagen terecht kwam,
had niet gezien dat hem iemand rakelings voorbij
was geloopen die veel op Pumme geleek.
Met haastigen stap volgde Poot den weg naar
het dorp, die aan weerszijden beplant was met jonge
popels, tusschen wier bladeren de avondwind als
een rilling heensuisde. Anders hoorde men geen
geluid dan het langzaam, eentonig gekwaak der kik-
vorschen in de donkere slooten.
In de verte, onder den inktkleurigen hemel, waar
in een enkele ster met diepen gloed schitterde,
sliep het dorp, en Hein Poot die voortdurend zijn
zak met geld betastte, zag de weinige gele lichtjes
der huizen al greoter en grooter worden.
Nog een klein kwartiertje en hij was te huis,
maar op eens voelde hij twee groote handen aan
zijn hals die zijn strot dichtknepen als zat hij in
een schroef.
De overval geschiedde zoo schielijk, dat hij er
niets van begreep. Zijn hoofd dreigde te bersten
en hij viel als een meelzak op den grond.
Met zijne uitpuilende oogen zag hij iemand over
zich heenbuigen; het was Pumme, en een kreet
ontsnapte aan zijn saamgeperste keel, die de half
slapende koeien in het veld deed opschrikken.
Een der beesten stond zelfs op, en kwam met zijn
plompen stap naar den sloot toe; aan den rand
bleef hij staan, en keek vol nieuwsgierigheid met
zijn groote domme oogen in de duisternis.
Pumme hield Poot nog slechts met één hand aan
de keel vast, met de andere betastte hij zijn zakken.
De boer begreep wat hij zocht, en sloeg en schopte
als een bezetene. Verdoemd, hij zou zich zijn zuur
verdiende centen niets goedsmoeds laten ontnemen.
Half over hem heen liggend, voelde Pumme in
al zijn zakken eindelijk had hij het geld, maar te
gelijker tijd schreeuwde hij het uit van de pijn.
Poot had zijn hand te pakken gekregen, en gaf
daarin een knauw, net als een dolle hond, zoodat
het warme bloed over zijn gezicht liep.
De ander ontstak nu echter ook in woede. «Dat
zal je berouwen,schreeuwde hij, 'en Pumme gaf
hem een slag tusschen de oogen alsof hij een os
kuiste. Hein Poot viel als een klomp vleesch ach
terover, terwijl de ander de sloot oversprong, eii
het land inliep.
Ruim een halt uur later richtte Poot zich weder
op, met een vreeselijke pijn in het hoofdhet ge
zicht bedekt met geronnen bloed. Hij herinnerde