Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 16. Zondag1 16 April 1893. 2e Jaargang. J. II. KEIZER. VERTROUWEN. Plaatselijk Nieuws. KORTE STUKJES. II BE LIVTL NIEUWE lammer mimi Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor NOORDSCHAR WOUDE, OüDKARSPEL, ZuiDSCHARWOUDE en Br. op Langedijk per drie maanden SO ct-, franco p. post 60 ct. UITGEVER: BUREEL: Yoordscliarwouclc. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer S Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte ct. berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. MKYSTUEGKLIYG OP HEI HOLLAY»SCHËY SPOMfitWKG. (Greenwich lijd.) Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude. RICHTING HELDER. GREENWICH TIJD. 6.36* 7.47 11.23 3.06 6.37 9.51 10.59 GREENWICH TIJD. 6.18 7.30* 9.37 12.04f 1.38 3.55 8.16 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* 8.07 11.43 3.26 6.57 10.11 11.19 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38 7.50* 9.57 12.24f 1.58 4.15 8.36 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen. RICHTING AMSTERDAM. Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest. Proclamatie n. Vergunning Drankwet. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Noord- scharwoude brengen ter algemeene kennis dat aan hen Vergunning is gevraagd door Klaas Bood, her bergier wonende te Oudkarspel, tot het voortzetten van den verkoop van sterken drank „n het klein in het perceel aan de oostzijde van den straat wijk A no. 132, welke vergunning thans ten name staat van Cornells Berkhout herbergier aldaar. Burgemeester en Wethouders voornoemd, C. KROON. De Wethouder, K. SLOTEMAKER. Vergunning Drankwet. BURGEMEESTER en'WETHOUDERS van Oudkar spel brengen ter algemeene kennis, dat aan hen Ver gunning is gevraagd door Pieter Lek, verver, wonende te Heiloo, tot het voortzetten van den verkoop van sterken drank in het klein in het perceel aan de oost zijde van den straat wijk A no. 113, welke vergun ning thans ten name staat van Klaas Bood herbergier aldaar. Burgemeester en Wethouders voornoemd, C. KROON. De Secretaris, P. EECEN Pz. „Wees getrouw en vertrouw niemand", heeft eens een groot man gezegd en daarmede te ken nen gegeven, dat men zoo weinig op zijne me- demenschen rekenen kandat 't er maar enkelen zijn, die men zijn vertrouwen werkelijk kan schenken, en men er daarom niet zoo roekeloos mede moet omgaan. Vertrouwen in iemand stellen, zoodat men op hem aan kan in elke levensomstandigheid; op iemand rekenen, van hem zeker zijn waar en wanneer ook, ochmen zegt 't zoo licht, zonder te weten wat men zegt. Men zegt het, zooals men zoovele dingen zegt met zekere overtuiging, met zekere warmte; men acht het heiligschen nis, wanneer tegenspraak zich zou doen hooren, en toch heeft de ondervinding menigmaal ge leerd, dat men met dergelijke beweringen hoogst voorzichtig moet zijn. „Wees getrouw en ver trouw niemand", menigeen heeft deze woorden gezegd; ze helaas! tot de zijne moeten maken. Ik zeg „helaas!" omdat een mensch het in zijn leven hebben moet van het vertrouwen zijner medemenschen. Wij kunnen niet zonder ver trouwen. Wat komt er van een huisgezin, waar men elkander niet vertrouwen, wat van eene maatschappij, waar men niet op elkander reke nen kan? Vertrouwen, er is wellicht niets te noemen, wat een mensch in de samenleving zoo goed gebruiken kan, maar waarvan maar al te zeer misbruik wordt gemaakt. Zij dat ons een aanleiding om een en ander over „vertrouwen" te zeggen. Wij zullen nl. de vraag beantwoor den Hoe komt het, dat het vertrouwen, dat wij in anderen en anderen in ons stellen, vaak wordt geschokt Als wij iemand beloven, dat wij hem zullen helpen overal en altijd, telkens als hij in gevaar komt, dan kan het niet anders, of wij meenen het goed. Wij zouden het zeer kwalijk nemen als iemand twijtelde aan onze goede bedoelingen. En toch, op het oogenblik dat er geholpen moet worden, is men maar al te zeer geneigd om niet te helpen. Hoe komt dat? Dat komt, omdat er in ons een zekere zwakheid is; wij zijn niet sterk genoeg om op de juiste wijze te handelen, als 't er op aankomtwij worden beheerscht door vreesvrees voor de menschenvrees voor de wereld. Wat zal „men" er van zeggen; „men", de publieke opinie; en zoo komt het, dat wij niet helpen, waar geholpen moet worden, onze belofte de belofte laten, en wij worden ontrouw aan onze goede voornemens. En dat kan ons niet verwonderen. Hier geldt de waarheid van het woordEen ieder sta' en zie' dat hij niet valle. De besten van ons ge slacht toch hebben in dit opzicht gezondigd. Het is geen kleinigheid om te strijden voor anderer belangen, er zijn schouders onder te zetten. Men raag dat in eene ure van opwinding beloven, bijv. in het vergaderlokaal, maar in het volle leven in overeenstemming daarmede te handelen, achten wij het geen kleinigheid. Het leven immers wij weten het is zeer moeielijk; het heeft zijn kruizen, zijn bergen van bezwaren, bezwaren van allerlei aard. Zij doen zich voor, komen op, onverwachts en meestal dooden deze onze goede voornemens, maken een ernstig streven vaak ijdel, en zoo laten wij de maatschappij de maatschappij, ons gezin ons ge zin, wij laten Gods water over Gods akker loo- pen; wij doen niets voor anderen, ofschoon we het hun hadden beloofd, omdat, zonder dat we er op gerekend hadden, zich bezwaren opdeden, die ons zooveel met ons zeiven te doen gaven, dat wij vrouw en kinderen en ondergeschikten ver gaten; ons niet meer om hen bekommerden. Wie dus zijn medemenschen hulp toezegt, als zij lijden moeten om de wille van waarheid en ge rechtigheid, die wete goed, wat hij zegt. Wie in het huwelijk treedt en zijn gade belooft haar te zullen bijstaan in elke moeielijke omstandig heid, die wete goed, wat hij belooft, want dien bijstand te schenken vereischt kracht en groot heid van ziel, zelfopoffering en zelfverloochening, dat wereld-overwinnend geloof, dat zegt: „Be kommer u niet om het veroordeel der menschen". Als wij dit bedenken, is het waarlijk niet over bodig elkander „ken u zeiven" toe te roepen. Ken u zeiven, weet, wie gij zijt, schrijven wij het allen op onze levensbanier, lezen en herle zen wij het, telkens als men om onzen steun en onze medewerking vraagt. Zorg er voor, dat voor gij uw vertrouwen iemand schenkt, gij in de allereerste plaats op u zeiven vertrouwen kunt. Z.-S.L. In de vergadering van de ijsclub „Ons Genoegen" te Zuidscharwoude, gehouden den 27 Dec. 1892, werd besloten gelden in te zame len, om de vaart langs de gemeente zooveel mogelijk open te maken. Een commissie van 14 personen ging met eene lijst bij de ingezetenen rond, met de verrassende uitkomst, dat er werd ingeteekend voor een bedrag van f 165.50. Aan arbeidsloonen en materieël, als: boeier, lijnen, bijlen, haken enz. is een gezamenlijk bedrag van f 153,45 uitgegeven, dus blijft er een batig saldo van f 12,05. Mocht de richting, waarin gewerkt werd, de goedkeuring der inteekenaren wegdragen, dan wil het bestuur zich een volgend jaar gaarne weder met de leiding belasten. C. ZOMER. J. KROON. C. BOON. K. DE BOER Cz. P. BERKHOUT. Binnenland. Uit Exloërmond (een der Drentsche veen koloniën) schrijft men Twee marechaussees, niet gekleed in uniform, Als de eerste mooie dagen aanbreken, de aarde verjongd wordt en weer bloeit, de zoele lentelucht ons het voorhoofd streelt en in de longen stroomt, ja zelfs tot in het hart binnendringt, dan krijgen wij een onbestemd verlangen, naar een ongekend geluk; wij gevoelen behoefte om te loopen, in liet wilde rond te dwalen, avonturen te zoeken, de lente in51 te drinken De afgeloopen winter was bizonder streng ge weest, en zoo overviel mij in de Meimaand deze gewaarwording als een soort bedwelmende roes, als een drang van gistende sappen, die een uitweg zochten. Zoo zag ik op zekeren morgen bij het ont waken, door mijn venster, boven de daken der na burige huizen, het geheele wijde uitspansel met purperen vlammen overgoten, door den gouden zon neschijn. De musschen voor de vensters sjilpten, de dienstmeisjes zongen op alle verdiepingen met heldere stem; een vroolijk gegons steeg van de straat naar boven, en in vroolijk opgewonden stem ming trad ik zonder doel of plan naar buiten. De menschen die ik tegenkwam lachten; een koeltje, als een ademtocht van het geluk, zweefde overal in den warmen glans der terugkeerende lente. Het scheen alsof er een zacht geruisch van liefdezuchtjes wuifde door de stad en bij den aan blik der jonge vrouwen, die mij in haar frissche morgentoiletten, met een uitdrukking van vertrou welijke teederheid in de oogen, voorbij gingen, zwol mijn hart van een nameloos verlangen. Zonder te weten hoe of waarom, kwam ik aan den oever der Seine. Tallooze stoombooten voeren af in de richting van Surèsnes en plotseling kreeg ik een onweerstaanbare begeerte om door het woud te dwalen. Het dek der Marche stond volgepropt met pas sagiers, want het eerste lentezonnetje lokt ons tegen wil en dank onze woning uit en de geheele wereld beweegt zich, komt en gaat en maakt een praatje met zijn buren. Naast mij was een jong meisje gezeten, onge twijfeld een handwerkstertje, vol echte Parijsche bevalligheid; een sierlijk blond kopje onder het aan de slapen licht golvende haar; haren die er als kroezig zonlicht uitzagen, krulden zich van de ooren tot in den hals, dartelden in den wind en smolten dieper omlaag tot zulk een fijn, licht, blond, wazig dons ineen, dat men ze nauwelijks zien kon, maar toch den onweerstaanbaren lust in zich voelde op komen, om die plek met een vloed van kussen te bedekken. Onder mijne onafgebroken op haar rustende blik ken, hief zij het gelaat naar mij op, en sloeg daar na plotseling de oogen neder, terwijl een schier onmerkbare plooi, die als een lachje dat ontsnappen wilde, maar nog juist bijtijds gevangen werd, hare mondhoeken deed trillen ook hier het fijne, fluwee- lige, blonde, door de zon lichtgoud getinte waas vertoonde. De kalme stroom werd breeder. Zoele vrede ademde de atmosfeer en het scheen alsof nog slechts een fluisterende nagalm van het leven de ruimte, vulde. Mijn buurtje keek op, en ditmaal was het ontwijfelbaar een lach, die de kuiltjes in hare wan gen tooverde, toen zij bemerkte, dat ik haar nog steeds zat aan te staren. Zij was bekoorlijk zóó en in haar vluchtigen oogopslag, ontdekte ik duizend dingen duizend tot heden ongekende dingen. Mijn blik drong er in door in onbekende diepten en zag daarin al de betoovering der liefde, al de poëzie waarvan wij droomen, al het geluk dat wij rusteloos zoeken. En de dolle wensch bekroop mij om de armen uit te breiden, haar ergens, waar ook. heen te voeren en de zalige muziek van het lied der liefde in het oor te fluisteren. Juist wilde ik den mond openen om haar aan te spreken, toen iemand mij op den schouder tikte. Verbaasd wendde ik mij om en zag een man van een heel gewoon uiterlijk, niet jong meer, ook niet bepaald oud, die mij met treurige blikken aan keek. »Ik wilde u gaarne spreken,zeide hij. Ik moet ongetwijfeld een leelijk gezicht hebben getrokken, want onmiddellijk liet hij erop volgen: »Het is iets zeer gewichtigs. Onwillig stond ik op en volgde hem naar het andere einde der boot. «Mijnheer,begon hij, «als de winter nadert met koude, sneeuw en nattigheid, zegt uw dokter u dagelijks»Zorg toch voor warme voeten, hoed u voor tocht, kouvatten, bronchitis, longontsteking en tallooze andere narigheden.En dan neemt u dui- zende voorzorgsmaatregelen; u draagt flanel, een dikke overjas, waterdichte laarzen en niettegen staande dat alles, moet u toch nog een maand of wat het bed houden. Maar wanneer de lente we derkeert, met haar bloesems en groenend loover, haar luwe, verslappende zuchtjes en haar geuren van bosch en veld, die u op een verwonderlijke wijze aandoen en zonder oorzaak in een weeke, teedere stemming brengen, dan is er niemand die u waarschuwt: «Mijnheer, pas op de liefdeOver al ligt zij in hinderlaag, zij loert op u in alle mo gelijke hoeken; haar sluwheid is ten top gestegen, al haar wapens zijn gewet, al haar boosaardige plannen nauwkeurig beraamd. Wacht u voor de liefde! Zij is gevaarlijker dan verkoudheid, bronchits of longontsteking. Zij verschoont geen sterveling en laat de geheele wereld onverbeterlijke dwaasheden begaan. Ja, mijnheer, de regeêring moest ieder jaar groote plakkaten, met de woorden Terugkeer der Lente! Burgers! hoed u voor de liefde! op de muren laten plakken, evenals men voor een pas geschilderd huis een plank zet, met de waar schuwing: »nat«. Maar enfin! nu de regeering het niet doet, neem ik die taak van haar over en ik zeg u »Jong mensch hoed u voor de liefdezij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1893 | | pagina 1