Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 19. Zondag 7 Mei 1893. 2e Jaargang. J. II. KEIZER. BERICHT. Hervorming Plaatselijk Nieuws. FEUILLETON. Ill SIIII3IIIB. NIEUWE ei tmin. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoüde en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct-, franco p. post 60 ct. UITGEVER: BUREEL: Hoordscliarwoude. PRIJS DER ADYERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct-, elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. »IE.V§TRi:t;E;Ln» OP OEN HOLLANOSCHEIY SPOORWEG. (Greenwich tijd.) Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude. (Zomerdienst.) RICHTING IIELDER. GREENWICH TIJD. 6.36* 7.46 11.23 3.06 6.37 9.51 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* 8.06 11.43 3.26 6.57 10.11 1 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Den Helder. RICHTING AMSTERDAM. GREENWICH TIJD. 9.37 12.04f AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.3 Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest. 9.57 12.24f Als premie staan wij aan onze le zers, volgens achterstaande adverten tie af een exemplaar van een boeiend fraai boekwerk tegen de zeer geringe vergoeding van slecbts 50 CE AT. DE UITGEVER. Ziet daar een onderwerp, waarover denlaat- sten tijd zéér veel gezegd is. Toch willen wij er bij vernieuwing de aandacht op vestigen, omdat er nog zéér veel in onze omgeving is, wat schreit, letterlijk schreit om hervorming. Er is de laatste jaren veel goeds tot stand gebracht; wij erkennen het met blijdschap, maar och! hoeveel moet er nog niet gedaan worden, zullen wij kunnen zeggener wor den op élk gebied de noodige pogingen tot hervormingvernieuwingverbeteringaange wend. Wat toch is het geval? Het sociale vraag stuk, aan de oplossing waarvan zooveel tijd is besteed, is nog altijd niet opgelost. Altijd vernemen wij klachten. De ontevredenheid is en blijft groot, en zij, die het noodige gedaan hebben ter bevrediging van de sociale nooden en behoeften, worden er moedeloos onder, niet meer wetende wat dan te moeten doen. Men raakt uitgedacht; uitgeputuitgegeven. Men weet er niets meer op te verzinnen, om de vele klachten, die zich hooren laten, te doen verstommen, om de groote ontevreden heid onder het volk te doen eindigen. En te recht. Dat het op humaniteit aankomt, behoeft waarlijk niet meer te worden gezegd, dat elke maatschappij zonder haar te gronde gaat, we weten het. Humaniteit en alles, wat daaron der gerangschikt kan worden, ziet daar het een en het al, ter voorziening in den nood, in de' vele behoeften op stoffelijk gebied. Het is dus heel kort gezegd; korter kan het bijna niet. Maar hoe kort en eenvoudig ook gezegd, moeielijk is het om er in overeenstemming mede te handelen. „Men moet weldadig we zen." Het wordt luide gepredikt, maar wat geeft dat, zoolang de zelfzucht nog in vele harten woont. Die weldadigheid bestaat nog maar al te zeer in theorie, veel te weinig in praktijk. Men kan er de schoonste redevoe ringen over houden, allerlei brochures over schrijven, maar zoolang men zelf weigert iets van het zijne aan anderen mede te deelen, zoolang blijft het bij het oude; zal er niets nieuws tot stand gebracht worden. M. a. w. en dit wil ik er mede zeggen: Alle hervor ming bestaat veel te veel in groote woorden, te weinig in daden. Elke hervorming zal zij iets goeds tot stand brengen moet uitgaan van iederen mensch in 't bijzonder. Daarom, wie hervorming van de maatschappij wil pre diken, die beginne te zeggen: hervorm u zei ven in de allereerste plaats o mensch Wilt gij, dat er worde welgedaan, leg dan uw zelf zucht aan banden; uw zelfzucht, die de wor tel is van alle kwaad, van alle zonde, welke ook. Daar hebt ge de zedelijkheid. Hoe machtig veel laat zij niet te wenschen over. Met de waarheid en de gerechtigheid neemt men het zoo nauw niet. Al te veel nauwgezetheid, stiptheid en eerlijkheid, wordt in onzen tijd als dwaasheid veroordeeld. Dat dat anders wezen moet, weten wijhetzij we het uit ons zeiven weten, hetzij we het weten van hoo ren zeggen. Trouwens wij zijn geen van allen onbekend met hetgeen een mensch moet doen en laten. Er wordt genoeg op gewezen; tot vervelens toe over gepredikt. Het: gerechtig heid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natiën is eene leuze, die zich tegenwoordig nog al eens hooren laat. Maar wat geeft het, of dat alles nu al gezegd wordt, en er wordt toch niet naar gèhandeld. Ja, men komt er soms wel onder den indruk van, maar och! die indruk is vluchtig; laat geen sporen achter. Daar is de wereld weer, die nu eenmaal bedrogen wil wezen, waar het heet, dat ieder zich zei ven ten slotte toch het naaste is en zoo laat men zijn goeden naam zijn goeden naam, zijn eer zijn eer, en sluit men weêr op nieuw een verhond met de wereld. Wat ik nu zeggen wil, laat zich het best aldus samenvatten Onze tijd, zal er sprake kunnen zijn van waarachtige hervorming, vernieuwing en ver betering, moet persoonlijkheden hebben, niet zoozeer mannen van het woordmaar boven- alles mannen van de daad. Van stelsels wordt de wereld niet beter, wel van voorbeelden. Een goed voorbeeld toch doet altijd goed vol gen. Een goed huisvader, d. w. z. een vader, die zijne kinderen in 't goede voorgaat, zal meer uitrichten, dan een, die altijd over deugd spreekt, en zelf niet deugdzaam is. Onze tijd is vol, overvol van theoriën en stelsels, uitgesproken ter verbetering van de vele wanverhoudingen in onze maatschappij, en heeft te weinig practische menschen, die de daad voegen bij het woord, te weinig men schen van beginselen. O, wat wordt er al niet gepraat en op touw gezet, en toch wat wordt er weinig gedaan en ten uitvoer gebracht en dat nog wel door dezelfde menschen. Het komt, omdat wij allen lijdende zijn aan die vreeselijkste van alle vreeselijke kwalende zelfzucht. De zelfzucht toch maakt ons tot durfnieten. De zelfzucht maakt, dat wij alles, het hoogste en het beste; eer, goeden naam, karakter prijsgeven; de zelfzucht maakt ons arm, waar de liefde ons zoo rijk zou kunnen maken; de liefde, die alles en allen omvat en door den adem van haren geest overal nieuw leven verwekt. De liefdedat is practijk, want dat is leven leven voor anderen; eene liefde, die zich niet in daden openbaart is geen liefde, is niets. Wij behoeven hierbij niet langer stil te staan. Wij begrijpen, wat wij hebben te doen, en er is veel, machtig veel te doen op elk levens gebied. Als wij nu ook maar hegrijpen, dat wij, ieder op zijn beurt, aan het werk moeten gaan; dat de tijd er rijp, meer dan rijp voor is. Zeggen wij niet: wij leven in een tijd van overgang, want iedere tijd is een tijd van overgang; zeggen wij, met den grooten dich ter: gaan wij over; wijgij en ik. Uitstel is hier afstel. De hand aan den ploeg en niet omgezien; gedaan wat er nog te doen is en het zal beter worden; de dageraad van een nieuwen en beteren tijd zal aanbreken Z.-S. L. Yan bevriende hand ontvingen wij het volgende bericht: Zondag 30 April jl. had de plechtige sluiting plaats van de tentoonstelling van huis vlij t-arti- kelen te Oüdkarspel. De kolfbaan van den heer G. Slotemaker was dien avond eivol. Geen wonder; Orpheus zou zich nog eens doen hooren. Er was toch beslo ten om dien avond een feestelijk aanzien te schenken en dat kon „Orpheus" alleen doen. Dit voortreffelijke zangkoor heeft het dan ook werkelijk gedaan. De nummers ten gehoore ge geven voldeden blijkbaar zeer. Doch wij willen geregeld vertellen. Was de opening van het feest gesteld op 71/2 ure, eerst tegen half negen kon men beginnen. Toen de grijze voorzitter van het departement „Oüdkarspel" der Maatschappij tot Nut v. h. al gemeen van den voor hem aangerichten zetel opstond, was het zien van zijn eerbiedwaardige gestalte alleen voldoende om te gaan begrijpen, dat er een einde komen moest aan alle gefluister en heen en weêr geloop. Het was dan ook ter- Het was inderdaad gewoonte in dat huis, alle leest- en verjaardagen deftig te vieren met opluis tering van bouquetten en kleine geschenken en Agatha, die officiéél lid van het gezin was, werd niét vergeten. Oom praktizeerde zich tegen Nieuw jaar of tegen haar verjaardag zelfs bijna suf, om te weten, «waarmee men nichtje nu wel pleizier zou kunnen doen." En dan gebeurde het, dat die prak tische man altijd een of ander bedacht met een tweeledig doel, iets dat tegelijkertijd ten algemeenen nutte kon dienen en toch al den schijn had, alsot het een presentje was ten behoeve van Agatha alleen. Nu was het een meubelstuk van zulke afmetin gen, dat het onmogelijk in haar kamertje geborgen kon worden; men eindigde met het naar beneden naar het salon te dragen, waar juist en als door een gelukkig toeval, een plaatsje gevonden werd precies alsof het er voor was gemaakt, en daar bleef het Een andermaal was het een zilveren koffie kan, waarmede Agatha op zekeren nieuwjaarsmor gen verrast werd, zoodat zij er waarlijk verlegen mee werd en zich in woorden van dank en erken telijkheid voor zulk een prachtig geschenk uitputte. Maar twee of drie weken later, toen men juist koffie zou gaan drinken, riep oom als bij ingeving: «Hé! als we Agatha's koffiekan nu eens inwijd den 1" Het arme meisje sprong verheugd op, haalde haar koffiekan, zorgvuldig in vloeipapier gewikkeld, te voorsshijn en kwam er in triomfmêe aandragen. Iedereen was opgetogen over de keurige afwerking, den goeden smaak van den gever en bij het hooren dezer bewonderende uitroepen, voelde Agatha op nieuw tranen van dankbaarheid in hare oogen op wellen Doch 's avonds vergat men, haar het kostbaar stuk zilverwerk terug te geven, het was bij vergissing met het andere tafelzilver opgeborgen. Weken gingen voorbij, zonder dat er verder een woord van werd gerept, totdat Agatha op zekeren morgen de eetzaal binnenkomend, haar koffiekan op een eereplaats achter de glazendeur de zilverkast zag prijken. Toen, verbaasd, waagde zij een bedeesde poging tot verzet. «Maar dat is mijn koffiekan!" «Zeker, zeker," antwoordde oom; »hij blijft altijd van jou, Agatha; je leent hem ons maar.... Je drinkt toch immers niet alleen koffie, boven is 't wel Is je koffiekan dan niet beter bewaard hier in dé zilverkast, dan ingepakt op den bodem van je koffer boven Hier kun je hem ten minste zien!" Zuchtend stemde Agatha toe en alles was gezegd. Men ging voort met haar te «overladen met ca deautjes," die alle ongemerkt denzelfden weg der kof fiekan opgyjgen, en de oom bazuinde aldoor overal rond, dat men zelden zulke goede families aantreft, en dat zijn nichtje het toch maar terdege gelukkig had getroffen. Gelukkig? Toch geloofde Agatha het eens werke- ijk te zijn. Zij was de dertig reeds gepasseerd en begon langzamerhand het droombeeld aan het bui tenkansje, dat haar voor alle vroeger leed zou scha deloos stellen en waarop zij al dien tijd had gewacht, uit hare gedachten te verbannen. Zij berustte, en bij de ontdekking van enkele grijze draden in het bruine haar, deed zij haar best zich met christelijke gelatenheid aan de eenzaamheid te gewennen. Maar juist om dien tijd had haar oom een boekhouder, Godard geheeten, ongehuwd en op het kantje van de veertig. Die mijnheer Godard zag er tamelijk knap uit, deed zich heel goed voor, was altijd even zorgvuldig gekleed en toonde zeer veel égards voor Agatha, wier kapitaaltje hij mede moest admini- streeren. Op de kruin van zijn hoofd vertoonde zich tot zijn verdriet een begin van een maneschijntje, maar daarentegen verheugde hij zich in een vollen, blonden baard, hagelwitte tanden en mooie, zachte, donkerbruine oogen Agatha had reeds opgemerkt dat de blikken van den boekhouder zich met een uitdrukking van zeer veel genegenheid op haar richtten, terwijl hij blijkbaar elke gelegenheid aan greep om een gesprek met haar aan te knoopen. Als Godard tot haar sprak, had zijn stem een tee- deren klank, die Agatha's hart zachtkens streelde en haar langzamerhand den draad harer droomen van voorheen weer deed opnemen. Zij mocht oud en mismaakt zijn, zij was en bleef op dat punt toch altijd vrouw en het duurde niet lang of hare gedachten hielden zich met Godard bezig, dan strikt noodig was, totdat hij zich eens klaps openlijk verklaarde en haar vroeg of zij zijne vrouw wilde worden. Eerst was ze er zoo ontsteld van, dat zij geen woord kon uitbrengen vervolgens begon zij be deesd allerlei tegenwerpingen te makenzij dacht niet meer aan trouwen zij wilde geen ander huwelijk dan uit liefde en maakte zich volstrekt geen illusiën over hare mismaakte persoon, zoodat zij zich niet in staat gevoelde een man een genegen heid in te boezemen, sterk genoeg om blijvend te zijn; zooals de zaken nu stonden verkoos zij liever ongehuwd te blijven Godard protesteerde met al zijn macht en welsprekendheidhij sprak van geesteshoedanigheden, die ruimschoots tegen uiter lijk schoon opwegenhij zinspeelde terloops op Agatha's bekoorlijke oogen; hij smeedde allerlei fraaie zinnen over de ineensmelting der zielen; om kort te gaan, hij wist het in weerwil harer dertig jaren nog zeer naïve meisje, zoo te bepraten, dat zij van zijn oprechtheid volkomen werd overtuigd en hem volmacht gaf met oom en tante over zijn voornemen te gaan spreken. De fabrikant, die vóór alles door en door egoïst was, begon met zijn schouders op te halen en te verklaren, dat zijn nicht mal was. Toen Agatha echter bleef aandringen en bij haar huwelqksideeën volhardde, eindigde hij met

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1893 | | pagina 1