Nieuwe Langedijker Courant", van Zondag 21 Mei 1893.
nen om te geraken tot betere conditie, aan
spraak kunnen en mogen maken op onze
achting en ten volle onzen dank verdienen.
Wij hebben alleen onze meening willen
zeggen over den afloop der stemming, minder
over de houding der verschillende bestuurde-
ren van den polder Geestmer-ambacht. Wij
gelooven gaarne dat de vroede mannen hunne
stem hebben gegeven uit volle overtuiging,
doch het groote verschil wat is ontstaan tus-
schen het aantal die vóór en tegen stemden,
deed ons de vraag stellen,en nogeens volgensonze
bescheiden meening is deze gewettigd „Is
er werkelijk nu meer recht tot juichen of tot
spijtgevoelen nu het spoorplan in duigen is
gevallen?"
Wij laten het aan meer bevoegder beoor
deelaars dan wij over, deze vraag te beant
woorden.
Binnenland.
Vrouw Jange, te Amsterdam, deduitsche
waardin, die Jacob Ederzeel door een revolver
schot doodelijk verwondde, toen deze in gezel
schap van kornuiten baldadigheden in haar café
beging en haar man mishandelde en deswege tot
6 maanden gevangenisstraf werd veroordeeld,
heeft Dinsdag een verzoek om kwijtschelding
van haar straf aan de Koningin gezonden.
In den laatsten tijd komen te Sliedrecht
veelvuldige sterfgevallen onder het vee voor. De
koeien lijdende aan zoogenaamde moerziekte,
moeten het in den regel met den dood bekoopen.
Ook andere gevallen van verschillenden aard
komen menigvuldig voor.
Wanneer men bedenkt, dat menig veehouder
niet in eene veeassurantie is, begrijpt men licht
dat dergelijke gevallen, hen veel schade berok
kenen.
Ilollandsclie Matrozen.
In het bekende Engelsche weekblad Fair play
van 5 Mei jl. komt het volgend bericht voor:
De commissie van het Tyne district van het
Schipping Federation benefit fund heeft verleden
week een aanvraag voor eene toelage behandeld,
die wel waard is vermeld te worden. Het geval
betrof den lste-officier van een stoomschip. Ter
wijl deze zich aan boord van zijn schip bij
stormweder en hoogloopende zeeën op wacht be
vond, zag hij een vreemde bark in nood en
stuurde op haar aan. Daar de duisternis inviel,
beloofde de kapitein van den stoomer bij de bark
te blijven tot den volgenden morgen. De in nood
verkeerende bemanning van de bark die zich in
het tuig had vast gehouden, gaf echter te ken
nen, zij het niet langer kon. houden, waarop de
lste-officier vrijwilligers opriep, om een sloep te
strijken en de in nood verkeerende schipbreuke
lingen te redden. Geen stem gehoor, maar drie
Hollandsche Matrozen boden hunne diensten aan
en met hun hulp werden 7 man gered. Door
middel van hun toegeworpen lijnen werden zij
door het water in de boot gehaald. Bij een tweede
poging tot redding wilden slechts twee man den
lste-officier vergezellen. Hun poging had het ge
lukkig gevolg dat de overigen van de bemanning
veilig door hen aan boord van het stoomschip
werden gebracht. De le-officier is ten gevolge
van een val in de sloep en een gevatte koude
op een volgende reis bezweken en de bovenge
noemde commissie van het Tyne district heeft
de volle toelage van 75 pond sterling toegekend
aan zijn weduwe. Yan eene belooning der moe
dige Hollandsche matrozen wier namen wij
tot ons groot leedwezen niet kunnen mededeelen
wordt echter geene melding gemaakt.
Door een drietal Hagenaars wordt er bij
advertentie in het „Haagsche Dagblad" de aan
dacht op gevestigd, dat het weldra drie jaren
zal geleden zijn sedert aan het Nederlandsche
volk de laatste mannelijke telg uit het Huis
het begint te regenenWat is uw besluit
vraag ik.
Zij antwoordt niet. Zij schudt het hoofd en,
terwijl zij mij aanziet, vullen haar oogen zich met
tranen.
»Ik woon hier dicht bij. Een warm vertrek wacht
mij en het souper staat gereed. Wilt ge met mij
mee naar huis gaan?« vervolg ik, rillend als van
kou.
Zij toont geen afgrijzen; toch begrijpt zij, wat ik
bedoel. Die vraag is niet nieuw voor haar, helaas
maar de tranen ontspringen haar oogen, terwijl zij
het hoofd van mij afwendt. Zij staat besluiteloos.
Mijn hoofd tot het hare nederbuigend, fluister ik
want ik kan niet helder vrij uitspreken, als een
man:
»Ge zult het u niet berouwen
Weer heft zij het gelaat, met diezelfde smee-
kende uitdrukking in de oogen, naar het mijne op,
maar ik ben dood voor alles, behalve voor den
hartstocht. Sidderend wendt zij zich van mij af en
gaat naar de deur. Zij strekt de hand uit en trekt
haar nat van den nederplassenden regen weer bin
nen. Zij staat daar, bewegingloos.
»Zal ik uw valies even naar huis dragen, mijn
heer?® vraagt de knecht, die alle lichten heeft uit
gedraaid en met den sleutel in de hand gereed
staat het station te sluiten.
»Wacht."
Ik loop naar de deur en ga naast het meisje
staan.
»Wilt ge met mij meegaan naar huis?« vraag ik
nogmaals.
»Ja.. Loop vooruit. Ik zal met den knecht en uw
bagage volgen.
Ik verzet mij daar niet tegen. Haar woorden zijn
als een dolk in mijn hart gedrongen. Het] was een
heel andere toon, dan deze van angstige onderwor-
van Oranje is ontvallen, en dat er nog geen
stem uit het volk is opgegaan om hem een
blijvend aandenken, den Koning waardig, te ver
eeren.
Zij noodigen een ieder uit, tot bijwoning
eener bijeenkomst op Vrijdag a.s. in het café
„Zum Englischen Hof" te 's-Gravenhage teneinde
te bespreken op welke wijze hun gedachte zal
kunnen worden verwezenlijkt.
Zomerhitte in vroegere eeuwen.
In het jaar 627 verdroogden de bronnen en
stierven vele menschen van dorst; in 879 was
het een tijdlang onmogelijk, buitenshuis te wer
ken, vooral niet op 't veld. Wie 't deed, kreeg
of een zonnesteek of een beroerte. In 993 wer
den de nuttige gewassen op 't land geroosterd
als in een oven. In 1000 leed vooral Frankrijk
van groote hitte, rivieren verdroogden en de stank
der daardoor gedoode visschen veroorzaakte de
pest. Bij de hitte van 1014 verdwenen in den
Elzas en Lotharingen bronnen en rivieren. In
1132 droogde de Rijn uit; in 1152 was de hitte
zoo groot, dat men eieren in 't zand kon koken.
In 1277 stierven tal van menschen en dieren
door de groote hitte. In 1303 kon men droog
voets door den Rijn en den Donau gaan. In
1394 verdroogde de oogst, in 1538 droogden in
Frankrijk de Seine en de Loire uit, 1555 was
een zeer dor jaar voor geheel Europa, in 1615
verdroogden in Frankrijk en zelfs in Zwitserland
de bronnen en vijvers; niet minder warm waren
de jaren 1646, 1679 en 1701; In 1715 regende
het van Maart tot October geen enkele maal,
het graan verdroogde en de rivieren hadden geen
water. De hitte steeg tot 38° R. en in tuinen,
die water hadden, bloeiden de vruchtboomen
tweemaal. Buitengewoon groot was ook de hitte
der jaren 1724, 1746, 1756 en 1811. Wegens
buitengewone hitte werden in den zomer van
1815 (de thermometer wees 40° R.) de schouw
burgen gesloten. Heete zomers waren verder de
jaren 1830, 1832, 1835, 1850,1856,1859, 1861,
1864, 1869, 1870, 1876 en 1880.
In de Nijm. Cour. schrijft A. J. C. K.
„Ik heb appels gegeten, die meer dan 1800
jaren geleden rijp geworden waren brood, ge
maakt van tarwe, die gegroeit was voordat de
kinderen Israels door de Roode Zee trokken, be
smeerd met boter, die gemaakt was toen Elisa
beth koningin van Engeland was; en daarbij wijn
gedronken, die reeds oud was toen Columbus
barrevoets met de jongens van Genua speelde",
is de opmerkelijke verklaring, afgelegd dooreen
schrijver in de „St.-Louis Globe-Democrat".
„Deze merkwaardige maaltijd", aldus gaat de
schrijver voort, „werd gegeven door een oudheid
kundige, genaamd Goebel, in de stad Brussel in
1871. De appels waren van een steenen kruik,
die in de ruïnen van Pompeji gevonden was,
die onder lava bedolven stad, van welker inwoners
wij de kunst geleerd hebben vruchten in te ma
ken. De tarwe was genomen van een der ver
trekken in een der kleinere pyramiden de boter
van een steenen uitstek in een ouden put in
Schotland, waar ze eeuwenlang in een oude kruik
onder ijskoud water gelegen had, en de wijn was
verkregen uit een ouden wijnkelder in de stad
Corinthe. Er waren zes gasten aan tafel en ieder
had een mond vol van het brood, een theelepel
vol van den wijn, maar hij mocht zooveel van
de boter eten ais hij zelf wilde, daar er ver
scheidene ponden van waren. De kruik met ap
pels bevatte ongeveer twee-derde gallon en de
vrucht was even zoet en aangenaam, alsof ze
den vorigen dag was ingemaakt."
Aangaande het treurig ongeval te Echten
(Fr.), meldt men nog het volgende:
De veehouder H. J. Koopmans zat in 'tland
onder de koe te melken, maar besloot, wegens
den toenemenden donder en bliksem, in huis te
gaan. Hij begaf zich in de kamer, waar de geheele
huishouding tegenwoordig was, zijne vrouw, zes
kinderen en een naaister. Hij plaatste zich in
penheid, waarop zij mijn reisdeken had aangenomen
in den trein. Toen deed het haar genoegen van mijn
vriendelijkheid gebruik te kunnen maken en bij mij
te zijn; nu geeft zij er de veorkeur aan, naast den
knecht te loopen en volgt mij op de hielen, als een
hond die geslagen is en tot onderwerping is ge
bracht.
Ik beweer niet, dat ik door eenig edelmoedig of
mannelijk gevoel wordt gedreven, door mijn eigen
woning voorbij te gaan. Ik hoor haar lichte voet
stappen achter mij, zij spreekt geen woord. Ik heb
een gevoel, alsof ik alles had verloren wat mij
dierbaar is. Gave de hemel dat zij haar station
niet had gemist, hoe gelukkig zou ik dan wezen bij
de herinnering aan haar lief gezicht. Nu kan ik
alleen aan haar tranen denken.
Ik klop aan de deur. De knecht en het meisje
komen nader en staan achter mij. Ik durf haar niet
aanzien. De deur wordt geopend.
»Wat, George jij hier? zóo laat nog! Kom
binnen, jongen! komt binnen!" roept mijn moeder.
»Neen, moeder; vanavond niet jik moet nog
een paar uurtjes werken. Ik kom u alleen verzoe
ken om gastvrijheid te verleenen aan deze jonge
dame, die gedeeltelijk door mijn schuld het
station, waar zij had moeten uitstappen, is voorbij-
gereden.
Mijn moeder heeft het meisje welkom geheeten,
met al de liefderijkheid van haar warm hart; de
knecht is vertrokken; mijn moeder is ons voorge
gaan naar de gezellige huiskamer, maar als ik haar
wil volgen, grijpt het meisje mijn arm en houdt mij
terug.
»Nu zou ik mijn leven voor u willen geven,®
fluistert ze en dan richt zij zich op de teenen op
en kust mij op den mond. En mijn lippen zijn zilt
van hare tranen.
EINDE.
en hoek bij de tafel, terwijl zijne vrouw naast
hem zat en zijn zevenjarig zoontje voor hem
stond, met de rechterhand leunende op de knie
zijn vaders. Onverwachts zag men een bliksem
straal in het vertrek, welke den man aan het
hoofd trof, waardoor hij in een oogwenk tijds
een lijk was.
Er is één ruit van de glazen gebroken, terwijl
vijf steentjes van den muur zijn gescheurd. Op
merkelijk is het, dat de andere acht personen
geheel ongedeerd zijn gebleven.
Uit Utrecht wordt gemeld:
De gevangenneming van den directeur en van
den boekhouder der Bank van Leening heeft
hier groote sensatie verwekt, vooral nu moet
gebleken zijn, dat van de ruim 30,000 panden
niet minder dan ruim 20,000 ontbraken, zoodat
vermoedelijk een kapitaal van meer dan f 100,000
verduisterd is."
De Inspecteur van het Geneeskundig Staats
toezicht te Breda heeft in een schrijven aan
Burgemeester en Wethouders in ernstige over
weging gegeven de kermis niet to doen door
gaan.
Daar echter de kermis reeds heden al begint
en de kramen en spellen dus al zijn opgesla
gen, terwijl nog vele schepen met kermistoe-
stellen ongelost in de haven liggen, hebben B.
en W., hoezeer het deskundig advies waardee-
rend, de kermis niet meer kunnen verbieden.
Indien het advies tijdiger was gekomen, dan
zou zeker in den geest daarvan gehandeld zijn.
Jonge Groenten. Donderdag zijn de eer
ste peulen en doperwten (ca. honderd zakjes) uit
de Meer te Amsterdam ter markt gebracht. De
opkoopers betaalden 20 ct. voor het */2 KG.
(Zoo'n zakje weegt 16 a I8V2 KG.)
Over 't algemeen is er bij die langdurige
droogte geen gebrek geweest aan groenten. De
markt is dagelijks rijkelijk voorzien en de prij
zen zijn billijk. De meeste groenten zijn in was
dom een maand vooruit.
Een 23-jarige dienstbode, in betrekking bij
een familie op de Nieuwe Heerengracht te Am
sterdam, is door de politie in bewaring geno
men, omdat zij verdacht wordt van een bank
biljet van duizend gulden te hebben ontvreemd,
ten nadeele van den heer des huizes.
Een tweetal mannen liepen in druk ge
sprek al pratende over den Dam te Amsterdam,
toen een hunner plotseling een lederen etui op
den grond zag liggen. Hij raapte het op, deed
het open en zag tot zijne verrassing, dat het
een fraai gouden dameshorloge bleek te bevat-
ten met nikkelen ketting. De beide mannen
kwamen overeen om hun vondst te deponeeren
aan' het politic-bureau en gingen daarheen op
w'eg. Intusschen scheen de vinder een beetje be
rouw te hebben gekregen van zijn zoo spoedig
genomen besluit en scheen zijn lust om het hor
loge naar het bureau te brengen, aanmerkelijk
te bekoelen. Hij zocht tenminste twist met zijn
kameraad en wilde er hard van door gaan. De
ander, die dit begreep, hield echter de vluggert
stevig vast; de eerste wilde zich weer losrukken
en zoo ontstond eene worsteling, die natuurlijk
dadelijk een groot aantal nieuwsgierigen lokte.
Er kwam ook een agent bij, die de vechtenden
scheidde en wien de een vervolgens haarfijn
vertelde wat er gebeurd was.
De agent verzocht toen beide mannen om mee
naar het bureau te gaan, waar het gevonden
horloge in bewaring gegeven werd.
Eenige uren later kwam reeds de eigenares
het opvragen; het was een dame, die het etui
vermsedelijk bij het uitstappen der tram, verlo
ren had.
Onder directie van den heer H. M. Ter
Linden, is te Schagen een dameszangkoor op
gericht, dat reeds 20 leden telt en zijne repititiën
zal houden in het lokaal van den heer J. P.
Blauw aldaar.
Schier door ons geheele land beloven de
vruchtboomen dit jaar rijk te zullen dragen en
in bizondere mate is dit met de pereboomen
het geval. De vruchten zijn zoo talrijk, dat zelfs
ouderen van dagen zich niet herinneren, ooit
zoo iets te hebben beleefd. En dit zegt wat.
Tijdens den bloeitijd geleken de groote appel-,
pere- en kerseboomen een reusachtig bouqnet
van bloemen.
Arton gevonden
Een onzer lezers, een alleszins geloofwaardig
man, deelde Woensdagmorgen het navolgende
mede
Een mijner vrienden bevond zich met een
ander in het station te Amsterdam, toen plotse
ling de laatste zei: „Kijk daar heb je Arton,"
en wees op een man die zich in hunne onmid
dellijke nabijheid bevond.
„Weet je dat zeker?" vroeg de ander.
„Ja stellig, ik heb hem vroeger te Parijs ge
zien. Hij is het zeker."
Intusschen moest een der beide heeren met
den trein vertrekken en verzocht daarom aan
den ander, de politie te waarschuwen. Deze deed
dat en de mare bracht natuurlijk niet weinig
opschudding op het politiebureau teweeg. Vijf
tigduizend gulden belooning! de vangst ware
de moeite waardig.
Dan, toen men den vogel wilde knippen was
hij gevlogon. Blijkbaar had hij lont geroken.
Het schijnt echter dat de politie heeft ontdekt
dat hij in Amsterdam ergens is binnengegaan
en dat zij hem op het spoor is. („H. Dgb.l")
Belangrijk nieuws. Te Breda zijn binnen
een paar dagen twee personen gestikt in den
jenever.
Men schrijft het volgende:
Het aanhoudend droge en zonnige weder, dat
in bijna geheel Europa reeds sedert eenige we
ken heerschte en overal den landbouwer met
bange zorg vervulde, wordt eindelijk hier en daar
door weinig regen afgebroken. Scherpe noorden
en noordoostenwinden, vergezeld van zonneschijn,
droogden den bodem uit, de nachtvorsten, die
den thermometer tot 4 k 5° beneden nul doden
dalen, werkten mede, om alle vocht uit den grond
te zuigen. De vruchtbare werking der zon werd
door de scherpe winden getemperd en moest hare
uitwerking missen, omdat het vocht ontbrak. De
kleigronden werden hard en korstig, de lichtere
bodem begon vreeselijk te stuiven, 'twas overal
een ware zandwoestijn. De scherpe noordenwind
verdreef de opkomende wolken.
Toch is de staat van de wintergewassen niet
slecht te noemen en eerder goed. Alles is best
door den winter gekomen, doch het vroeg ge
zaaide staat beter dan het late. Rogge is ten ge
volge van het weder hier en daar schraal, tarwe
middelmatigde klaver is goed overwinterd, doch
wordt hier en daar door de muis vernietigd.
Ook het weinige koolzaad heeft van de vorst
niet geleden, de wintergerst echter wel een wei
nig en de weide begint eerst op te komen. Het
zomerkoren is wel onder zeer gunstige omstan
digheden in den grond gebracht, doch de ontwik
keling gaat niet voordeelig. Yan de zomervruch
ten laat zich nog niets zeggen en alles kan nog
zeer goed afloopen, als er maar meer regen met
zacht weder volgt. De berichten in de pers uit
Duitschland, Frankrijk, Engeland, Italië, België,
Zwitserland, gelijken zoo precies op het voren
staande, als het eene ei op het andere.
Vergadering van het Nederlandsch Paarden
stamboek, afdeeling Noord-Holland, op Donder
dag 1 Juni 1893, des middags 12 ure, bij den
heer J. P. Blauw te Schagen.
Punten van beschrijving.
1. Notulen.
2. Ingezonden stukken.
3. Rekening en verantwoording over 1892.
4. Rekening Provinciale Subsidie.
5. Voorstel van den heer P. Zijlmans te Haar
lemmermeer, om de laatste alinea van art. 7 van
het huishoudelijk reglement te laten vervallen.
6. Benoeming van drie leden van het be
stuur. Aftredende leden zijn, de heerenP. B.
J. Ferf, Jb. Zijp Hz. en K. Del Court Tot Krim
pen.
7. Voorstel tot wijziging der grenzen van het
Midden- en het Zuidelijk deel der provincie, dien
tengevolge art. 6 al. 3 en 4 van het h.r. te
lezen als volgt:
„drie leden in het Middendeel, omvattende het
gedeelte begrensd door het Noordelijk deel en
het Noordzeekanaal, vanaf de Noordzee tot de
rij brug over dat Kanaal te Velsen en verder ten
noorden van den Rijksstraatweg tot den ouden
Spaarndammer Zeedijk te Santpoort, vervolgende
dien dijk tot het open havenfront te Amsterdam,
benevens al de plaatsen gelegen benoorden het
voormalig IJ, tot de Noordelijk genoemde grens
„drie leden in het zuidelijk deel omvattende het
geheele gedeelte der Provincie ten Zuiden van
de hiervoren genoemde grens."
8. Op te geven voorstellen ter opname onder
de punten van beschrijving voor de Algemeene
Vergadering der Vereeniging.
9. Hetgeen verder aan de orde zal worden
gebracht.
Zooals men weet was ons land, bij de revue
te New-York gehouden ter eere der feestelijke
opening van de wereldtentoonstelling te Chicago,
vertegenwoordigd door de Van Speyk, komman-
dant de kapitein ter zee Arriens. Een der Ame-
kaansche bladen, de New-York Herald, sprak
zeer uit de hoogte over het „verouderde" vaar
tuig en voegde er bij, dat ook de Hollandsche
officieren en matrozen „niets bijzonders hadden."
Dat het schip tot een verouderd type behoort,
is niet te loochenen. In zooverre is de aanmer
king juist, ofschoon men moeilijk van ons land
kan eischen, dat schepen bouwt alleen om ter
meerdere glorie, naast die van andere natiën ver
toon te kunnen maken. Maar het doet het Hol-
landsch hart goed te lezen, dat onze mannen
met dat oude type meer hebben ten uitvoer ge
bracht, dan de andere met hun nieuwe, aan alle
eischen voldoende vaartuigen, hebben gedaan.
Van onzen correspondent, zegt de Zw. Ct., ont
vangen wij een exemplaar van een Amerikaansch
blad, waarin een beschrij ving staat van de revue.
Wat daarin over onze Van Speyk wordt gezegd,
laten wij hier vertaald volgen
Niet alle vaartuigen konden in de
voorgeschreven rij hun plaats behouden. De Bra
zilianen zakten af. En de admiraal Gherardie,
die aan boord van het vlaggeschip de Philadelphia
de revue kommandeerde, zond bericht aan den
kommandant van de Duitsche Keizerin Augusta,
die op het onze volgde, dat hij met zijn drie
schepen de Van Speyk mocht passeeren, als deze
niet in staat was in de rij te blijven.
„Maar hetgeen volgde bewees, dat de Hollan
der best in staat was voor zichzelf te zorgen.
Met zijn vaartuig van hout en ijzer en verouderde
constructie wist de kommandant Arriens steeds
op één lijn met de Keizerin Augusta te blijven,
terwijl hij den voorgeschreven afstand van de
Concordia, die zich vóór hem bevond, bleef on
derhouden. Geen enkele maal behoefden de
Duitschers, die zich achter hem bevonden, hun-