.JNTieuwe Langedijker Courant', van Zondag 27 Augustus 1893. Politieke Beschouwingen, Utrecht. Steeds stijgende, bereikte de ballon, bo ven Utrecht zwevende, een hoogte van 3600 meter. Toen veranderde hij van koers en dreef voort in de richting van Amsterdam. De kapitein besloot echter te dalen, en omstreeks 6 uren kwam de ballon te Maartensdijk behouden neer. Drie duiven van den heer H. Derek Steen horst, te Rotterdam, die met den ballon mede gegeven waren, kwamen Woensdagmorgen om 7 uur op haar hok terug. Twee engelsche dames, die ook van de feestelijkheden op Hartjesdag te Amsterdam hadden gehoord, gingen Maandagavond een kijkje nemen in de Willemstraat. Terwijl zij met be langstelling naar een groepje dansende jongens en meisjes zagen en luisterden naar het gesis van de voetzoekers en het knallen van de zeven klappers, kwam er plotseling een groote voet zoeker op de kleeding van een der dames te recht, waardoor haar toilet in brand geraakte. Terwijl een paar omstanders toeschoten om de vlam te dooven, begaf zich de andere dame naar den Haarlemmerdijk, om een dokter te zoeken. Zij schelde bij een geneesheer aan. De meid deed open maar verstond de engelsche dame niet die ongelukkig op haar beurt geen woord hollondsch kon spreken. Het dienstmeisje dacht dat de engelsche dame haar voor den mal hield en gaf haar een klap in 't gezicht. De engelsche dame, niet onbedreven in de boks- kunst, sloeg flink terug en een oogenblik later, rolden de twee vrouwen over den grond. Geluk kig kwam er nu een man aan, die het dienst meisje aan 't verstand bracht, wat de wensch der dame was. Het dienstmeisje, geheel verslagen, bood haar verontschuldigingen aan. De engelsche dame schikte haar verfomfaaid costuum, bekeek met treurigen blik haar bedorven goed, en keerde met een dokter terug naar haar vriendin, die na voorloopige behandeling harer wonden naar het ziekenhuis werd gebracht. Daar wandelde dezer dagen een boeren vrouw op de Botersloot te Rotterdam, het ge deelte markt, dat speciaal gereserveerd is voor den verkoop van vinken, geiten, konijnen en ander twee- en viervoetig gedierte. Haar droomerige blik dwaalde her- en der waarts over de levende koopwaar, zorvuldig hield ze de hand op den achterrokzak, bevreesd als zij was voor de wijdbefaamde Rotterdamsche marktdagzakkenrollers. Ten laatste, alsof een geheime macht haar aantrok, richtte zij haar schreden naar links, waar een koopman in „geitebokken" kalm zijn boterham zat te nuttigen. „Beliefd-uwé een mooi bokkie, juffrouw?" De juffrouw gaf geen antwoord; als ontsteld hield ze het oog gevestigd op een klein wit geitje, dat kalm neerlag tusschen zijn lotgeno ten, zich iets te herinneren trachtend (de juffrouw, niet het geitje). Opeens, ja, dat was zekerheid, riep zij uit, teeder en hartstochtelijk: „Lewietje, Lewietje, ben jij daar, beesie, hartlap, liefie, kom dan maar!" De koopman, verwonderd, meende juist te vragen: „Meen je mijn?" als hij de geit zag opspringen en naar 't boerinnetje snellen. Volgde een innige omhelzing, vele menschen schaarden zich er om heen, even zoovele uit roepen kruisten elkaar. „Ach, menschen, da's nou mijn Lewietje, mijn beesie, dat verleden week weggeloopen is. En nou heb ik et terug." Een jong, dweepend dametje, dat zich mis schien een dergelijk tooneel met een bemind jongeling herinnerde, kreeg tranen in de smach tend blaauwe oogen en vertoornde zich over het spottend lachen van koele omstanders. Doch de koopman zelf scheen blind voor poë zie. „As 't nou uit is, met je gelewietje koopen? Voor twee kwartjes ken je 't krijgen." „Twee kwartjes, da's me te duur", snikte het boerinnetje, 'k geef je een schelling voor mijn dotje, mijn suikerbeesie." „Vooruit, neem maar mee." 't Vrouwtje betaalde en innig verblijd, het zullen wij onder het een of andere voorwendsel naar boven loopen. Wij konden bijvoorbeeld infor- ïneeren of er ook een gemeubileerde kamer te huur was, met piano, bediening, enz. Jawel, om dan voor onze onbeschaamdheid nog gauwer de trappen af te gaan, als wij er op zijn gekomendank uZiet u hier tegenover het koffiehuis met dat biljart op de bovenzaal Daar zullen we ingaan, dat is een prachtige observatie post. We spelen een partijtje en houden intusschen geheimen krijgsraad. »Best,« antwoordde Dribbes, »mij is alles goed. Ter wille van Angelika ben ik overal toe bereid.cc Zij traden het koffiehuis binnen, lieten zich door de buffetjuffrouw een glas bier brengen en begonnen te spelen, maar hoe zij ook naar de vensters aan den overkant gluurden, nóch van het blonde krul kopje, nóch van de grauwe tante was een spoor te ontdekken. »Is mijnheer Beertema soms met zijn familie op reis?® vroeg de katoenspinner eindelijk aan de buf fetjuffrouw, nadat hij achter elkander drie partijtjes had verloren. »Neen, mijnheer, hij is met de dames gaan wan delen^ »Hoe laat?« »Een uurtje geleden misschien.« »Welken kant zijn zij opgegaan »Hier rechtsom de straat uit;« »Hen nafluisterde Dribbes Arthur toe. ïKom, we gaan nog een poosje kuieren,voegde hij er luid bij en tot de buffetjuffrouw: Borne is een heel dier in de armen drukkend, het streelend en kussend, ging ze haars weegs, de menschen lach ten en zochten nieuwe verstrooiing, alleen het dweepend meiske bleef achter. Een vondst. In de „Enschedesche Courant" wordt het vol gende medegedeeld Dezer dagen stuitte een arbeider bij het gra- van van klei in een weiland aan den Olden- zaalschen straatweg, toebehoorende aan den heer E. Jannink Gz., op een groote massa veldkeien. Toen de omringende klei was weggegraven, bleek het geheel den vorm te hebben van een grooten bijenkorf. De wanden waren opgetrok ken van platte keien, die blijkbaar tot het ver krijgen van eèn eenigszins sterken muur waren bijeen gezocht. De ronde muur was gedekt met een zuiver rond gewelf, waartoe vele wigvor mige keien waren gebruikt, onder welke zich enkele bevonden, die met opzet schenen afge slepen te zijn. De muren rustten op een raam van ruwe eikenhouten balken en waren omge ven door vier dito palen, die voor stevigheid schenen te dienen. Het hout van het raam, dat zich circa 2 meter diep in den grond bevond,' was grootendeels vergaan. De binnenste ruimte van het geheel was opgevuld met groote en kleine veldkeien. Toen men door een opening in een der zijwanden deze laatste had verwij derd, bleven de muren met het bolvormige dak in hun geheel staan. Nadat een en ander was opgeruimd en ook het houten raam gedeeltelijk was verwijderd, vond men de overblijfselen van een aarden vat of pot, waarvan de rand grootendeels nog kon samengepast worden, zoodat men tot de grootte kon besluiten. De middellijn binnen den rand bedroeg iy2 a 2 dM. De rand was heel gaaf en daar beneden zette het vat zich sterk gebo gen naar buiten uit. Waarschijnlijk heeft men hier te doen met een urn en een begraafplaats uit overoude tijden. De cholera is langzaam maar zeker ge komen tot den Noord-westelijken uithoek van Uuropa. Enkele gevallen hebben zich voorge daan te Antwerpen en te Rotterdam. De on derstelling is dus niet overdreven, dat ook Am sterdam niet van de ziekte zal vrij blij ven. Zou het niet geraden zijn, dat de overheid officiëel de aandacht vestigt op de noodzakelijke voorzorgen, die de burgerij te nemen heeft bij het naderen van den gemeenschappelijken vijand en op de maatregelen, die in het werk moeten worden gesteld, indien zich werkelijk eenig geval voordoet (Tel) Onder dit opschrift geeft de „Enkhuizer Cou rant" van jl. Woensdag een hoofdartikel waarin het de tot heden ingediende amendementen be spreekt. Over het amendement: „voorstellen om het begrip van welstand te verbeteren of te ver duidelijkenals: b. uitsluiting van de zoodanigen van wien het bekend is dat zij onderstand, hetzij middellijk, hetzij onmiddellijk hebben ge noten," zegt het blad Dat onmiddellijk mocht wel wat nader worden toegelicht, omdat een onmiddellijke onderstand moeielijk anders dan in beloften of voorspraak be staan kan. Ging men hier op door, dan zouden al degenen, die niet door bekwaamheid of verdiensten zich een positie hebben verworven, maar die met vele woorden door vrienden op een „kruiwagen" zfjn getild, als genieters van (/«middellijken onder stand voor het kiesrecht niet in aanmerking komen. En zoo is er dan maar veel, dat van de heer- schende meening en het daaruit afgeleide spraak gebruik afhangt. Wij kennen ze niet en zullen niet trachten ze te leeren kennen, dié een goed inkomen genieten, dat eigenlijk als een onmiddellijke bedee ling moet worden aangemerkt. Het oordeel in deze is altijd eenzijdig en scheef geweest, en dat zal het nog wel lang blijven. Op den keper beschouwd echter, zou een niet gering getal onmiddellijk bedeelden almede onder de ca paciteiten, die een der „geachte afgevaardigden" dubbel kiesgerechtigd maken wil, kunnen gezocht worden. Gelijk wij opmerkten, het verschil zit 'm enkel in de lieerscliende meening en het daaruit afge leide spraakgebruik. aardig plaatsje en u, juffie, zijt het aardigste Bor- nerinnetje!" Na dit meesterlijk aangebracht compliment na men zij afscheid van de buffetfee, gingen rechtsom de straat uit en kwamen na eenig heen en weer dolen buiten in een laan dien zij volgden, totdat ze aan een grooten tuin kwamen, met een gebouw in het midden, dat alle kenteekenen vertoonde van een uitspanning of buiten-sociëteit. Daar binnen klonk muziek. Een eenzame viool kraste de laatste maten van een hartbrekend solo in de zoele zomerlucht. Een daverend applaudisse- ment bewees onzen avonturiers, dat het daarbinnen vol was. Eenige families zaten aan tafeltjes onder de rieten veranda aan weerszijden van den ingang, waarboven met groote vergulde letters het opschrift «kolfbaan® prijkte. «Ahariep Dibbes. »Er is zeker soiree musicale. Dat zou ik achter de Bomers toch niet gezocht hebben! Om vier uur 's middags »Ochin zulke kleine nesten heerschen altijd nog van die aartsvaderlijke gebruiken, 't Is wel wat vroeg, maar men gaat er ook geregeld om negen uur al naar bed, en als ik hier blijf en Krullen- Bertha trouw, doe ik het ook.« »HoorEr zijn bepaald harpspeelsters bij riep de katoenspinner opgetogen. »Ik hoorde daareven harptonen. Niets gaat bij mij boven een goede harpspeelster natuurlijk altijd wanneer zij jong en knap is! Kom, mijnheer Hagers, laat ons daar binnen den boel eens aanaden gang brengen!® »Maar, mijnheer Dribbes, bedenk wat ge doet En omdat wij 't zeggen zooals wij 't meenen, en omdat wjj 't kunnen zeggen, omdat wfi 't zien en opmerken, zegge iemand nu niet, dat wij socialistisch gezind zijn, want daarmee zou hjj meteen erkennen, dat de socialisten toch ook wel eens gelijk hebben. Waarom, vragen wij, dient dit laatste er nu achter gevoegd? Conatus vond toch zijne mee ning niet te scherp uitgedrukt? Dit willen wij tenminste niet veronderstellen, 't Komt ons ech ter Yoor dat men tusschen de regels reeds genoeg leest en dan kon de overhelling wel eens aan den kant der socialisten zijn. Men zou Conatus dus niet eens mogen vragen „Nu, u pakt uit hoor! U is toch niet rood? Of men zou met een erkennen „dat de socialisten toch ook wel eens gelijk hebben." Wij vinden 't zeer dubbelzinnig gezegd van Conatus. Wanneer iemand z'n meening zegt, rondborstig, wel gemeend, zou hij dan maarzoo direct een socialistisch beginsel zijn toegedaan? Dit gelooveu wij niet. Wij herhalen 't nog eensWanneer men z'n meening zegt op een wijze, die door iedereen moet geprezen worden, al is het oordeel wat scherp over onze regeeringsmannen, zou men dan om de publieke opinie niet tegen zich te krijgen, er achter moeten voegen: „Ik zeg dit nu wel, maar socialist ben ik niet hoor!" Wanneer we zoo blijven voortgaan, geloof ik dat we verder zullen afdwalen van het goede dan dat we openlijk voor den dag komen en we om het met Hildebrand te zeggen buiten kant zijn. Na de derde alinea c Het bewjjs dat men een examen heeft afgelegd, waardoor men gerechtigd is verklaard voor de ver vulling van eenig ambt of de uitoefening van eenig bedrijf; of dat men een woning in gebruik heeft, waarvan de huur in overeenstemming is met de plaats dor inwoning, of wel wanneer men een rijkspostspaarbankboekje kan overleggen van f50.— of een inschrijving op het Grootboek van tenminste f 100 nominaal, zegt de schrijver verder: Ieder, die over het een en ander een weinigje nadenkt, zal met ons moeten begrijpen, dat deze voorstellen, werden zij tot wet verheven, tot vele moeielijkheden en kunstmatige kiezersteelt aanlei ding zouden geven. Welbeschouwd munten zij dan ook meer uit door kleingeestigheid of lust om te amendeeren dan door practischen zin. En omdat de heer van der Kaay aan dit fraaie amendement zijn naam heeft verbonden, kunnen wij ons zeer goed begrijpen, dat de Schager libe rale kiezers dezer dagen blijken gaven van hunne ontstemming wegens de houding van hun Afge vaardigde, die bij de voorbereidende speeches voor de verkiezingen, zijne houding van thans niet deed vermoeden. In zijne verdere beschouwing gekomen tot het verzenden der amendementen „naar de Afdee- lingen" tot een nader onderzoek, betoogt Co natus verder Der Kamer is alreeds toegedicht, dat zulks ge schiedt met het doel, om de totale afdoening zoo lang mogelijk uit te stellen. Wat hiervan zij we ten we niet bepaald, maar het uitstel zal wel oor zaak zijn, dat de afdoening niet voor het laatst van September kan plaats hebben. Wat nu die toedichting van voorbedachtelijk en opzettelijk vertragen betreft, hieraan kunnen wij inoeiefljk gelooven, omdat er iets kwajongensach tigs of iets dat wij in de spreektaal min noemen uitspreken zou. Liever nemen wij met den heer Schaepman aan, dat het verstandig is om Regee ring en Kamer eenigen tijd van overleg en beraad te gunnen. Wij gaan niet mee met die meening. Op z'n zachtst uitgedrukt noemen wij het vertragen een speculatie, een wachten op gekalmeerde gemoe deren en ik geloof dat wij niet alleen zullen staan met deze bewering. Waarom niet de zaken afgehandeld terwijl iedereen nog vervuld is van de verschillende besprekingen De Kamer behoeft zich niet door de publieke opinie te laten leiden en zal dit dan ook niet, maar wij kunnen ons toch voorstellen, dat zij op de Kamerleden invloed kan uitoefenen, gaat C. voort. De werkliedenpartij binnen Amsterdam heeft van hare opinie alreeds doen blijken. Noodig trouwens was dit echter niet, want zij zorgt wel dat het land er kennis van draagt. Te protesteeren tegen de uitlatingen van den heer Rutgers van Roozenburg was ook volstrekt overtollig, omdat zij het recht er toe sinds lang hebben verbeurd. Zij en hare woordvoerders staan thans gelijk met iemand, die zich het recht aan matigt om te schelden, maar die de vuisten en de nagels toont aan ieder, die het hart heeft om weer- men kan in zoo'n klein stadje geen vinger in de asch steken, of binnen vijf minuten weet iedereen het. Misschien komt het zelfs wel in de krant, als er hier een verschijnt. Op die manier zult u geen vorderingen bij uw Dulcinea maken.« »Wees onbezorgd! Ik pak de koe altijd bij de horens en breng zus of zoo den boel weer terecht. Ik sta nu toch eenmaal bij mijn beminde Angelika in het zwarte boek, op een beetje meer of minder zwart steekt het zoo nauw niet.« »Voor mijn part goed,® antwoordde Arthur, ter wijl zij het tuinhek doorgingen. Onder de veranda vlak bij de deur zat een dik buikige mijnheer met een vollemaansgezicht achter één vol en zes ledige bierglazen. »Beiersch?« vroeg Dribbes, op het volle glas wij zend. »Beiersch,« antwoordde het vollemaansgezicht. »Wij zijn hier vreemd,® zeide Arthur. »Wat is dat vooreen concert? Is er toegang »Voor wie wil, ja, maar het kost een' schep geld. Het is een weldadigheids-concert van louter dillet- tanten ten voordeele van de turf- en kleederen-be deeling voor aanstaanden winter. De dames hebben dat alles beredderd. Na elk stuk gaan ze met een schaaltje rond en als men het waagt minder dan een dubbeltje te geven, kijken zij zuur. Daarom maak ik van tijd tot tijd een uitstapje naar buiten, anders zou de geschiedenis me te duur worden.« Zij bedankten den weldadigen bierdrinker voor zijn inlichtingen en traden binnen. Overal stonden tafeltjes, daaromheen zaten oude en jonge dames om te schelden. De voorgangers van de volkspar tijen behoorden te begrijpen, dat de rede van den heer Rutgers een slechts flauwe terugslag is op hetgeen door detvolksredenaars is en wordt ten beste gegeven. Dat menschen van eenige opvoeding onder hen dit niet begrijpen, is wel een bewijs dat zij meer aan zich zelf denken dan over zich zelf na denken. O zeker, wij weten dat dit een vrij algemeen gebrek is; ware 't anders, de partijschappen zou den veel minder heftig zijn, maar menschen in wie dit gebrek zoo openlijk aan den dag komt en in wie het zoo luide spreekt, moeten ongeschikt wor den verklaard om als leiders van anderen op te treden. Ons dunkt dat dit een waarheid is, die zoowel buiten als in de politiek mag gehoord worden. We zijn 't geheel eens met den schrij ver, als hij zegt dat het optreden van den Soc. dem. partij een misselijk optreden is in vele opzich ten. Het congres te Zurich staaf ik, als nog versch in 't geheugen liggend, tot voorbeeld. Ook. keuren wij af, dat naar aanleiding van den heer Rutgers van Roozenburg's redevoering, waarin het den werkman zoo zeer moest ont gelden, op een manier is wraak genomen zooals die volgens de berichten tot ons is gekomen,nl. met het ingooien van ruiten, tengevolge yraarvan men slaags raakte met de politie enz. enz., voor de woning van het Tweede Kamerlid. Zeker, wij noemen die wijze van optreden, een onbeschaafde handeling, een daad waarover wij met verach ting spreken maaraan wien de schuld? De uitdrukkingStemveebahGebezigd door een beschaafd, ontwikkeld man. Neen, eer lijk gezegd, ook hierover onze afkeuring. Het gaat maar niet op het volk maar te betitelen met namen die ongetwijfeld wrevelerger nog razernij moeten verwekken, al is men ook met afschuw tegen „het volkvervuld. Jn of „het volk" dan niet het recht heeft om revanche te nemen, geen recht tot schelden, omdat het zelf zoo dikwijls heeft gescholden, wanneer het op grove manier beleedigd wordt waarschijnlijk niet, doch wie wijs is, zorge dat geen taal over zij ne lippen komt waarin het volk voor "onwijs wordt verklaard. Dit althans is onze meening. Het klonk ons zoo paradox, toen we lazen dat Conatus de zoo gewraakte inprovisatie van den heer Rutgers van Rozenburg nog verdedigde, dat we ook onze meening gaarne eens wilden uiten. "Wie neutraal isNeen, men behoeft zich niet onzijdig, onpartijdig te houden om maar op iedereens hand te willen zijn, dat is verkeerd en dat gaat ook niet. Neutraliteit is een woord, niets dan 'n woord, zegt Multatuli, dat alleen kracht heeft zoolang de sterken voor deel zien in de werkeloosheid der zwakken. „Neutraliteitis de onverstane kreet van iemand die onder den voet is geraakt in 'n gedrang Men toone belangstelling in de verhandelingen der Tweede Kamer, in de wetten die er worden vastgesteld, want gebrek aan belangstelling in die zaken is, om het nog eens met den grooten dichter te noemengebrek aan belangstelling in uw eigen welvaart. En hoe is deze belang stelling te toon en? vraagt Multatuli verder, door het acht geven op de wijze hoe geregeerd wordt, en op de keuze der personen die gij naar den Haag afvaardigt, om in uwen naam de wetten te onderzoeken, die de ministers voorstellen. Prof. van Geer, de bekende statisticus, be spreekt naar aanleiding van de ingekomen amen dementen op de kieswet de vraag, welken in vloed het vaststellen van een zekeren leeftijd en het weder aannemen van een census op het aan tal kiezers zal hebben. Ter beantwoording van de eerste vraag: den invloed van den leeftijd, maakt de hoogleeraar gebruik van de uitkomsten der volkstelling, zoo als deze zijn neergelegd in de tafel van de man nelijke bevolking, voor het geheele land gerang schikt naar den leeftijd, en houdt hij zich aan de schatting van minister Tak, dat zijn ontwerp 800,000 kiezers zal brengen. De uitkomst van zijn onderzoek is deze: Brengt men den leeftijd op 24 jaar, dan houdt men 97 pet. van het door minister Tak opge- en heeren, ravotten kinderen en jankten eenige honden. Een uitgestrekt verschiet van broodjes, wijnflesschen en glazen opende zich voor de ver baasde blikken der binnenkomenden, op den ach tergrond afgesloten door een verhevendheid, waarop de dilettanten hun muzikale gaven ten toon spreidden. Onze fortuinzoekers drongen vooruit om beter te zien endaar, boven op de estrade zat de grauwe tante achter een reusachtige pedaalharp, gereed om in den snaren te grijpen en naast haar stond het blonde krulkopje met een muziekblad voor het blozend gelaat. Slot volgt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1893 | | pagina 2