Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 38. Zondag 17 September 1893. 2e Jaargang. J. II. KEIZER. 1 ,<UI 1 Zij, die zich met het begin van het nieuwe kwartaal op dit blad wenschen te abonneeren ontvangen de tot dien datum nog verschijnende nummers GR A TIS. Najaarsdrukte. Plaatselijk Nieuws. FEUILLETON. Een karakterbeeld uit de Alper.. NIEUWE üMiukii coram. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMi NTS PRIJS voor Noordscharwoüde, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden ÏSO ct., franco p. post 60 ct. UITGEVER: BUREEL: Noordscharwoüde. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. »1ENSTKEGHLING OP DEN HOLLANDÜCIIEN SPOORWEG. (Greenwich tijd.) Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude. (Zomerdienst.) RICHTING HELDER. GREENWICH TIJD. 6.36* 7.46 11.23 3.06 6.37 9.51 GREENWICH TIJD. 6.18 7.30* 9.37 12.04f 1.38 3.55 8.16 AMSTERDAM8CHE TIJD. 6.56* 8.06 11.43 3.26 6.57 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38 7.50* 9.57 12.24f 1.58 4.15 8.36 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Den Helder. RICHTING AMSTERDAM. Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest. Dc Uitg*. Nu de zon vroeg ondergaat, de dagen kor ter en de avonden langer worden, en alles daarbuiten als in koor schijnt te zingen „het schoon seizoen is heengesneld," maakt men overal aanstalten tot het opstellen van een winterprogramma. Ieder jaargetijde heeft zoo zijn programma; goeft het die eigenaardige afwisseling in het leven der natuur, ook en niet minder schenkt het die eigenaardigo af wisseling in het leven der menschheid in 't algemeen en van iederen mensch in 't bijzon der. Om -slechts een enkele greep te doen Biedt de zomer voor velen gelegenheid aan om naar hartelust van de natuur te genieten; leven in dien heerlijken tijd van het jaar natuur en mensch samen als in een heilig verbond, des winters als de orgeltoon van het woud verstomd is, alles daarbuiten er dor en als verstorven uitziet, dan onttrekt de mensch zich aan alles wat natuur heet, om op andere wijze zich bezig te houden en datgene te doen wat ook gedaan moet worden, nl. de bovor- dering van gezelligheid en huiselijkheid aan den eenen, van kunst en beschaving op maat schappelijk en zedelijk gebied aan den ande ren kant. Zoo zijn er, die aan den avond van iederen dag gezelligheid zoeken; 't zij buitens- of bin nenshuis. Men zoekt b.v. den kring zijner vrienden; oude kennismakingen worden ver nieuwd, nieuwe aangegaan en men maakt afspraken afspraken van allerlei aard. Hier organiseert men avondjes aan het kaartspel gewijd; dddr zijn het weer de gewone, alle winters terugkomende theerondjes en zoo doende wijdt men zich weer aan datgene, wat niemand missen kan, nl. aan gezelligheid, waarvan de huiskamer de kweekplaats kan genoemd worden. Zoo bereidt men zich van lieverlede al voor op het groote kinderfeest, St. Nicolaas, en dat alles geeft aan dezen tijd des jaars die eigenaardige bekoorlijkheid, die ruimschoots vergoedt, wat, wij door heb ster ven van de natuur daarbuiten anders zouden missen. Zoo beginnen nn ook weer de verschillende vergaderingen van Zang-gezelschappen; van de Nuts-departementen, van die der Evange lische maatschappij en Protestanten-bond, om uit te maken op welke wijze men in den winter, die aanstaande is, het publiek weer eens wat te hooren en te genieten zal geven. Die reeks van gezellige avonden, waarop het heetwe hebben repetitie, ze is reeds geo pend, en als ware het een zaak van 't groot ste gewicht, ieder doet zijn best om op den avond der uitvoering zelve te schitteren. Zoo worden er ook sprekers uitgenoodigd, die van hun licht op de donkere winteravon den zullen laten schijnen, door de behandeling van een maatschappelijk, zedelijk of gods dienstig vraagstuk. Hier komt een onbekend spreker, wiens komst met een wat zou hij wel te vertellen hebben, verwacht wordt, daar wordt een oude bekende begroet, een „van Maurik" of een „Slotenmaker," ergens anders weer redt men zich zeiven, door spre kers uit eigen kring te kiezen, die in den regel op een héél goeden ontvangst kunnen rekenen. En zoo wordt kunstbeschaving ontwikkeling bevorderddatgene, waaraan een volk behoefte heeft, zal het toenemen in zedelijke kracht. Ook de minder bevoorrechten moeten het goed hebben. Daarom zullen ook de vereeni- gingen zooals: Liefdadigheid naar vermogen, en Hulpbetoon, als mede de kerkelijke instel lingen aan de Liefdadigheid gewijd, de ruim bij kas zijnde diaconiën doen wat in hun ver mogen is, om dien winter, door velen met bang hart te gemoet gezien, van zijn gestreng heid wat te ontnemen. Gezelligheid moet ook haar zetel opslaan in der armen-kluis, en bij gezelligheid behoort een warme haard, met blozende, levenslustigo kinderen daaromheen. Ook moet daar en dddr in de allereerste plaats het licht der beschaving schijnen; ook dMr moet gelegenheid bestaan tot het lezen van goede boeken, zooals die van een „van Lennep" en een „Andriessen" en van zoovele voortreffelijke schrijvers, die voor het volk geschreven en daardoor veel voor het volk gedaan hebben. Dat heeft dan ook de ver- eeniging „Nut en Genoegen" alhier ingezien, vandaar dat zij, zoo niet al, dan toch spoedig de poorten harer bibliotheek openen zal, om ouden en jongen boeken uit te reiken, en zoodoende de winteravonden tot aangename, nuttige en tevens onvergetelijke avonden te maken. Ik herinner mij nog, hoe aangenaam het mij was als kind: vader of moeder te hooren voorlezen. Dat versterkt den onderlingen band tusschen broeders en zusters, want men zit dan eens recht genoegelijk samen. Ook schenkt het een mensch kracht bij zijn arbeid, verdubbelt het zijn ijver en met zeker gevoel van blijdschap spitst men zich op hetgeen 's avonds zal worden voorgelezen. Ik heb een en ander over najaarsdrukte willen schrijven, of ik daarin geslaagd ben laat ik aan het welwillend oordeel over van hen, die dit lezen. Ik hoop echter, en wie hoopt het niet met mij, dat ook die najaars drukte, waarop ik boven gedoeld heb, rijkelijk beloond mag worden, dat de gezelligheid woonstede moge maken in alle huiskamers, dat de zangvereenigingen op de avonden hun ner uitvoeringen volle zalen mogen hebben, de verschillende sprekers van hier en elders opgekomen, zich mogen verheugen in een talrijk gehoor, dat ook het in deze streken gevestigde departement van de maatschappij tot Nut van 't algemeen er zijn ledental door vermeerderd mag zien, al was 't alleen maar, dat van de gelegenheid om op een bepaalde plaats tijdschriften, couranten en degelijke boeken te lezen, door genoemd departement aangeboden, wat meer gebruik werd gemaakt. Och, er is nog zooveel onte vredenheid en zooveel onverschilligheid. Er wordt zooveel geklaagd over verdrukking, ach terafzetting van de minderen; zoo vaak hooren wij zeggen: er wordt voor het volk zoo wei nig gedaan, doch wie niet oppervlakkig voort leeft, en goed uit de oogen ziet, zal moeten zeggendat onze tijd een tijd is, waarin in de allereerste plaats aan het volk gedacht wordt. Hier geldt de waarheid: zoekt en gij zult vinden. "Welnu, dat we dan zoeken, en de winter, hoe koud en guur ook, zal de harten verwarmen, ze in gloed en geestdrift brengen voor het geen schoon en goed, liefe lijk is en welluidt. Z.-S. L. Was in het begin van deze week de han del in kool aan den Langedijk rrij vlug, het einde dezer week bracht daarin eene verande ring. Er werd minder omgezet tegen lager prij zen. Voor goede roode kool werd hoogstens f5 besteed, bloemkool gold van f 3.tot f 6. Veel bloemkool is er ook niet meer aanwezig en wat er nog is heeft als alle koolsoorten dit jaar zeer veel te lijden gehad van de zoogenaamde „luizen," die zich in 1893 door de voortdurende droogte in ongekende hoeveelheid vertoonden. Wel heeft de late kool van deze plaag minder te lijden gehad dan de vroege, doch flink van stuk is ze toch niet. «Na dien dag heb ik aan niemand meer mijn vertrouwen geschonken. Het was een vreeselijke slag. Ik meende krankzinnig te zullen worden, wat moest ik doen Ik wist het niet. Alleen dat eene stond mij duidelijk voor den geest, ik moest de ellendigen zien, ik moest mij wreken! «Op den dag, dat zij de ringen zouden wisselen was ik op weg naar mijn dorp. Ik had geen ver lof gevraagd. Zonder daarover na te denken was ik deserteur geworden. Toen ik het dorp naderde, klonk het gelui der kerkklokken mij reeds tegen. Ik huiverde. Het was de treurmuziek bij de begra fenis van mijn geluk. Ik wilde voort, het dorp binnenstormen Wellicht kon ik dien vreeselijken slag nog keeren en dan Maar neen, het bloed vloeide mij als lood door de «deren, de krachten ontzonken mij en ik kon mij niet dan met moeite voortslepen. Toen ik de kerk eindelijk bereikt had, was het te laat. Juist kwamen zij naar buiten, voorafgegaan door de bruidsmeisjes. Ik zie ze nog allen duidelijk voor mij, alsof het gisteren gebeurd is. Hem, haar, en de beide vaders en al de gasten. O, dat er een bliksemstraal ware nedergedaald uit den hemel, die hen allen hadde verdelgd »Maar de zon bleef vroolijk schijnen, de vogels zongen hun lied in den grooten lindeboom en daar onder speelden de dorpsmuziekanten hunne vroolijke deuntjes. Het was, alsof alles samenspande om mij te bespotten. Dat was te veel voor mij. Woedend nam ik een steen op, liep op Xaver toe, een kreet, nog een en toen was alles stil »Hebt gij hem vermoord vroeg ik ontsteld. «Vermoord Veertien dagen later zat ik in den kerkerlater ben ik door den Keizer genadig vrijgelaten en nu, gij ziet, wat er van mij ge worden is. En Xaver? Ziet gij die groote hoeve ginds, mijnheer Zij is de schoonste uit den omtrek. Daar woont mijn broeder met zijne vrouw en een paar kinderen. Dat is de rechtvaardige vergelding van den Hemel. «Hem is de wrake,® heeft ons onze leeraar gepredikt, Is het wonder, dat ik mijn geloof verloren heb De mierenvanger drukte den hoed diep in de oogen, groette mij afgemeten en sloeg een zijpad in, dat over een steenachtige helling naar een klein hutje voerde. Daar scheen hij te wonen. In gepeins verzonken, daalde ik het kronkelende pad af naar het dorp, welks torenspitsen de gloeiende stralen van de ondergaande zon in alle richtingen weerkaatsten. Reeds wierpen de bergen lange scha duwen in het donkere dal. Maar geen lekker, ver- frisschend koeltje kondigde den aanbrekenden avond aan. Eene zwoele drukkende atmosfeer lag over het gansche landschap en in het Westen doemde eene groote, zwarte wolk op, als de voorbode van een naderend onweder. Shofer is een klein, aardig dorpje, zooals de Alpen er honderden in hunne dalen verborgen houden. Het grootste gebouw is, behalve de kerk, de herberg, die wit geschilderd, met hare lichtgroene vensterluiken als uitnoodigt otn binnen te treden. Zij heeft eene gems in haar uithangbord, waaruit is op te maken dat de herberg reeds lang bestaat, want dat sieraad van de Alpen wordt langzamerhand een schepsel uit de voorwe reld. Reeds brandde de petroleumlamp, die heden ten dage in iedere boerenhut te vinden is, in de gelagkamer, toen ik er binnentrad. De waardin, een klein, bedrijvig vrouwtje, noodigde mij uit in de kamer te gaan, die voor de notabelen van het dorp bestemd was. Op het oogenblik, dat ik binnen trad, zaten daar eenige boeren hun glas bier te drinken; ik nam plaats aan het geopende venster, en wierp eenen blik op den omtrek, zoover het oog reikte was de hemel met zwarte, onheilspel lende wolken bedekt. Reeds flikkerden in de verte, waar de bergen schijnbaar tot aan den hemel reik ten, nu en dan een bliksemstraal en uit de onpeil bare afgronden klonk na eenige oogenblikken een dof gerommel. Voor het huis stond een reusachtige pijnboom, in wiens top men een geheimzinnig geruisch kon ver nemen. Wellicht dat een voorlooper van den wind hem spottend vertelde, welk eenen geduchten storm hij dien avond nog te wachten had. Tien minuten later woedde er een orkaan. De regen viel in stroo men neder; bliksemstralen kruisten zich in het luchtruim en van den kerktoren luidde de nood klok. Knarsend werd de deur van het vertrek geo pend. Er trad een man binnen, druipend van den regenzonder te groeten nam hij plaats in eenen hoek. Het was de mierenvanger. De waardin zat bij de kachel te breien. Van tijd tot tijd, wanneer een felle bliksemstraal de lucht doorkliefde, liet zij haren arbeid in den schoot zin ken om een kruis te slaan. Wel had zij den nieu wen gast opgemerkt, maar zij achtte hem harer aandacht niet waard. «Een borrelriep hij op ruwen toon. De waardin breide ijverig voort. «Een borrel klonk het dringender uit den hoek. Dat werkte. Langzamerhand stond de waardin op zij had veel langer werk dan noodig was om het glas in te schenken, maar eindelijk bracht zij toch het verlangde, zij het dan ook op vrij lompe wijze. De nieuwe gast wierp eenen spotachtigen blik op de waardin. «Ziet gij mij niet gaarne vroeg hij. «Ik heb toch hetzelfde recht om hier te zitten als die ande ren. Ik betaal mijne vertering." Aan het tafeltje, waar de boeren zaten, heerschte sedert de komst van den mierenvanger eene in het oog vallende onrust. Zij hadden de hoofden bij elkander gestoken en de kruik ging onophoudelijk rond. «Waardinriep eindelijk een breed geschou derde, kort ineengedrongen man, die voortdurend aan het woord was geweest, «waardin, de kruik is leeg! Indien gij ons een nieuwe brengen wilt, bedenk dan, dat wij niet in dezelfde kamer willen zitten

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1893 | | pagina 1