Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 45.
Zondag 5 November 1893.
2e Jaargang.
415 1
Dat het u welga!
Plaatselijk Nieuws.
FEUILLETON.
Een gewaagde proef.
NIEUWE®
LAlCIIUKIl (MAE
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEM; NTS PR IJS
voor Noordsciiarwoude, Ocdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk:
per drie maanden 550 ct., franco p. post 60 et.
UITGEVER:
J. II. KEIZER.
BUREEL:
Noordscharwoude.
PRIJS DER 1DYERTESTIËN:
Van 15 regels 30 et., elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
MENSTREGULING OF UEf HOI,LAl'RM'HEX ft FOOR WEG. (Greenwich lijd.)
Vertrekuren van af station Noord-Scharwoude. (Winterdienst.)
111 C II T I N G II E L 1) E R.
GREENWICH TIJD.
6.36* 7.461)
11-232)
3.063)
6.37")
9.53... stopt ge
GREENWICH TIJD.
6.18
7.30*
9.37 12.04f
1.38
3.55
8.16
AMSTERDAHSCHE TIJD.
6.56* 8.061)
11.482)
3.263)
6.574)
regeld te
10.13... Zjjdewind
AMSTERDAMSCHE TIJD.
6.38
7.50*
9.57 12.24f
1.58
8.36
Deze trein rijdt alléén des Donderdags tot Den Helder. De metstopt des Donderd.met 2) Maand,
i Donderd.met3) des Maand., Vrijd. en Zaterd.met4) geteekenden trein des Maand, te Zijdewind.
RICHTING AMSTERDAM.
Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam en stopt niet te Heiloo en Castricum.
f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest.
Het is voor 't laatst, dat ik, als predikant
te Zuid-Scharwoude, schrijf in dit blad. Het
is, om den lezers van de Nieuwe Langedijker
Courant een „vaarwel" toe te roepen; een
„hartelijk vaarwel". Hoewel ik in eene wee
moedige stemming de pen ter hand neem,
toch doet het mij aangenaam aan te weten,
dat do door mij opgestelde hoofdartikels met
graagte ontvangen en gelezen zijn.
„Afscheid nemen" kost altijd moeite; gaat
altijd met zeker leedgevoel gepaard. Men ziet
er tegen op, gelijk men tegen zooveel opziet.
Men wil het uitstellen; van den eenenopden
anderen dag verschuiven; afscheid nemen:
kent gij iets weemoedigere? Maar hoe wee
moedig ook, toch brengt het dit goede met
zich mede, dat men nog eens zeggen kan, wat
men op 't hart heeft. En er is véél te zeggen,
héél veel te zeggen. Waarom? omdat hier
iets eindigt; iets afloopt; een stuk levens-ge
schiedenis gaat aan ons oog voorbij. En dat
geeft veel te denken, veel te vragen. Men
keert tot zich zeiven in bij het terugblikken
op de vervlogen maanden en vraagt dan zich
zeiven af: wie ben ik geweest en wat heb ik
gedaan? Deze vragen stemmen een mensch
ernstig. Wie toch kan ze in elk opzicht vol
doende beantwoorden? Wat al verwijten doet
men zich in het gevoel zijner tekortkomingen,
hoe gaarne zou men een en ander willen over
doen. Wat is er veel blijven liggen, dat, o!
zoo noodig, afgemaakt had moeten worden.
Wat is er veel gezegd, dat men niet en nooit
had mogen zeggen. Wat zijn er vele plannen
beraamd, en hoe weinigen maar ten uitvoer
gebracht?
Kortom: afscheid nemen dwingt een mensch
tot nadenken en stemt hem ernstig.
Wel is waar werd het door mij gesproken
f geschreven woord met groote belangstel
ling aangehoord of gelezen. Niet dat men er
openlijk zijn goedkeuring over uitsprak, toch
ving ik zoo hier en daar een woord van lof
er over op en bij het terugblikken op het
verleden maakt dit mij het afscheid nemen
gemakkelijk. Maar, och! wat had ik nog veel
in dit blad willen zeggen! Wat had ik nog
willen wijzen op zoo menige zonde, die aan
ons volksgeluk knaagt en zijn beste krachten
verteert. Zoo had ik nog willen spreken over
onze jeugd; over opvoeding en onderwijs in-
en buitenshuis. Oök over het groote drank
misbruik, waaraan men zich schuldig maakt,
was het noodig, heel noodig geweest een en
ander in 't midden te brengen. Doch tijd en
helaas! ook de opgewektheid daartoe ontbra
ken mij wel eens.
Maar zoo zal men zeggenBehoorde het
dan tot uw ambt om in onze Courant te
schrijven? Zeker. Ik rekende het mij steeds
tot een plicht. Waarom? Wel, omdat lk door
in uw blad te schrijven, gelegenheid had een
en ander te zeggen, wat men nu niet altijd
op den kansel zeggen kon, maar toch gezegd
moest worden. Ik heb getracht enkele onder
werpen op maatschappelijk en zedelijk gebied
aan uwe welwillende aandacht te onderwer
pen. Het waren geen afgewerkte stukken;
het waren fragmenten, die, ik hoop, dat u
wat zullen hebben te dénken en te bedenken
gegeven. Op deze wijze meende ik nuttig te
kunnen zijn ook en vooral voor hen, die met
de goede gewoonte, om naar het bedehuis op
te gaan, reeds lang gebroken hebben. Ik heb
hun om de veertien dagen of drie weken
laat ik 't maar zeggen een preek willen
geven, opdat zij er partij van zouden kunnen
trekken niet alleen, maar ook en vooral om
hun de overtuiging te schenken, dat gods
dienst en leven bij elkander behoorendat
alle maatschappelijke vraagstukken in de
grond der zaak zedelijk-godsdienstige vraag
stukken zijn.
Ik kan een gevoel van spijt intusschen niet
onderdrukken, nu ik weet, dat de door mij I
vervaardigde opstellen zoo weinig door do
lezers van dit blad onder de aandacht gebracht
zijn van onze jeugd.
Haar had ik op deze wijze boven alles tot
hetgeen groot en goed is willen opwekken,
omdat harer de toekomst is. Hare belangen
zijn mij dierbaar. Ik hoop zoo van harte, dat
onze jeugd groeie en bloeie èn tot vreugde
van de ouderen onder ons, èn ook tot zegen
van de maatschappij, waar haar toekomst
ligt,
Nog heel veel zou ik u willen zeggen. Doch
dit kan nu niet. Deze dagen met hunne eigen
aardige beslommeringen zouden een mensch
alle denken verleeren; schenken hem althans
-weinig gelegenheid, om, kalm aan de schrijf
tafel gezeten, nog eens een woordje ten beste
te geven.
Ik neem bij deze voor 't oogenblik afscheid
van u. Het spijt mij, omdat ik mij nu voor
taan niet kan wijden aan de belangen van dit
blad, ook niet aan de belangen, stoffelijk en
geestelijk van de Langedijk Wel kan het zijn,
dat ik later weer eens iets van mij laat hoo-
ren. Men verzaakt zijn eerste liefde niet licht.
De Nieuwe Langedijker moet blijven, omdat
deze kleur bekennen wil, en men er alzoo
een en ander in zeggen mag.
Dank, uitgevervoor de welwillendheid,
waarmede gij mij met mijne opstellen altijd
ontvingt. Ga voort met diezelfde welwillend
heid en degelijkheid en uw oprechten zin voor
waarheid aan den dag te leggen.
Gaat allen voort met dit blad te lezen.
Uitgever en lezers, ouderen en jongeren, dat
het u allen wel ga tot in lengte van dagen!
Ds. H. A. LUDWIG,
pred. te Zuid-Scharwoude,
beroepen predikant te Helder.
Een Inzonderheid.
Spraken we in een der vorige nummers ge
plaatst bericht dat bij den heer Jb. Schuitema
ker alhier, aardbeziën voor de tweede maal
bloeiden, en zoo 't weer goed bleef, de tweede
vrucht ook zou kunnen worden geplukt, heden
gewerd ons de tijding dat genoemde heer wer
kelijk opnieuw aardbeziën heeft geteeld. Voor
zeker kan dit een zeer groote bizonderheid
Nu de winter weer in het land komt, en
de veldarbeid moet. worden gestaakt, men zich
den avond tracht te nutte te maken door in
gezelligen huiselijken kring, rondom de kachel
geschaard, zich te vermaken met een of ander
spelletje, lezen of onderlinge kransjes, komen
zoo langzamerhand ook de verschillende be
staande vereenigingen uit den hoek om te trach
ten aan hen, die er van profiteeren willen, een
paar gezellige of genotvolle avonden te verschaf
fen. Men heeft niet stil gezeten natuurlijk. Eén
avond van de week hebben zij er van genomen
om zich te oefenen in zang-, tooneel-, reciteer-
kunst enz. enz., en men wil, nu de tijd weer
daar is, toonen dat men niet geluierd heeft.
Zoo zal de alhier bestaande zangvereeniging
„Crescendo" a.s. Donderdag haar eerste uitvoe
ring geven in dit seizoen. Zij heeft gemeend
eene kleine variatie te moeten brengen in haar
gewone avonden van uitvoering en daarom de
medewerking gevraagd en verkregen van de
solo-violoncellist den heer Joh. Snoer. We kunnen
dus op het gebied van snarenspel weer iets
schoons verwachten. Toch twijfelen wij geens
zins of men zal zich niet geheel laten inpalmen
door het snarenspel van den solist, maar ook
ooren hebben voor het kunstgenot wat de dilet
tanten ons zullen verschaffen.
Ook de heer Nap te Oudkarspel, kondigt
een Vocaal en Instrumentaal concert aan, te
geven door een gezelschap onder leiding van den
Laurens Wortelstam, eenige zoon van een zeer
rijken landeigenaar, was door zijn voor eenige jaren
overleden vader in landelijke eenzaamheid opgevoed,
daarbij ter zijde gestaan door een degelijk, ontwik
kelden gouverneur, die in zijn leergierigen pupil
den zin voor taalstudie had opgewekt. Op zijn vier
en twintigste jaar trok de jonge man, die in weer
wil van zijn aanzienlijk inkomen zeer ingetogen
leefde, naar de hoofdstad, om zijn begonnen onder
zoekingen voort te zetten. Hij had zich zeer spoedig
de achting zijner collega's verworven en een even
degelijk als bevattelijk geschreven werk rechtvaar
digde het vertrouwen, dat de professoren in zijn
bekwaamheden waren begonnen te stellen.
Zoodra het boek verschenen was, besloot Laurens
zijn oogen een poosje van zijn boeken naar de
buitenwereld te richten en bezocht daarom vlijtig
komedies, park, concertgebouw en andere publieke
vermakelijkheden, om na zijn ingespannen arbeid een
weinig ontspanning te nemen.
Na eenige weken van zulk een onbezorgd leven,
juist toen Laurens bij zich zeiven begon te denken:
»Zie zoo, vriendlief nu is 't genoeg geluierd, nu
weer frisch aan 't werkleerde hij, aan een ta
feltje in het Park, een mooi buurdametje kennen
dat zij zich niet aan den knappen jongen man heeft
opgedrongen, is zeker dat zij hem echter zeer
spoedig in een vroolijk gesprek wist te wikkelen,
lag in haar geheele wezen. Laurens vond het be
koorlijke meisje van minuut tot minuut aardiger
en de met nog twee maanden verlengde luiertijd
eindigde op het stadhuis.
Het jonge paar leefde stil huiselijk en gelukkig.
Hij zat achter zijn boeken en zij trippelde zingend
en lachend door het huis.
Theodora had natuurlijk allen omgang met hare
vroegere vriendinnen afgebroken, want die zouden
niet in den rustigen sfeer harer woning gepast
hebben dat zag ze wel in. Wanneer de man
echter eeuwig over zijn boeken zit heengebogen en
de vrouw zich zoo goed mogelijk met zich zelf
moet zien te onderhouden, wordt het op den langen
duur toch min of meer eentonig. Dat bemerkte
Theodora eerst, toen Laurens voor twee maanden
naar Parijs ging, om daar wetenschappelijke onder
zoekingen te doen en een congres van taalgeleerden
bij te wonen. Daar stond zij nu moederziel alleen.
Hij was er niet, dus kon zij niet van tijd tot tijd
zijn studeervertrek binnensluipen, hem eensklaps
achter zijn rug de oogen toehouden en hem daarna
met een kus uit de duisternis bevrijdeunu was
alles stil in huis. Het krassen van Lauren's altijd
vlugge pen was verstond, evenals zijn zachte wel
luidende stem, die somwijlen riep»Nu moog je
wel even komen babbelen, Doortje 'k heb een
half uurtje voor je opgehouden.Ach wat gevoelde
het jonge vrouwtje zich eenzaam. »Waarom heb ik
er toch niet vaster op aangedrongen« zuchtte zij,
»dat hij mij meenam Wel is waar had ik overdag
eenzaam op onze kamer in het hotel gezeten, maar
's avonds, zoodra hij uit zijn bibliotheken was
thuisgekomen, had ik hem ten minste voor mij
Veertien dagen achtereen bleef Theodora thuis
hare stemming werd aldoor gedrukter, totdat zij
eindelijk in een onzalig oogenblik besloot, een harer
vroegere vriendinnen te gaan opzoeken, en zich alle
muizenissen uit het hoofd te zetten.
»Flora,« dacht ze, »is altijd opgeruimd, altijd
bereid om een jolige grap uit te halen en och
dat heb ik zoo noodig.« Met deze gedachten be
steeg zij, niet zonder eenig schuldgevoel, de trap
naar Flora's bescheiden werkkamertje.
Flora was namelijk een werkzame handige bloe-
menmaakster en ze had een goeden smaak, zoodat
zij en haar moeder ruimschoots van den opbrengst
harer kunst konden leven.
Reeds beneden aan de straatdeur klonk een vroo
lijk gelach haar van boven tegen en in het portaal
voor Flora's kamer herkende zij verscheidene stem
men der vroolijke ginnegabsters, maar Flora's glas
helder, aanstekelijk lachje klonk boven alle uit.
Die levenslustige welbekende tonen deden Theodora
zoo prettig aan, dat zij in weerwil van haar voor
nemen, om met alle waardigheid, zooals het een
getrouwde vrouw betaamt, op te treden, haastig en
ongeduldig de deur open rukte en met haar oude
schalksche lichthartigheid binnen stormde. Daar zag
zij Flora, met nog vier wederzijdsche vriendinnetjes,
stralend van pret aan de koffietafel zitten. Het
lachen verstomde een oogenblik bij hare verschij
ning, om voor een uitroep van verbazing plaats te
maken. Zij gevoelde zich verlegen en bleef min of
meer bedremmeld staan, maar het duurde geen
seconde, want reeds voelde zij zich door Flora's
blanke ronde armen omvat en kuste deze haar op
mond en wangen, terwijl de vier anderen het voor
beeld volgden.
»Doortje
»Heb ik ooitDoralief
j>Wat zie je er kranig uit
»We hadden het juist nog over je, Door
»Ik wist wel, dat je het niet zonder ons zoüdt
uithouden
Met deze uitroepen begroetten de vijf jonge meis
jes Theodora, die van de vele onstuimige kussen
roode vlekken op haar bleeke wangen kreeg.
»Je hebt het toch maar getroffenï'iep een der
vriendinnetjes. »Je man moet enorm rijk en daarbij
een dood goeie vent zijn
»Jaantwoordde Theodora, »we kunnen onbe
zorgd leven en Laurens is de goedheid in per-
»Lang zal hij leven, dan komt meisjes,riep
Flora, terwijl zij de kopjes opnieuw vulde, »ad fun-
dumde koffie zal jelui niet naar het hoofd
stijgen, daarvoor zorgt mijn beste mama, die zich,
helaashare taak van koffiezetten niet wil laten