FEUILLETON.
VERGIST.
2-)
»Ik zag u daar zoo alleen zitten,begint hij be
leefd, »en dacht, misschien zou u 't wel aangenaam
vinden, als ik een beetje bij u kwam praten.
De verstrooide schoone wend het hoofd om en
ziet hom vorschend aan een ietsje zenuwachtig
misschien, vóór ze antwoordt.
»0, zekergaarne,zegt zij daarna op een zach-
ten weiluidenden toon, waar iets treurigs in klinkt.
»Dank u,« zegt Struis levendig, terwijl hij naast
haar gaat zitten, en zijn blikken door de zaal laat
gaan, om het gesprek te beginnen, met de opmer
king
Een vroolijk tooneeltje vindt u niet?«
«Jazegt zijn dame.
«Houdt u van dansen
»Jaantwoordt het meisje, altoos met een zeker
air van terughouding.
(«Blijkbaar van de éénlettergrepige soort, denkt
Struis»in elk geval niet druk of breedsprakig,
Goddank
«Waarom danst u dan niet?« vraagt hij zacht
en vriendelijk heel vriendelijk, om geen slapen-
den demon te wekken.
De schoone krankzinnige wacht even als om haar
antwoord goed te overwegen en zegt dan naïef:
«Omdat niemand mij heeft gevraagd."
«Wat een schanderoept Struis. »'t Is haast
niet te gelooven. Misschien,eenigszins aarzelend,
«wilt u mij de eer doen Hij staat half van
zijn zetel op, terwijl hij spreekt, maar zijn buur
dame deinst zichtbaar terug bij zijn woorden en
heft bijna smeekend de hand op.
«O, dank u - Neenzegt zij schielijk, terwijl
ze hem met een nauw verholen uitdrukking van
angst in de oogen aanziet. «Veel liever nietDenk
niet« - vleiend en ietwat sussend «dat ik u
wil kwetsen, maar heuschik verzeker u dat ik
veel liever rustig blijf zitten.
«Zooals u wilt, natuurlijk.« antwoordt Struis, ter
wijl hij weer plaats neemt. («Weet zelf niet, wat
ze wil, arm kindzegt hij weewarig in stilte,
hoewel hij haar voor die weigering oprecht dank
baar is. Met een krankzinnige jonge dame te praten
is één ding, maar met haar te dansen is nog heel
wat anders.)
«Bovendien,vervolgt het meisje, met een ge
dwongen lach en de duidelijk blijkbare begeerte
om hem tevreden te stellen, «wij zijn niet aan
elkaar voorgesteldik ken uw naam niet eens.«
Hier herinnert Struis zich George Weerdan's
raad, om met de patiënten «meê te pratenen
antwoordt daarom op den natuurlijksten toon ter
wereld
«Ik ben de koning der Kannibaal-Eilanden
«Ochzegt de lieftallige onbekende ernstig.
Eenige oogenblikken ziet zij hem met haar groote,
peinzende oogen oplettend aan, en vervolgt dan
«Uwe Majesteit heeft mij veel eer bewezen. Ik wist
niet, dat ik met iemand van koninklijken bloede
sprak.
«Nu, op mijn uiterlijk afgaande, zou niemand
het ook zeggen,verklaart Struis bescheiden, «maar
het blijft niettemin een feit."
«Ik zou mij haast voorstellen dat u een lastig
volkje hebt u zult uw pleizier bij uw onderdanen
wel op kunnen, hè?c< zegt zijn buurtje bedeesd.
«Daar hebt u gelijk aan.« antwoord Struis,
«maar dat komt voornamelijk omdat ik zelden bij
hen ben. Zij hebben wonderlijke manieren van eer
bewijzen, die niet in mijn smaak vallen, evenmin
als hun maaltijden. Wanneer ik hun nu en dan een
bezoek kom brengen, schijnen zij daar zelfs niet
eens veel om te geven ze maken het zich althans
niet. moeilijken in de laatste jaren heb ik opge
merkt, dat de opkomst al minder en minder werd.
Ze hebben er alleraardigst den slag van zich schaarsch
te maken, voornamelijk in tijden van hongersnood,
en er is bijna altijd hongersnood
«Arme menschen ik kan mij voorstellen hoe
hun ellende u ter harte gaat
«Niet zoo erg als u denkt, want zooals ik u reeds
zeide, dring ik mijn gezelschap slechts bij hoogst
zeldzame gelegenheden aan hen op.«
«Waarom met levendige belangstelling.
«Omdat ze mij ook eens schaarsch konden ma
ken."
«Ah, juistzegt het meisje kortaf, maar op
zulk een veelzeggenden toon, dat Struis haar een
poosje nadenkend blijft aanstaren. Daarna vervolgt
hij. vriendelijk lachend
«Nu heb ik u al mijn persoonlijke aangelegen
heden verteld; zou het al te veel gevergd zijn, als
ik u vroeg, mij wederkeerig ook een weinig ver
trouwen te schenken? Mag ik uw naam weten
Zij slaat de donkere wimpers neer en weifelt
merkbaar, maar antwoordt ten slotte met kalme
waardigheid
Ik ben de Hartenkoningin
«Waarlijkzegt Struis, met- een vluchtigen glim
lach, «ik ben één en al verbazing! Ik wist niet
dat er een koningin in de zaal was en zulk een
koningin't Was dus, wel beschouwd geen alle-
daagsch toeval, dat mij naar uwe zijde dreef. «Soort
zoekt soort,maar gelijke monniken
«Garen geen mos« voleindigt de Hartenkoningin,
zonder een spier van haar gelaat te vertrekken.
Juist,6temt de heer Struis toe, hoewel hij
misschien op dit oogenblik de plank een weinig -
een heel klein weinig misslaat. Weer ziet hij
haar opmerkzaam aan. Ze is werkelijk een bekoor
lijke verschijning.
«Uw rijk is grooter dan het mijne,vervolgt hij
een oogenblik later.
«Het is universeel,begint Hare Majesteit wel
willend. «Met elk uur wordt het grooter.»
«Ja, in het laatste uur althans is het zeker in
omvang toegenomen,antwoordt hij»u hebt een
nieuwe overwinning behaald. Wil uwe Majesteit
zich verwaardigen mij onder hare onderdanen te
rekenen
»Umet een vroolijken lach en een levendigen
blos; «zoo spoedig! O, neen het is onmogelijk.
«Volstrekt niet; ik wil niet slechts uw onder
daan zijn, maar uw slaaf,gaat Struis zich opwin
dend voort, terwijl hij onwillekeurig iets dichter
naar haar toeschuift.
Bij deze onverwachte beweging zijnerzijds, geeft
de schoone vorstin teekenen van vrees. Zij wordt
zichtbaar bleek en slaat een angstigen blik om zich
heen, met een snel afwerende beweging, als of ze
eensklaps de vlucht wil nemen.
«Heb ik u beleedigd U is toch niet bang voor
mij vraagt Struis verwijtend.
«O, neen - neen I Dat is het niet,« mompelt
zij schier onhoorbaar; «maar u is zoo onstuimig
ziet uik kan niet goed tegen u spreken
als als u beweegt
Zenuwachtig klemt en wringt zij de blanke vin
gers ineenen angst spreekt uit hare donkerbruine
oogen.
(«Hystorischdenkt Struis, «in de hoogste mate
ijlhoofdig en verward arme meid
«Goed dan goed dansust hij, ik zal stil
blijven zitten. Maar red mij ten minste uit de onze
kerheid en zeg, dat u mij als onderdaan wilt aan
nemen.»
«Natuurlijk waarom niet? Maar oprecht ge
sproken: ik werd daar straks heusch eventjes bang
bij de gedachte aan waar u vandaan kwam, meende
ik half dat u mij gingt bijten.«
»'t Was een heel natuurlijke gedachte," vader
lijk «maar stel u gerust; het is zóó lang gele
den, sedert ik rnenschenvleesch heb geproefd, dat
ik er niet eens meer naar taalik heb er den
smaak zelfs van vergeten en ik beloof u plechtig
in geen geval een hap uit u te zullen nemen."
«Denk er aan koninklijke beloften zijn onschend
baar," zegt Hare Majesteit ernstig.
«Ik zal er aan denken," belooft hij.
Daarna ontstaat een kleine pauze, die door haar
■wordt verbroken met de vraag:
«Is u al lang hier?"
«Neen."
«Dat vermoedde ik. Uw gezicht is mij vreemd."
„Ja en ik blijf niet lang ook. Ik ga spoedig
heen, misschien ontmoeten wq elkander dus nooit
weer."
Is het verbeelding of vult bij die woorden een
uitdrukking van oneindig medelijden haar schoone
oogen Zij staart hem treurig, diep bewogen aan,
naar het Struis voorkomtdan slaat zij de lange
wimpers neer en de uitdrukking is verdwenen.
„Is u hier al een poosje geweest?" vraagt hij, op
zijn beurt.
„Ja", bijna drie weken. Maar het bevalt mij hier
niets. Ik ga ook gauw heen morgen."
Zwijgend heft Struis den blik naar haar op en
zeker de medelijdende uitdrukking, die een oogen
blik geleden hare oogen verduisterde is omgetogen
en straalt nu uit de zijne. (Altijd morgen; arme,
arme zieldenkt hij, altijd morgen en morgen
komt nooit.")
„In dat geval zien wij elkaar wellicht weer,"
zegt hij, en zijn stem klinkt opgeruimd, hoewel hij
zich alles behalve vroolijk gesternd voelt. „Wie
weet of wij in de wijde wereld buiten deze poor
ten, elkander niet onverwacht van aangezicht tot
aangezicht ontmoeten. Zoodra wij vrij zijn, zal ik
een uwer andere onderdanen den weg naar het
paleis mijner koningin vragen en mijn hulde aan
uw voeten komen leggen. Mag ik
„Gij moogt," antwoordt Hare Majesteit met een
wereld van teederheid in hare stem. Daarna mom
pelt zij nog iets, dat hij niet kan verstaan, staat
op, neemt met een bevallig hoofdknikje afscheid en
verdwijnt onder de menigte.
Zoodra zij geheel aan zijn oog is onttrokken,
richt Struis zich op en loost een weemoedigen
zucht, waar tegelijk iets ongeduldigs in klinkt.
„Welk een leven zegt hij. „Ik zou zelf stapel
gek worden, als ik het lang moest aanzien, 'k Be
grijp niet hoe Weerdan het uithoudt. Dat arme,
lieve schepsel't Is het treurigste wat ik ooit ge
zien heb. Wat is ze mooiEn haar vergeefsch
smachten naar vrijheid! Het is verschrikkelijk."
Met deze gedachten verlaat ook hij zijn zetel en
begeeft zich naar zijn vriend Wilders, die een eind
verder staat, blijkbaar verloren in de aanschouwing
der bejaarde prima-donna, die een tamelijk luid
ruchtig gesprek voert met een zoetsappig oud
heertje.
Bij Wilders gekomen blijft Struis staan, bijna
op hetzelfde oogenblik dat eene jonge dame, zich
bedeesd door de dansende paren heenwerkend, dok
ter Weerdan's zijde bereikt en met een zucht van
verlichting haar arm door de zijne steekt. Daar
Struis met den rug naar haar toe staat gekeerd,
ziet hij deze jonge dame niet.
„Wel, waar heb jij al dien tijd gezeten Genoe
gen gehad vraagt Wilders.
„Andersom." schouderophalend „Het is mij
precies alsof ik de nachtmerrie heb. Je zult me
vooreerst niet weer een dergelijk feest zien bij wonen.
Het is treurig in de hoogste mate."
„Maar toch interessant," houdt Wilders vol.
„Voor sommige menschen misschien, voor mij
niet."
„Wat is jou overkomen vraagt Wilders, zich
omkeerend, om zijn vriend nieuwsgierig aan te zien.
„Heeft de een of ander ruzie met je gezocht, of
heeft iemand een dartele poging gewaagd om je
den hals af te snijden. Je kijkt alles behalve
vroolijk."
„Ik heb zitteu praten met een van de mooiste
meisjes, die ik ooit heb gezien," zegt Struis. „En
ze was krankzinnig."
„Dat is zeker jammer. Mooi, zeg je?"
„Bekoorlijk. Ze had de prachtigste oogen, die je
je kunt voorstellen. En het vreemdste was. dat ze
er volstrekt niet naar uitzag, 't Was alleen nu en
dan aan haar spreken te merken. Ze vertelde mij,
onder andere, dat zij de Hartenkoningin was."
„Dat was heel openhartig van haar," zegt Wil
ders. „Vertelde ze nog meer?"
„Niet veel."
„Vroeg ze je naam
„Ja. En ik zei haar, dat ik de koning der Kanni
baal-eilanden was."
„Dat had ik niet achter je gezocht," zegt zijn
vriend, met kalme doch vurige bewondering. „Het
arme schepsel gevoelde zich natuurlijk bovenmate
gestreeld in de tegenwoordigheid van iemand van
haren rang. Het idee was bepaald kiesch!"
„Ik heb een heelen tijd lang met haar gespro
ken, totdat ze op een gegeven oogenblik plotseling
heengingmaar dat was te verwachten, zie je.
Bij Jupiter!" roept Struis opgewonden, „daar is ze
„Waar?" vraagt Wilders, die met een flauw ver
toon van belangstelling het hoofd omwendt, om
precies den verkeerden kant uit te kijken.
„Neen, daar niet, kerelhierzoo vlak naast
Dokter Weerdan zie je haar nu nog niet
„Wie?" vraagt Wilders weer, terwijl de leven
digste verslagenheid zich op zijn gelaat afteekent.
„Wou je mij zeggen dat je die jonge dame hebt
wijsgemaakt, dat je de koning der Kannibaal-eilan
den "bent?"
„Ja," antwoordt Struis onthutst, „waarom niet
„Nu", zegt Wilders, zijn vriend met stijgende
vroolijkheid van het hoofd tot de voeten opnemend
„omdat je dan een allergezelligst bespottelijk
figuur hebt geslagen. Die bekoorlijke krankzinnige
van jou is juffrouw Weerdan George's jongste
zuster.
Slot volgt.
Snelpersdruk van J. H. Keizer, Noordscharwoude.