Nieuwe Langedijker Courant', van Zondag 10 December 1893.
aan Zee bevolken, eene bron van dankbare j
vreugde geweest. Door milde gaven van welda
dige landgenooten daartoe in staat gesteld, was
door den ïjverigen directeur eene tombola geor
ganiseerd, waaraan de oude zeerobben met veel
animo deelnamen en waarvan zij met kinderlijke
blijdschap de prijzen en premiën in. ontvangst
namen. De edelmoedige gevers kunnen zich van
de dankbaarheid der ruim honderd verpleegden
overtuigd houden.
Als een bewijs dat het getal werkloozen
in de gemeente Opsterland groot is, kan die
nen, dat bij eene door de betrokken eigenaren
gehouden aanbesteding van het graven eener
vrij diepe en breede sloot in de Langerijpen, ter
lengte van 1200 meter, dit werk werd aange
nomen voor slechts f 56, een bedrag ver beneden
het geraamde cijfer. Het getal gegadigden werd
op ruim 100 personen geschat.
Naar uit Twente gemeld wordt, is daar
de behoefte aan katholieke onderwijzers zoo
groot, dat men wellicht genoodzaakt zal worden,
een of meer katholieke scholen tijdelijk te
sluiten.
Oplichterij
Onlangs vroeg een inzender in ons 1 lad, of
het verkoopen van zoogenaamde „Extra-Tijdin
gen", welke als „laatste nieuws" worden aan
geboden en oude feiten behelzen, niet strafbaar
is? Hij stelde die vraag, omdat hem door een
venter op straat verkocht werd een „extra-tijding"
van den „driedubbelen moord van dezen middag
drie uur," welk papier niets anders bleek te
bevatten dan een zeer gebrekkig verhaal van
den nu een paar maanden gepleegden moord te
Marolleput. Dat het inderdaad tijd wordt deze
nieuwe industrie tegen te gaan, blijkt ook uit
het volgende bericht der „Haarl. Crt.
„Dat men tegenwoordig op allerlei en gemak
kelijke wijze aan den kost zoekt te komen, kan
uit het volgende blijken. Dezer dagen liepen
twee lieden door Haarlem's straten met een
stapel papier onder den arm, roepende „Leest
de laatste berichten omtrent den verschrikkelij-
ken moord op den Raamsingel, twee cent
Menigeen was natuurlijk nieuwsgierig, kocht het
bulletin, om dan tot de ontdekking te komen,
dat ze een bericht lazen, dat ongeveer anderhalf
jaar oud was." (Tel.)
Bij het debat in de Tweede Kamer, kreeg
men den indruk, dat de leuze, om in demo
cratische richting te sturen, van de hoofdredactie
van „de Standaard" was uitgegaan.
Deze deelt thans mede, dat deze leuze niet
van haar afkomstig is, maar dat ze werd over
genomen van de Deputaten-vergadering.
„Het was toch aan het slot van een rede, op
die vergadering gehouden, dat deze leuze werd
uitgeroepen, en dat de Deputaten-vergadering
door daverende toejuichingen aan deze leuze haar
adhaesie schonk."
Aldus „de Standaard," die er niet bijvoegt
door wien die rede werd uitgesproken.
Kan dat ook dr. Kuyper zijn geweest?
Eenigen tijd geleden sprak de Algemeene
Synode der Ned. Herv. kerk bij motie haar
afkeuring uit over de wijze, waarop de heer
Bax, predikant te Zaandam, deelnam aan den
strijd tegen privaat bezit en de bestaande inrich
ting der maatschappij. Yan deze motie werd
kennis gegeven o. a. aan het classicaal bestuur
van Haarlem, onder wiens opzicht de Zaan-
damsche predikant staat. Dit bestuur heeft hierop
geantwoord met een schrijven, waarin het ver
klaart niet te weten, wat door de Synode met
die kennisgeving is bedoeld.
„Immers zegt het terwijl door ons in
de wijze van optreden van den heer Bax niets
gezien is wat ons zou kunnen nopen langs
kerkrechtelijken weg tegen hem op te treden,
is de Svnode in gebreke gebleven ons de redenen
harer afkeuring te ontvouwen. Wij hadden dit
toch mogen verwachten, indien de synodale ken
nisgeving moet beschouwd worden als een zijde-
lingsch verwijt, dat het classicaal bestuur van
Haarlem in zijn plicht zou zijn te kort geschoten
en een zijdelingsche wenk om alsnog dit beweerd
verzuim te herstellen."
niet. Hij is van beide teiten volkomen overtuigd
en voelt zich dientengevolge verbazend klein.
Wat George en Wilders betreft, die vermaken
zich recht kostelijk. Hun oogen glinsteren van onhei
lig genot en slechts met veel moeite kunnen zij
hun inwendige vreugde bedwingen. De eerste, die
juist in dit gewichtig oogenblik tot redding komt
opdagen, zegt met zoetsappige beleefdheid
«Nelly, vergun mij, je iemand voor te stellen,
die mij jaren geleden, een trouwe gewaardeerde
vriend is geweest, niettegenstaande hij op een konink
lijken stamboom kan roemen, terwijl ik slechts een
vergeten burger ben. 't Is waar, zijn onderdanen
gedijen in de Stille Zuidzee en zijn niet kieskeurig
op hun voedsel, maar dat kan hem niet worden
aangerekend. Het is zijn ongeluk, niet zijn schuld.
Zijn naam is Struis, zijn vorstelijke titel luidt
Hokie-Pokie-Pinkie-Pum
»Weerdanvalt Struis hem verbolgen in de
rede.
«Zijn bescheidenheid,vervolgt George onver
stoorbaar «verbiedt mij over al zijn mannelijke vol
maaktheden uit te wijden maar voor ik van dit
onderwerp afstap, Sire Struis, moet ik Uwe Majes
teit doen weten, dat mijn zuster ook van konink
lijken bloede is. Zij is namelijk de alom gevierde
Hartenko
«Georgeroept Nelly smeekend.
»Goed, ik zal geen woord meer spreken," belooft
Weerdan, waarna hij en Wilders zich aan de meest
ongepaste en uitgelaten vroolijkheid overgeven en
eindelijk nog schuddend van pret, arm en arm de
Het classicaal bestuur voegt hieraan toe, dat i
de wijze, waarop de Synode ten vorigen jare
en thans weder in dit jaar door motiën van zijn
gevoelen doet blijken, wel aan eenige bedenking
onderhevig schijnt.
Te Ziiidbrock werd eenige dagen geleden
het lijk van een ongeveer twintigjarig meisje
uit het water opgehaald. Wijl niemand wist wie
de ongelukkige was, werd het lijk in het daar
voor bestemde gebouw gebracht. Nadat het ge
reinigd was, werd het gezicht meer en meer
normaal en kreeg men hoop, het te zullen her
kennen. Dit nieuws verspreidde zich als een
loopend vuurtje door de plaats.
Den volgenden morgen vond men het slot
verbroken en het gezicht van het verdronken
meisje door wonden geheel onkenbaar gemaakt.
Het is tot dusver niet gebleken, wie deze wan
daad gepleegd heeft.
Valsche muntbiljetten.
Sedert eenige dagen zijn te Amsterdam valsche
muntbiljetten in omloop. Zij zijn van de echte te
onderscheiden door eene meer blauwe tintvoorts
dragen zij het jaartal 1892 (1) met de hand-
teekening Beaufort, als minister van financiën
(in welk jaar de heer Pierson reeds als zoodanig
was opgetreden). Eindelijk ontbreekt het water
merk. 'U. D.)
Barbierkunst. Tusschen een barbier en een
zijner klanten te Rotterdam is Woensdag een
zonderlinge overeenkomst aangegaan. De barbier
heeft zich verbonden om den klant dagelijks in
vier minuten tijds behoorlijk te scheren, zonder
hem in het geringst te snijden. Voldoet de bar
bier gedurende drie maanden aan deze voor
waarden, dan krijgt hij f1000. Voldoet hij ech
ter niet aan de gestelde eischen, dan verbeurt
hij, behalve zijn aanspraak op de f1000, ook
f750 voor de armen.
Een menschwaardig bestaan.
Wat is dat?
Die vraag is moeielijk te beantwoorden, schrijft
de lieer A. W. P. in de „N. Veend. Ct."
Men zou kunnen zeggen het is een bestaan,
dat in overeenstemming is met onze waarde als
mensch.
Maar nu staan alle menschen in waardigheid
niet even hoog en het gevraagd menschwaardig
bestaan, als daaraan geëvenredigd, kan dus niet
anders dan zeer verschillend zijn.
Wat de een verwerpt als onvoldoende voor
zoodanig bestaan, zal door den ander voldoende
worden geacht.
En nu verkeeren velen in de jammerlijke
dwaling, dat 's menschen levensgeluk verbonden
is aan zijn stoffelijke omstandigheden.
Geheel iets anders leert echter de ervaring
de vlijtige, oppassende werkman is gelukkig,
de afgunstige en nalatige betoont al zeer wei
nig waardigheid als mensch en hij heeft geen
recht, om zich over 't gemis van een mensch
waardig bestaan te beklagen.
„Willen wij hiermede betoogen," vervolgt de
Schr., „dat de klacht over het gemis van een
menschwaardig bestaan geheel en al ten onreehte
wordt aangeheven
Dat zij verre. Een onrecht zou het zijn jegens
de arbeidende klasse, te loochenen, dat er be
treurenswaardige misstanden zijn in het maat
schappelijk leven, misstanden, welke wij
vooral aanschouwen in de breede kloof, allengs
ontstaan tusschen de rijke nijverheidsonderne
mers en de schraal bedeelde werklieden, die door
hun vlijt de opstapeling van dien rijkdom heb
ben bevorderd.
Op die nijverheidsondernemers rust de zede
lijke verplichting, een gedeelte van hunne over
vloedige winst te besteden aan doelmatige mid
delen om aan die werklieden een menschwaardig
bestaan te bezorgen, zoodat zij met hun gezin
op bescheidene wijze onbekommerd kunnen leven
en tevens gelegenheid hebben om hunne ont
wikkeling te verhoogen.
Maar 't kan van één kant niet komen.
De werklieden moeten zich dan ook beijveren
om in den stand en in de betrekking, waarin
zij geplaatst zijn, hunne plichten met nauwge-
zaal verlaten.
»Ik hoop dat u mij deze ellendige vergissing zult
willen vergeven, juffrouw Weerdan begint Struis,
zoodra Nelly en hij alleen zijn. »Ik weet niet hoe
ik op dat dolzinnig idee ben gekomen, maar ik
meende zeker dat u hm hm
»Ik ookvan u,» klinkt het tamelijk raad
selachtige antwoord van Nelly, die de oogen houdt
neergeslagen. Maar Struis begrijpt haar gelukkig.
»Ik gevoel mij diep beschaamd,vervolgt hij
ernstig, en 't komt me waarlijk voor. dat ikzelf
gek moet zijn geweest, om er u voor te kunnen
houden."
«Ik ook,« mompelt Nelly, nog onduidelijker en
met de mooie oogen nog steeds op den grond ge
richt.
«Ik hoop dat u tnij vergeven hebt vraagt Struis
dringend.
«Hier kan geen sprake zijn van vergiffenis,®
met een zacht, half zenuwachtig lachje en één
vluchtigen blik van onder de lange donkere wim
pers «wij hebben beiden evenveel schuld. Als
ik weer aan alle dwaasheden denk, die ik u ver
teld heb,« de hand voor het liefelijk blozend
gelaat houdend »dan zou ik mijzelf kunnen ver
foeien. Maar ik meende ze niet. Dat begrijpt u
toch
«Natuurlijkantwoordt de jonge man.
«En weet u, wat ik graag wildedat u mij
belooft, alles van dezen ellendigen avond te ver
geten.®
«Ik zal mijn best doen, maar enkele dingen zijn
zetheid te betrachten en zich door een mensch
waardig gedrag door matigheid, door recht
vaardigheid, door vredelievendheid en door men-
schenmin een menschwaardig bestaan waardig
te maken.
Eene rekenmachine.
De kunst is reeds zoover gevorderd, dat het
niet meer noodig is, rekensommen op 't papier
uit te voeren op een rekenmachine kan men
tegenwoordig optellen, aftrekken, vermenigvul
digen, deelen en worteltrekken. De behandeling
is zeer gemakkelijkbinnen korten tijd kan
men zich er geheel vertrouwd mede maken.
Nadat men het getal, waarmede men wil wer
ken, op de dekplaat heeft ingeschreven bestaan
de verdere bewerkingen slechts uit het omdraaien
eener kruk en het heen- en weerschuiven der
cijferlade.
De cijfers, die men inschrijft, zijn steeds dui
delijk zichtbaar; terwijl door de machine zelf
wordt aangegeven hoeveel maal men heeft ge
draaid. Daardoor zijn fouten zoo goed als geheel
buitengesloten; komt het evenwel toch nog voor,
dat men zich vergist heeft, dan behoeft men
de kruk slechts weer terug te draaien en de
fout is hersteld.
Het groote practische nut der machine komt
vooral uit bij vermenigvuldigen, deelen en wor
teltrekken, renterekeningen, herleidingen van
maten, gewichten, munten en koersen, bereke
ningen van kwadraat- en kubiekinhoud.
Op groote kantoren vooral kan de machine
dus goede diensten bewijzen.
Een kleine geschiedenis op rij in.
De vorige week bevatte een der Haagsche
bladen een bericht, dat een student was gearres
teerd, omdat hij uit aardigheid een pakje uit
een mand van eene dienstbode had genomen.
De „Minerva" bevat naar aanleiding daarvan
het volgende
In zekeren nacht, toen de hemel met een
vracht van wolken was bevracht, hield ik de
wacht, in een stad, die den naam van ingeto
genheid had, doch veel boosheid bezat, en daar
staande onder de boomen, zag ik een meisje
komen, met haar japonnetje opgenomen, zonder
schromen en in haar handje een aardig mandje,
terwijl op de koonen van de schoone, twee rozen
lagen te blozen. Ik trad op haar toe, en sprak
weltemoe „O lieve schat, parel aan de kroon
van deze stad, kwik-me-dit kwik-me-dat, wil ge-
doogen, dat ik kijk in uwe oogen, die op
hemelsche schoonheid bogen, zonder logen, en
van bovenaardschheid zijn omtogen. Laat mij u
vangen, en aan u hangen, en op uw wangen,
zoet als gezangen, mijn lippen prangen, om rnjj
te verblijden, zoodat ieder mij zal benijden." Zij
sloeg de oogjes neer, en zeide „mijnheer, gij
belaagt mijn eer. Gij moest bedenken, hoezeer
uw wenken, mijn kuischheid krenken, en mij
droefheid schenken. Kunt gij u verblijden, on
schuldige meiden, te verleiden, met vuige
woorden, gelijk zooeven mijn ziel doorboorden
Gij moest u schamen, dat ge dorst beramen,
plannen die allerminst betamen, noch aan u die
bent, een Leidsch student, noch aan mij mijn
heer, die niets heb dan mijn moeder, mijn japon
en mijn eer." Onder het spreken, begonnen de
beken te leken, en uit haar oogen te breken,
zonder mij te verweeken, hoewel mij het woord
in de keel bleef steken. Ik vatte met spoed
echter nieuwen moed, en lonkte zoo goed, en
sprak zoo zoet„O schoongeleeste maagd, is het
niet gewaagd, te meenen dat hij die u dit
vraagt, uw eer belaagt, en aan den wortel van
uw geweten knaagt Het waar' godgeklaagd,
zoo gij wierdt geplaagd. O gij wreede, wat ver
denkt gij mijn zeden, zonder reden, daar gij mij
niet hebt gekend vóór heden, of in het verleden?
Neem mij toch mede, en sluit vrede, en laat
onze schreden, betreden, het aardsche eden, der
gelukzaligheden. Doch zoo gij niet wilt, en al
mijn gesmeek is verspild, wees dan mild, en
laat mijn honger niet ongestild geef mij met
gracie, een sinterklaassie, van al uw speculatie,
uit de mand die ik zie slingeren, aan uwe vin
geren." Zij trad achteruit, met vast besluit, en
jammerde luid, alsof ik ware een schavuit, en
onvergetelijk bij voorbeelddat ik u mag opzoeken
als wij hier van daan waren, dat kan ik onmoge
lijk vergeten, ziet u en dan waren er nog een
paar andere dingen, die ik evenmin vergeten wil.®
«O, maar ik zou toch graag dat u 't deedt,« 'zegt
Nelly «dat wil zeggen sommige daarvan die
«andere dingen« bedoel ik meer en meer ver
legen «heuschhet zou misschien veel beter
zijn als u alles vergat.«
«O 1 Zeg dat nietroept de jonge man met
vuur.
«En al wat ik van de harten heb gezegd
weer vergezeld van een blik uit de prachtige,
bruine kijkers «u zult me wel vreeselijk dwaas
en ijdel hebben gevondenmaar ik heb er geen
woord van gemeend. Het eenige hart wat ik bezit
is mijn eigen.
«Weet u zóó zeker, dat het u nog toebehoort
vraagt hij, ernstiger dan hijzelf vermoedt.
«Heel zeker,antwoordt juffrouw Nelly, die eens
klaps aandachtig haar waaier beschouwt.
Ruim drie maanden zijn sedert dien gedenk waar-
digen avond voorbijgegaan. Het is een prachtige
zomerdag en Nelly staat voor het open venster, in
de gezellige tuinkamer, die de oude lui een kwar
tier geleden hebben verlaten, om een visite te
maken bij den notaris van het dorp, die heden zijn
zilveren bruiloft viert. Een jongmensch staat vlak
achter haar.
«En ik beweer dat je een heel klein beetje van
me houdt, Nelly is 't niet zoo? Heb ik goed
een booze guit. Maar onbedeesd, en heelemaal
niet bevreesd, met een tegenwoordigheid van
geest, die mij nog zelden eigen is geweest, zag
ik mij voorgeteekend, hoe ik doen zou mij wre
kend, mijn vingers uitstekend edoch ik had mij
misrekend. Want, toen ik mijn hand, stak naar
den kant, waar zij stond met de mand, zonder
boos bedoelen, alleen maar om te voelen, en mijn
begeerte te koelen, van in dat lekkers rond te
woelen, toen voelde ik mij gegrepen, en door
sterke knepen genepen, en zag mij sleepen, en
zweepen, over de straten, door onverlaten, tegen
wie geen smeekingen baatten, en die niet ver
gaten, dat ze Leienaars haten. Ik kwam bij den
schout, dewelke sprak zeer boud, en mij verwees
naar een bed van hout. dat hard was en koud.
Zij heeft mij misleid, tot mijn innigen spijt,
een slechte meid, die ik zoo gaarne een tijd,
wou hebben gevrijd. Zij zij voor altoos verma
ledijd. Ik vroeg aanvalligheid, en lieftalligheid,
en zij gaf malligheid, en zwartgalligheidik
vroeg aanminnigheid, en zij gaf vinnigheid ge
rechtigheid, en zij gaf slechtigheid.
Buitenland.
Uit Darmstadt schrijft men de volgende
bizonderheid uit het leven van Alexander van
Battenberg.
„Het was in 1886 toen Alexander, als vorst
van Bulgarije, eens een der staatsgevangenissen
bezocht. Hij vond onder de gevangenen een
ouden Turk, zwaar geboeid in een cel, wiens
uiterlijk den vorst belang inboezemde.
De man zag somber voor zich, -en antwoordde
niet op 's vorsten vraag, waarom hij daar ge
vangen zat. De opzichter vertelde hem echter
dat deze man vóór vier maanden in alle oor
den des lands de bewoners tot vorstenmoord had
aangespoord, en gezegd had, dat de vorst een
schurk was. Daarom was hij tot 7 jaar tucht
huisstraf veroordeeld. Alexander ging naar den
ouden man, nam zijne ketens af en zeide „In
plaats van 7 jaar in het tuchthuis te blijven,
moet gij nu zeven jaar overal verkondigen, dat
gij u vergist hebt, toen gij den vorst een schurk
genoemd hebt." De oude man had, zooals de
opzichter vertelde, toen hij veroordeeld werd en
ook later in de gevangenis nooit moeite gedaan
zich te verdedigen. Maar toen hij nu vrij was,
betuigde hij onder tranen, dat hij door kwaad
willigheid en door valsche beschuldigingen in
de gevangenis gekomen was, en bij onderzoek
bleek, dat hij het offer der wraak zijner vijan
den geworden was."
Cornelius Herz.
Het „Journal" beweert te weten, dat de ge
zondheid van Cornelius Herz niets meer te
wenschen overlaat, maar dat men hem nu, om
hem toch vooral bij zijn stilzwijgen te doen
volharden, als krankzinnig wil laten voorkomen.
Hjj zou dan tijdelijk naar een gesticht vervoerd,
maar spoedig weer vrijgelaten worden, om hem
dan zijne „zaken" rustig weder te doen voort
zetten.
Natuurlijk blijft deze nieuwe beschuldiging
alleen voor rekening van het Parijsche blad.
Een troon in de keuken.
Op zijn reis van Siam naar Tonkin trof de
Duitsche reiziger Otto Ehlers in de Laosstaten
een zeer gemoedelijk koning aan. Het was een
gezellige oude heer, die in de hoofdstad van zijn
rijk, te Chienginai, resideert. In het paleis voert
zijn eerste vrouw den scepter. Hij zelf heeft zijn
troon opgeslagen in de keuken, opdat hij bij het
verleenen van audiënties, tegelijkertijd een waak
zaam oog kan laten gaan over de toebereiding
der spijzen.
Daar de zoon van den regeerenden vorst een
onverbeterlijk dronkaard is, verwacht men een
spoedig einde van de dynastie te Laos.
Burgerlijke Stand.
Gemeente Noordscliarwoude.
Ingeschreven van 1 30 November 1893.
Geboren Brandje, d. v. Pieter Jonker en
Aafje Roos. Pieter, z. v. Gerrit Paarlberg en
geraden vraagt Struis want dat is de jonge
man terwijl hij zich met gepaste vrijmoedigheid
van haar hand meester maakt. Nelly's andere hand
speelt zenuwachtig met dë klimopbladeren in de
vensterbank; ze geeft geen dadelijk antwoord en
houdt de oogen neergeslagen.
,,Toen wij elkaar voor het allereerst ontmoetten,"
vervolgt Struis, „beloofde je mij als onderdaan te
zullen aannemen. Toen was je een koningin
dat zul je voor mij altoos blijven en toen drukte
je mij meteen op het hart, dat koninklijke beloften
onschendbaar zijn. Nu, Nelly, neem je mij aan?
Wil je mij trouwen?"
„Ik heb me vergisttoen, op dien avond -
ik wil je niet als onderdaan."
„O, Nelroept de jonge man, met scherp ver
wijt in zijn stem zóó scherp, dat Nelly onwil
lekeurig het gelaat tot hem opheft en hem de tra
nen laat zien, die haar mooie oogen verduisteren.
Bij dezen aanblik voelt hij zich zoo aangemoedigd,
dat hij zonder plichtplegingen zijn arm om haar
leest slaat, waarop zij zeer tevreden het hoofd tegen
zijn schouder vleit.
„Maar Henk een koningin kan toch niet met
haar onderdaan trouwen vraagt zij, met een
schalksch glimlachje, hoewel de bruine kijkers nu
totaal zijn ondergeloopen.
«Wel zeker, heel goedzegt Struis beslist.
„Neen, dat gaat niet!" zegt Nelly... „neen
Henk" heel zacht fluisterend, „als je mij met
alle geweld wilt trouwen, moet je geen onderdaan
van mij wezen je zult mijn koning zijn."
„Alle twee," zegt de jonge man ernstig.
EINDE.