"Nieuwe Langedijker Courant", van Zondag 13 Mei 1894. met coupletten bedrukt, welke biljetten werden verspreid bij gelegenheid van de opvoering van het sensatie-stuk Yalsche bankbiljetten. Men bericht ons 't volgende Vrijdagmiddag geraakte door een onverwacht toeval een kinderwagen, waarin twee kinde ren van den heer Groothuizen, in het groot N. H. kanaal te Alkmaar. Spoedig kwam er hulp opdagen en werden de kinderen gered. Terwijl men er in slaagde van het oudste kind de le vensgeesten weder op te wekken, bleven de po gingen bij het jonste kind van ongeveer 3 maan den oud, in die mate vruchteloos, dat het waar schijnlijk aan de gevolgen zal moeten sterven. Het te Arnhem verschijnende katholieke blad „De Post" deelt mede, dat bij de verkiezing te Eist nog een briefje van twijfelachtige geldig heid uit de bus is gekomen, luidende als volgt: „De dominé van Slijk-Ewijk schrijft aan zijne vrienden 'tis in 't belang van Kerk en Staat, Dat gij den Roomschen candidaat Bij deze stemming stemmen gaat. De vrienden van ds. Magendans zingend: Och, geliefde Dominé, Wij gaan met De Meester mee En stelle de uitslag ons te vree, Luidkeels dan een flink hoezee Begrijpt men „De Post" wel, dan is dit brief je aan den heer De Meester toegerekend. De Amsterdam8che corr. van 't U. D. schrijft omtrent de Hondententoonstelling, in het „Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam": Uit alle deelen van Europa komen de bezoe kers opdagen, ja, de Amerikanen wagen er zelfs eene zeereis aan, dikwijls met de geheele fa milie. Maar zoo belangwekkend en plezierig zulk een tentoonstelling voor de heeren en dames der schepping is, zoo vervelend is zij voor de hon den. Verreisd, half ziek, komen zij aan in hun nauwe hokken en als zij er dan eindelijk blij uitspringen, zien zij een geheel vreemde, som bere omgeving, zonder eenigen bekende. Dan worden ze weer vastgemaak op lange rijen aan den ketting, waar zij bijna onbeweeg lijk twee dagen achtereen moeten zitten, voort durend verveeld door een onafgebroken file van menschen, die hen hoogst onbescheiden en ver velend fixeeren, hen betasten, hen aanspreken, zonder dat zij eens in staat zijn door een fer- men beet hun landerigheid te voldoen. Eén droeve, onafgebroken jammerklacht, één somber koor van gehuil en gebrom en gesteun en geblaf en gejank klinkt dan ook in die zaal, een klagend protest tegen de ijdelheid van die anders zoo brave eigenaars. Treffende tooneeltjes kan men er bijwonen. Een slanke jonge dame in een zwart fluweelen kleed, een klein zweepje, een catalogus en een dog-cake in 't kleine, geganteerde handje, komt langzaam aangewandeld door de rijen. Zij heeft haar mooie, langharige St. Bernard ingezonden, 't Trouwe dier ziet reeds in de verte zijn mees teres aankomen. Hij staakt zijn gehuil, hij richt zich op zijn achterpooten, kwispelend met den gepluimden, breeden staart en door een luid ge blaf tracht hij haar aandacht te trekken. Daar krijgt de dame haar Némesis in het oog. Zij omhelst hem en met innige dankbaarheid in de oogen legt het dier zijn grooten kop tegen haar arm. Maar lang duurt het niet, want de freule wandelt spoedig weer voort, om den terrier van haar vriendin te bezoeken. Met beide pooten wil hij haar tegenhouden, te vergeefs. Weemoe dig kijkt hij haar na en er klinkt een doordrin gende gil, als hij haar achter andere hokken ziet verdwijnen. Op de galerij zitten de deftigste der honden. De mopsen, de ItaliaanscHe windhondjes en de Malteser hondjes (Leeuwtjes, Bologneser of Ha vanna.) Hoogst voornaam, maar met traantjes in de oogjes, zitten zij op de gekleurd zijden kussens met een gevoel van een schatrijke verwende jonge dame, wanneer de revolutie is uitgebro ken. En in een hok ligt een, o zoo klein, spier wit leeuwtje in een wiegje, met blauw satijnen gordijntjes, 't Gelukkige troetelkindje slaapt, want vóór hem zit zijn meesteres, een dame van twijfelachtigen leeftijd. Op een stoel naast komen, en hem reeds bestemd had voor hare doch ter, en ten laatste ziek was geworden, omdat de uitnoodiging uitbleef. sNeen, dit haar, juffrouw Gilde, als satijn en dan die glans!zooiets was nog nooit gezien, zelfs niet op het »Rhenania« bal. Daar zullen zij zich ergeren, die hooge heerschappen! en de hee ren studenten!— nobele lui, die Rhenanen! Mijn beste kenissen! Wat zullen ze groote oogen opzet ten, het geheele corps zult gij u nasleepen, in geu rige boeien. Zooeven was graaf Sergius Perin bij mij een alledaagsehe kennisdoor en door ca valier hij vroeg mij, of ik ook u 't haar kapte, als buurman. Toen had ge mij moeten hooren, toen ik van uw goddelijk haar sprak; hij kon niet genoeg luisteren en was reeds lang gereed en toch bleef hij noch zitten en vroeg al meer.« Gilde had op het geroep van den jongen man weinig acht geslagenzij was geheel in verrukking gebracht door het spiegelbeeld voor haar. Heden begon de strijd, ja, en zij zou overwinnen; hier in dat glas zag zij haar vreeselijk, niet te ver achten wapen.Bij den naam Sergius doorliep haar een rilling tot in de voetspitsen, zjj praatte in haar binnenste den kapper alles na, en was ver heugd zich aan het goede adres aangemeld te heb ben. Een kapper dringt door tot in de innigste hartsgeheimen van een jong mensch. Dat dagelijk- sche vervelende lange stilzitten veroorzaakt een al- geheele intimiteit; het zijn meer gesprekken tot zich zelf, die daar in den kapperswinkel voor den spiegel gevoerd worden, en alles springt als uiteen de hare ligt een ivoren kammetje, waarmee zij nu en dan de haren glad strijkt van 't kleine poot je, en een bonten kleedje, en een zakje met biscuitjes en in een tasch het onderhoud voor de juffrouw zelf voor een heelen dag. Het goede mensch wilde daar namelijk geen moment haar Bijoutje verlaten. Veel tijd tot rondkijken was er verder niet. Genoeg, dat er ruim acht honderd honden waren geëxposeerd, vertegenwoordigende vijf en zeven tig rassen. Dinsdagmorgem zou te Utrecht eene be grafenis plaats hebben. De lijkkist zou juist het sterfhuis worden uitgedragen, toen plotseling de vloer der lijkkamer inzakte en de kist met bidder en dragers en familieleden naar beneden stortte. Ook alle meubelen vielen omver en sommige werden deerlijk gehavend. De bidder bekwam eene hoofdwondeoverigens kwamen de aan wezigen met den schrik vrij. Naar uit goede bron wordt vernomen, is de heer A. L. W. Seijffardt, afgetreden minister van oorlog, voornemens niet weder in actieven dienst te treden, doch zal hij ontslag uit den militairen dienst aanvragen. PÖLÏTÏIEK NIEÏÏWS. Ontslag en benoeming. De „Staatscourant" bevatte deze week het volgende besluit: Het lieeft H. M., der Koningin-Weduwe-Re gentes behaagd, bij besluit van den 7den Mei 1894 no. 16, met ingang van den Ssten Mei 1894: lo. op het daartoe door hem gedaan verzoek, den heer J. C. Jansen eervol te ontheffen van het tijdelijk beheer van het departement van bnitenlandsche zaken, met dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten in die betrek king aan H. M. en aan den lande bewezen 2o. te benoemen tot minister van buitenland- sche zaken jonkheer meester J. Röell, benoemd lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; alsmede, by besluit van den 7den Mei 1894 no. 17, met ingang van den 9den Mei 1894; lo. op het daartoe door hen gedaan verzoek een eervol ontslag te verleenen aan de heeren meester J. P. R. Tak van Poortvliet,, als Mi nister van Binnenlandsche Zaken; meester H. J. Smidt, als Minister van Jus titie J. C. Jansen, als Minister van Marine meester N. G. Pierson, als Minister van Fi nanciën A. L. W. Seyffardt, als Minister van Oorlog; C Lely, als Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid; meester W. K. baron van Dedem, als Minis ter van Koloniën met dankbetuiging voor de vele en gewichti ge diensten door hen aan Hare Majesteit en aan den lande bewezen 2o. te benoemen tot Minister van Justitie, den heer meester W. van der Kaay, raadsheer in 't gerechtshof te 's-Gravenhage, benoemd lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; tot Minister van Binnenlandsche zaken, den heer meester S. van Houten, oud-lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal tot Minister van Marine, jonkheer H. M. van der Wijck, secretaris-generaal bij het departe ment van Marine tot Minister van Financiën, den heer meester J. P. Sprenger van Eyk, oud-minister van ko loniën tot Minister van Oorlbg, den gepensionneer- den luitenant-generaal, oud-inspecteur der artil lerie, C. D. H. Schneider, adjudant in buiten gewonen dienst van Hare Majesteit de Koningin; tot minister van Waterstaat, Handel en Nij verheid, den heer Ph. W. van der Sleyden, hoofd-ingeneur van den Rijks-waterstaat tot Minister van Koloniën, den heer meester J. H. Bergsma, oud-lid van den Raad van Ned. Indië. De „St. Crt." bevat het volgend besluit De minister van Binnenl. Zaken; Overwegende, dat de heeren jhr. mr. J. Röell en mr. W. van der Kaay, na hunne verkiezing tot lid van de nieuwe Tweede Kamer der Staten- Generaal, ingevolge de 4e alinea van art. 96 bron te voorschijn, wat men vaak zelfs voor den intiemsten vriend wil geheim houden. De haarkun- stenaar kon Gildes nieuwsgierigheid ten volle be vredigen, en tot hare vreugde deed zij de ervaring op, dat slechts eene gedachte zijn gansche wezen beheerschte, de gedachte aan »de schoone smids dochter in de burgstraat,zooals hij haar placht te noemen. Schoone smidsdochter!* Deze benaming paste haar echter in 't geheel niet, meende zij, maar zij dacht in stilte, hem de geheele smederij wel te doen vergeten. Daar trad hare moeder binnen, gedeeltelijk reeds in het toilet voor dezen avond; twee brillante schit terden haar in de ooren, een zwaar zijden kleed ruischte om hare leden over den vloer. Zij kon een uitroep van bewondering niet weerhouden, toen zij den prachtigen arbeid van den haarkunstenaar zag, dat zooeven volmaakt was en welken hij, als een schilder zijn beeld-, op eenigen afstand, met den kam in den mond en sehitterede oogen, met innig genoegen gade sloeg. Donkere rozen slingerden zich boven den prachtvollen haarkroon en daalden dan in den schoonen blanken hals, nog schooner door het scherpe contrast, dat hij maakte met donker- roode rozen. Gilde zelf kon zich van haar beeld niet losrukken, zoo had zij zich nog nimmer aanschouwd! Waar was nu de smidsdochter?! Waar teekende zich nu op dat schoone lichaam het brandmerk van nederige geboorte? Op dezen marmerblanken hals? Hij was een koninginnenmantel waardig! Op dit schoongevormde voorhoofd? Eene kroon kon der Grondwet dat lidmaatschap van rechtswege hebben verloren en dat derhalve, ter vervulling van de opengevallen plaatsen, een verkiezing van een lid dier Kamer moet plaats hebben in elk der hoofd-kiesdistricten Utrecht en Alkmaar; heeft goedgevonden te bepalen: lo. dat in elk der gemelde hoofd-kiesdistricten de verkiezing van een lid der Tweede Kamer van de Staten- Generaal zal plaats hebben op Dinsdag 5 Juni e. k.2o. dat de harstemming, is die noodig, zal geschieden op Dinsdag 19 Juni daaraanvol gende. De „Zutphensche Courant" geeft in overwe ging, om in de vacature-Van der Kaay, te Alk maar, te voorzien door den afgetreden Minisier van Financiën Pierson te kiezen. „Nu de heer Pierson niet de gelegenheid heeft als minister de voor hem aangewezen en vol moed aanvaarde taak geheel af te werken, is het tenminste in zeer veel opzichten gewenscht en billijk en practisch, dat hij als lid zitting neme in een Kamer, waarin de door hem tot stand gebrachte regelingen zeker menigmaal ter spraak zullen komen, omdat een allereerste eisch is, dat het Personeel nog worde herzien. De studie, die minister Pierson noodwendig van dit ontwerp moet gemaakt hebben mag men niet onbenut laten bij deze gelegenheid." Lettci-spel. In een hoofdartikel over het nieuwe kabinet had de „Arnhemsche Crt." gezegd: „Eene formule van uitbreiding van kiesrecht kunnen wij uit de namen dezer kieswetmannen niet lezen." Een inzender komt daartegen op, op de vol gende lakonieke wijzeWanneer men de namen onder elkaar plaatst, krijgt men wel zoo iets van dien aard. Van der KaAy RöelL SprenUer van Eyk Van dEr Wijck BergsMa SchnEider V. d. SlEijden V. HouteX' Van dEr Kaay Sprenger van EycK Schneider RöEll BergSma Van der Wijck Van der SlEijden Van HouTen De redactie teekent hierbij aan Het papier is geduldig, maar de letters zijn het ook. Als men nog eens de namen der Mi nisters laat volgen, kan men den wensch er in lezen Van der Kaay ROell BergsMa Van der SlEijden SpreXger Schneider Van dEr Wijck Van HouTen. De „Maasbode" deelt mede: Naar men ons van vertrouwbare zijde verze kert, is de nieuwe minister van oorlog een te genstander van persoonlijken dienstplicht. In een ministerie, waarin de heer Van Houten zit, was trouwens moeilijk iets anders te verwachten. Voorts vernemen wij, dat ook den heer Hey- denrijck een portefeuille in het nieuwe ministe rie is aangeboden, maar door hem daarvoor be dankt is. Naar men verneemt hebben de afgetreden mi nisters aan H. M. de Koningin-Regentes eene afscheids-audiëntie aangevraagd en daarop be richt ontvangen, dat H. M. verhinderd was hen te ontvangen. Een stem uit den vreemde De „N. Y. Herald" (Parijsche editie) gewaagt onder zijn politiek overzicht ook van het nieuwe ministerie in Nederland. De „premier" (die bij vergissing Bruch wordt genoemd) wordt beschre ven als „een voorzichtig en gematigd man, die het vertrouwen van wijlen den koning genoot." Verder heet het: „Wie echter mocht denken, het versieren! In die groote zielvolle oogen? De adel der schoonheid lag daarinEerst nu leerde zij de geweldige macht van het toilet kennen. Wat was er in deze weinige uren van haar geworden, en nog lag de geurige crèmekleurige japon in den hoek. Met bevende handen greep zij haar en sloop als 't ware daarin. Een wolk van welriekendheid stroomde rondom, als van een offer altaar. Zij moest hare moeder eerst herinneren, waarom ze eigenlijk op de kamer was gekomen, zoo strak en zinneloos stond die arme vrouw daar van den buitengewonen aanblik. De kapper beval zich nederig buigend aan voor een volgenden keer en nam zijn afscheid. Gilde en hare moeder bemerkten zijn heengaan niet eens. Zij hoorden alleen het kraken der stof. nu en dan een lichte schreeuw van Gilde, als hare moeder haar onwillens met een speld in 't mollige vleesch prikte, of een bewonderend »Ahcc der moeder, als ze een oogenblik pauze hield, orn haar schoone doch ter te bewonderen. Voetstappen weerklonken over den gang. Fevi, door Sixtus begeleid, trad in de kamer, waarin nu een lamp en verscheidene waskaarsen een verblin dend licht wierpen op de alle meubels bedekkende en verward door elkaar liggende kramerij, maar ook op de verrukkelijke gestalte van Gilde. Beide ston den verstomd over 't geen zij zagen. Fevi, oneindig liefelijk in haar smaakvol, wit en hemelsblaauw balkleed met het ruikertje vergeet- mij-niet-jes in het haar, drukte zich schuw tegen Sixtus, die er in zijn zwarten rok zeer voornaam uitzag. dat de Hollanders zich druk maken over het nieuwe ministerie, bewijst daarmee, dat hij hun karakter niet kent. Een veel belangrijker aange legenheid houdt hen nu bezig. De Koningin heeft pas de eerste haringen, welke dit jaar ge vangen zijn, cadeau gekregen. Dit is voor de Hollanders een veel belangrijker onderwerp dan een minister meer of minder." Het ontslag, dat de leden van het minis terie hebben gevraagd, na slechts 2Y2 jaar aan liet bewind te zijn geweest, herinnert, zegt het Hbl., wederom aan de groote broosheid van alle ministeries, vooral die in Nederland. Sedert 13 Mei 1848, toen het kabinet De Kempenaar-Donker Curtius optrad, dat de grond wetsherziening van dat jaar tot stand bracht, zijn bijna 46 jaren verloopen. Weet men wel, hoeveel ministeries ons land in die 46 jaren gehad heeft? Niet minder dan 20 keeren heeft het hoofd van den staat sedert die grondwetsherziening van raadsleden moeten veranderen, bijna altijd we gens geschillen tusschen regeering en vertegen woordiging. Gemiddeld heeft elk dier ministeries nog niet 21/2 jaar geleefd. De tijdelijke waarneming (ad interim) niet medegerekend en evenmin de departementen of afdeelinhen voor de eerediensten, wier afzon derlijk bestaan in 1871 voor goed werd opge heven zijn er na 1848 geweest: 23 ministers van buitenl. zaken. 22 justitie. 20 binnenl. zaken. 20 marine. 20 oorlog. 19 financiën. 6 waterstaat - (sedert 1877.) 25 koloniën. Te zamen heeft ons land binnen een halve eeuw dus niet minder dan 155 ministers versle ten! Behalve nog de vele minister voor eere diensten. Slechts vier zijn als ministers, op het veld van eer, overleden Borret (1867), Torbecke (1879). De overigen moesten voor een ongunstig kamerbesluit of een doodende stembusuitspraak wijken, 't zij voor goed, 't zij voor eenigen tijd. Want onder de 155 namen keeren dezelfde nog al vaak terug. Het Hbl. berekent verder, dat wij, behalve de terugkeerenden, 127 ministers hebben versleten. Dat gaat nog al voor een klein land. Buitenland. De ioestand der zeven leden Yan de ver- eeniging „für Hohlenforschung," die met zoo groote inspanning uit de Luegloch-grot werden gered, is bevredigend. Alleen de gymnasiast Rudolph Haid is nog zoo ziek, dat hij nog te Sembriach wordt verpleegd. De schilder Kurtz werd terstond na zijn terugkeer te Gratz geïn- tervieuwd door éen correspondent van de „Daily News," wien hij een uitvoerig verslag gaf van het wedervaren der onderzoekers in de grot. „Zoodra wij de grot hadden onderzocht" aldus vertelde de schilder „wilden wij terug- keeren, maar zagen tot onze teleurstelling, dat de gang, waardoor wij de grot hadden bereikt, geheel met water was gevuld, terwijl bovendien de eenige weg, waardoor het water kon weg vloeien, door boomstronken en steenen was ver sperd. Dientengevolge begon het water in de grot op bedenkelijke wijze te wassen, maar toch kon den wij niet terug. Wij moesten dus blijven, maar wij waren en onze toevlucht zoeken op een eiland van glibberige klei, dat juist genoeg ruimte aanbod voor ons allen. Onze ongerustheid was toen nog niet groot, want Fasching en Zweier hadden afgesproken met hun vrouwen, dat deze hulp zouden zenden, zoodra zij Maandag niet waren teruggekeerd." Er werd besloten, dat twee personen dag en nacht op post zouden staan, en tevens werden alle pogingen beproefd om een anderen afweg voor het water te graven. Dinsdag echter waren alle levensmiddelen verbruikt. Nog een dag werd de honger gestild met hetgeen nog van het vorige maal was overgebleven, terwijl de dorst gelescht werd met het drabbige water, dat uit den grond opkwam. De nood was toen tot het toppunt ge stegen, maar in den nacht van Dinsdag op Woensdag vond de man, die de wacht had, een touw, waaraan een doos was bevestigd. Deze doos bevatte brood, kaas en kaarsen. Men wist Gilde kwam haar geheel vreemd voor, als een koningsarend naast een duifje. Zij gevoelde het als nooit te voren zij pasten niet bij elkaar. «Roep vader en Valentijn!« riep Monika tot de keukenmeid. »Hij moet Gilde zien.« Fevi naderde Gilde met alle respect, om haar naauwkeuriger te bezien. Sixtus triompheerde in stilte. Zij zal de koningin van het bal zijn, dacht hij, zij de smidsdochterHoe zij bersten zullen van nijd, die hooge dametjes, en Sergius, de trot- sche, hij zal aan hare voeten liggen. De oude Erdmann trad binnen, het schootsvel voor, een tang in de handen en de ontevredenheid op 't zwarte gelaat leesbaar. De geheele geschiedenis, het vele geld, dat daar voor werd uitgegeven, de overdreven weelde paste hem niet. Dat was alles zwendelachtige overdaad, die nergens toe nut was. De gansche week liep hem het hoofd om, omdat vervloekte bal; alleen Gildes vleiende woordjes en moeders aanmoediging waren in staat geweest, hem te overredenzijne toestem ming te geven. En nu riepen ze hem nog, tot over maat van smalte, dat tuig te bewonderen, dat hem zijn dierbare geld kostte en waaraan hij niet de minste vreugde beleefde. Zou men zich dan niet doodergeren Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1894 | | pagina 2