Nieuwe Langedijker Courant', van Zondag 8 Juli 1894. men als het ware onkenbaar wordt en zijn eigen gezicht verliest. De lachmeesters schreven voor, dat de mond niet verder dan ter hellte geopend moet zijn en de tanden, maar niet het tand- vleesch moeten worden gezien. Vooral aan de hoven van Lodewijk XIV en Frederik de Groote stonden de lachmeesters in hooge gunst en vol gens hunne leering is de a-lach hartelijk, de e-lach spotachtig, de i-lach dom, de o-lach naïef en de u-lach kinderachtig. Zelfs kon de Italiaan Damascenus aan den verschillenden lach temperamenten onderkennen de ha-ha-ha lacher is volgens hem cholerisch, de he-he-he lacher phlegmatisch, de hi-hi-hi lacher melancholisch, de ho-ho-ho lacher san guinisch. Wat de hu-hu-hu lacher is, wordt er echter niet bij vermeld. S. In de „N. Asser Crt." lezen wij 't vol gende Gekheid. Er moest een wet ingevoerd worden, waarbij ieder, die uit gekheid een geweer of een pistool op een ander aanhoudt, gestraft wordt om gedu rende een tijdlang een kap over 't hoofd te dra gen, al naarmate hij gevaarlijke gekheden uitge voerd heeft. Ieder idioot, die uit gekheid een geweer op een ander aanlegt, moest veroordeeld kunnen worden om levenslang zulk een kap te dragen, want een grappenmaker van dat soort is altijd gevaarlijk. Sommigen beweren wel, dat er niets hatelijker is dan nieuwe grappen, maar de oude zijn en blijven toch ook zeer hatelijk. De grappenmaker, die een stoel wegtrekt op het oogenblik, dat gij zult gaan zitten, is oud, maar hatelijk en gevaarlijk tevens, ofschoon hij wel zoo oud zal zijn als er stoelen of banken in de wereld zijn. Er is echter in dat soort van grappen een nieuwe uitgevonden toen een werkman bezig was om een telegraafdraad te herstellen, kwam er iemand, die den ladder wegnam. Buiten en behalve, dat de werkman zich een heel eind langs een paal moest laten glijden, stond hij ook nog bloot aan het gevaar om met de electriscbe leiding in aanraking te komen, en had hij geen gutta-percha handschoenen aangehad, dan zou hij zonder twijfel door de electrische leiding doodgeslagen zijn. Zulk een kap zou wel een harde straf zijn, maar die grappenmakers kunnen niet anders be keerd worden dan door een goede opvoeding, waardoor ze het onderscheid tusschen onschul dige en misdadige grappen leeren kennen. K. De temperatuur. Onderstaand bericht, aan de „N. Gron. Crt." ontleent, dient aan de vergetelheid ontrukt, opdat eenmaal de nazaat wete, welke tropische hitte de eerste Julidagen van 1894 heeft ge- heerscht. Tengevolge van de ondragelijke hitte zijn Woensdagavond in eene boot, liggende in liet Boterdiep te Groningen, eenige schapen gestikt. Bij onderzoek bleek, dat het vet dezer Hoog landster schapen gesmolten was. Door den voogd en de diakonie der Geref. gemeente te Garrelsweer werden dezer dagen drie weezen uit de weesinrichting te Neerbosch teruggevraagd. Er werd bepaald, dat bovenge- noemden de kinderen 1 Juli zouden terughalen, doch daar dit juist 'n Zondag was, was natuur lijk 2 Juli de aangewezen dag. De directeur wachtte evenwel de komst der heeren (nl. van den voogd en den predikant) niet af, maar zond de weezen 's morgens weg, hun reisgeld ver strekkende tot Groningen. De kinderen kwamen goed en wel aan 't station te Groningen. Daar stonden ze, de hulpeloozen De conducteurs van de lijn GroningenDelfzijl wisten 't reisgeld tot Loppersum bijeen te krijgen. Toen nu de weezen aan hun eindstation aankwamen, werden ze door den chef in bescherming genomen, die hun een beambte meegaf naar Garrelsweer. 't Zonder lingste van de zaak is, dat bovengeneemde hee ren 's morgens met den eersten trein naar Neer bosch gingen en de heer van 't Lindenhout de kinderen 's morgens wegzond, die toen zonder geleide aan 't station Loppersum aankwamen. In de „Vragen des Tijds" komt een arti kel voor van den heer C. W. Snellebrand, vroe ger te Meppel, thans te Rio «le Janeiro werk zaam, over anxbacJitsonderwijs. Hij geeft daarin o. m. een overzicht van de rege ling, gelijk zij voor Drenthe is ontworpen door de Vereenigtng tot bevordering van het Am- bachtsonderwjjs. Het slotwoord van 't artikel luidt aldus: „Het aangevoerde samenvattend,- meen ik aangetoond te hebben, dat het ambacht in het algemeen niet meer zoo grondig wordt beoefend als noodig is om in den tegenwoordigen tijd, nu op elk gebied van wetenschap en industrie groote vooruitgang is waar te nemen, gelijken tred te houden met de eischen welke men stel len mag; dat voorts voor een groot deel deze toestand geweten moet worden aan de gebrekkige oplei ding van den ambachtsman; dat, wel is waar, een zeer klein deel van onze ambachtslieden goed gevormd wordt, doch dat het overgroote deel weinig of geen nut trekt uit hetgeen te hunnen bate wordt verricht dat de vorming in de werkplaats een gelei delijke doch practische verbetering zal aanbren gen, waartoe echter een wettelijke regeling van het leerlingwezen wordt geëischt dat het met het oog op onzen tijd noodig is den werkgever waarborgen te geven dat de be oefenaar van eenig ambacht zijn vak verstaat en dus proeven van bekwaamheid met goed ge volg, moeten afgelegd zijn door ieder die een ambacht wil uitoefenen dat de uitvoering van wettelij ke voorschriften in den zin als boven bedoeld, zal moeten leiden tot het houden van toezicht op de uitvoering der contracten, welke taak opgedragen worde aan inspecteurs van het ambachtsonderwijs, bij gestaan door commissiën van toezicht dat het, om zoo spoedig mogelijk tot een goede wettelijke regeling te geraken, wenschelijk is dat alle belangstellenden zich vereenigen en trachten hun invloed aan te wenden om, na onderzoek van het vraagstuk, stappen te doen welke tot het in het leven roepen der wettelijke regeling van het leerlingwezen kunnen leiden." De wereld is bevolkt met 1500 milioen inwoners. Jaarlijks sterven er 33,033,083. Er worden 3064 talen op gesproken en er bestaan 1000 verschillende godsdiensten. De gemiddelde levensduur is 33 jaar. Een vierde gedeelte sterft voordat het den leeftijd van 15 jaren bereikt heeft. Op 1000 personen bereikt slechts één den leeftijd van 100 jaren. Ternauwernood bereiken 6 op de 100 dien van 65 jaar en slechts één op de 500 wordt 80 jaar. De statistiek is een schoone zaak, maar zij gaat vergezeld met eenige treurige onthullingen. Bij een hevig onweder dat Maandagmiddag boven de gemeente Zuidhorn woedde, werden 2 op het veld werkende arbeiders doodelijk door den bliksem getroffen. Te Ooster-Blokker werd het paard van den hr. P. Karsten doodgeslagen. Men vond het des morgens in de sloot. Te Zegvaart is Maandag-avond een 12 jarig jongetje, dat even buiten de kom der gemeente een paard in de weide had gebracht, door den bliksem gedood. Te Groningen is de groote roggemolen van den heer W. Dooyes door den bliksem getrof fen. Een maaier in een hooiland nabij Oegstgeest werd door de bliksem getroffen. De straal door boorde den rand van zijn strooien hoed, en zengde 'smans haren. Na eenigen tijd bewuste loos gelegen te hebben kwam de man weder bij en bleek hij geen verder letsel bekomen te hebben. Te Deventer sloeg de bliksem in een huis in de voorstad. De bliksem baande zich een uitweg door den schoorsteenongelukken werden niet veroorzaakt, alleen werd eenige schade toege bracht. Boven de oostkust van Tessel was het onweer vooral zwaar. Een onbewoond boerengebouw is te Zevenhuizen, nabij Oosterend, door den blik sem getroffen en geheel uitgebrand. Te Witmarsum is een stal door den bliksem getroffen en eveneens geheel uitgebrand. Bij Appeldoorn sloeg de bliksem in het huis bewoond door den heer Hoekstra op den Tepe- lenberg, zonder echter brand te veroorzaken. Twee arbeiders onder Aduard in het veld, werden door den bliksem gedood. Te Andijk is een koe van den heer Y. Visser door den bliksem doodelijk getroffen. Men vond het dier 's morgens dood aan den wal liggen. Te Waddingsveen sloeg de bliksem in een hoogopgaanden populier. Van boven tot beneden werd de boom gespleten, Te Katwijk a/Zee woedde een vreeselijk on weder een meisje van den nachtwacht C., op het strand bezig zijnde badstoelen hooger te brengen, werd ter aarde geworpen, waardoor een harer armen dienst weigerdeeen heer, logé, uit een batkoets komende, werd eveneens tegen het strand geslagen doch kon weer ongedeerd opstaan zoomede de schipper K. v. d. Boon die ook gelukkig ongedeerd bleef. Te Eenigenburg heeft de bliksem de kerk ge troffen, echter zonder brand te veroorzaken. Het orgel werd alleen zeer gehavend en zal den eersten tijd niet worden bespeeld. In de Transvaalsche Volksstem maakt iemand de geboorte van zijn zoon aldus bekend: Ek is so blij, ek is so blij, Mijn vroutje het 'n seun gekrij. Ons leef al nege jaar lank saam En hét nog glad geen erfgenaam. Ek is so blij, ek is so blij, Mijn vroutje het 'n seun gekrij. Hij lijk persies nes ek; 1 Hij het mijn ogé, mond en neus, En is 'n kleine witte reus, Ek is so in mijn skik. Mijn pa is blij, mijn ma is blij, Mijn vrou's familie ook daarbij. Huil' krij ni 2 klaar met kijk; Yan smorens vroeg, tot sawens laat, Hoor ek maar hoe die mense praat, Dat hij so na mij lijk. Partijkeer 3 huil hij: wa, owa! En trek zijn lippies nes 4 zijn ma, Maar anders is hij soet. Di skapi is so regt gesond. Hij kijk so slim di kamer rond, En suig en slaap so goed. Daniel sal ons hem laat doop, Sijn jurki is al lank gekoop, Mijn niew manel is klaar, Oom Henni sal ons peetoom maak, Want anders is di ou geraak, Sjjn pitjies 5 in gevaar. 'n Dokter en 'n predikant Is allernodigs in ons land: Mar oek 'n advokaat Of hij nou een van drie zal wees, Dit sail juli' later oek wel lees Eers sien hoe hij kan praat! Nau Volksstem-lezers moet ni spot, 'n Enkel woordje nog tot slot, Dan eindig ik mijn taak; Ek wensch juli' seuntjes, mooi en fris, Mar, dat juli' oek so dankbaar is As Jani wat versies maak! Ermelo. Stefanus Grobler. 1 Net als ik. 3 Zij komen niet. 3 Yan tijd tot tijd. 4 Net als. s Zijn geld. Een visschersavontuur. Op zon- feest- en andere dagen komen er steeds vele Amsterdammers naar het waterrijke Aals meer (alles meer) om te hengelen. Zoo kwam er ook dezer dagen een gezelschap. Een deel was aan den eenen een ander deel aan den anderen kant van het kanaal. „Hè je nog wurreme riep een stem van den overkant, „mijn sooitje is op„Kom maar over en haal ze." Terstond kleedt de vrager zich uit en zwemt naar den overkant over het vrij breede kanaal en ontving als belooning voor zijne moeite het gevraagde. Doch ondank is 's werelds loon, en de goede gever werd in etede van bedankt gescholden. Er kwamen woorden, er vielen slagen, wel wat te hard voor een man zonder pantser. Hij springt weer te water, de ander wil hem met zijn hengel nog een tik geven, doch deelt de beweging, daartoe noodig, mede aan zjjn lichaam en duikelt eveneens in het nat. Een half uur later. Vijf visschers om een tafeltje met afzakker tjes om de pacificatie te bezegelen in eene in richting met een uithangbord „hier znijdt men haar en vergunning." Buitenland. Aan de N.Rott.Ct. wordt uit Fi-auki-ijk bericht. Men vindt op de banken der uiterste linker zijde, schrijft het „Journal des Débats," hier en daar bezaaid als met bloemen op een tuinbed, mannen die de oratorische kunst veranderd heb ben in een onophoudelijk gebrul. Met stem en gebaar gaan zij woest te werk bij stormachtige voorvallente midden van een orkaan van on verstaanbare uitroepingen stellen zij zich aan als bezetenen en bombardeeren den spreker met nij dige interrupties, waaraan hunne schitterende eene onbetwistbare kracht geeft. Dit heilige ba taljon heeft zich in de laatste acht dagen in het bijzonder onderscheiden; te Versailles (toen de Kamer er in Congres vereenigd was ter verkie zing van den president der republiek) uitte het zich met een mooi entrainen Dinsdag in de Kamer richtte het tegen den heer Dupuy een rollend vuur van verschillende tusschenwerpsels. De stenographic, hoe nauwgezet ook zij hare taak opvat, slaagt er niet in het honderste deel dier bloesems op te vangen. Zij gaart er wel vele bijeen, maar laat er nog meer vallenwant zij kan niet alles weergeven. Zij zou, om niets te laten voorbijgaan, de mannen moeten navol gen, die hunne al te korte gedachten niet in een gepast proza kunnende kleeden, zich in het La tijn uitdrukken, wat zij met geen mogelijkheid in beschaafd Fransch kunnen weergeven. In het „Journal officiel" vindt men slechts de overblijf selen van het monster, en er zou een parlemen- toire Cuvier noodig zijn, om het uit de fragmen ten weer samen te stellen. De journalisten kunnen zelfs van hunne ban ken al die interruptiën en uitroepingen, die grove beleedigingen, welke zonder ophouden uitgestoo- ten worden, niet volgen. Zoo nu en dan heerscht eene geduchte stem uit het tumult en werpt met donderend geraas deze woorden in de zaal, ver gezeld van een vuistslag op de lessenaar „Var- kenshoopHet is de graaf de Douville-Mail- lefeu die manifesteert. De revolutionaire partijen hebben het altijd slim en gemakkelijk geacht de discussie te ver vangen door het georganiseerde, door het stel selmatige rumoer, de argumenten door grove be leedigingen. De Bergpartij van 1848 onderscheid de zich door haar geschreeuw en door haren toeleg om de stemmen harer tegenstanders te verstikken onder gebrul. In een minder verwijderd tijdperk hadden de Boulangisten de onheschofdheid de beleediging, den smaad, in de plaats te stellen van de kracht van het aantal en van dë macht der rede. Zij zijn er aan gestorven maar zij hebben navol gers achtergelaten, die trachten hen te treffen en die er in slagen. Hierna noemt het „Journal des Débats eeni gen uit hun midden een Basly een Rouannet, die altijd de behoefte schijnt te hebben iemand te verslindenden hoedenmaker Fabérot, die slagen niet de tong uitdeelt, gelijk anderen sla gen met de vuistBaudin, wiens donder rolt van den top van den berg SinaïGoblet, die met een pistool dat ketst, met het oproer speelt; den wijsgeer Jaurès, die vage kreten uitgalmt, de handen ten hemel heft, zich nederlegt op zijne lessenaar, die grijnst en verschrikkelijk de oogen laat rollen. Er worden nog meer genoemd, onder anderen Camille Palletan en Brisson maar het is, dunkt ons, genoeg. De „Petite Republique" noemt dit alles„Van de tribune de rechtmatige eischen der socialistische kiezers in het midden brengen. laarsje op den bal, de smalle witte rand, die daar overheen gluurde, scheen hem werkelijk ingepakt te hebben. Eindelijk viel de slag, maar faalde, de bal stootte tegen den ijzeren boog en stuitte ter zijde at. De witte rand en het laarsje verdwenen. Het spel was voor zijne partij verloren. Freule Marie lachte schelmsch, als had zij haar doel be reikt. »U vergist u, graaf Dörenfeld," antwoordde zij op de opmerking des jongen ruiters, «betreffende het voetje. Mijn waarde neef interesseert zich slechts voor een voetje, dat helaas uit Herrenwörth ver bannen is." Zij zuchtte coquet. «O, die gruwzame vaders!" «Ook reeds ervaren?" vroeg Sergius lachend. «O, hé! Een ware tiran, de papa. Niemand durft hem naderen zonder voorvaderenlijst en stamboom onder den arm; vooral de kunstenaars haat hij. En zeer velen genieten er van de zomerfrischheid in Landstein. Ons oude slot de geheele omtrek heeft veel aantrekkelijke tafereeltjes voor hen. Maar hij heeft een muur om het slot getrokken, zoodat geen hunner mij kan naderen en «zij boog het hoofdje weemoedig neer, »het zijn toch charmante lui, die schilders, en ik heb de kunst zoo lief, en op 't laatst blijft men zitten in het oude slot, als een verwenschte fee! Ja, gij kunt lachen, Sergius. Hup! te paard met de geliefde, en als de wind vliegt ge heenMaar wij meisjes «Nu, met het »hup! op 't paard", is het reeds lang uit. Maar gij hebt geheel gelijk, nicht, onze vaders zijn te hard in dit opzicht. YVat vraagt de liefde naar geboorte. Wat overigens de kunstenaars betreft, die nemen alles meer op als schets, ook de liefdeeen prachtige stof! Die kan men meene men in eene portefeuille bij andere soortgelijke her inneringen. Later denkt men er niet meer aan." «Vooroordeelmeende freule Marie geërgerd, «ik heb ze wel anders leeren kennen, de kunste- naars.« «Trots de vaderlijke voorzichtigheid Bravo, Marie, dan zwijg ik,« antwoordde Sergius lachend. Het paar had zich tijdens het gesprek eenigszins van de speelplaats verwijderd en werd nu van alle zijden verzocht, het spel niet op te houden. Voetstappen knarsten op den kiezelweg, die van de tuindeur hierheen .leidde, zij naderden. Sergius, die juist aan den slag was, keek op, en op zijn gelaat spiegelde een zoodanige verrassing, dat het geheele gezelschap zich naar den aankomende wendde. Het was een groot, breedgeschouderd man met zwaren gang, in nieuw modische kleeding, die klaarblijkelijk niet op maat gesneden scheen. De dames grinnikten om de hun komiek toeschijnen- den vreemdeling, de heeren stootten elkaar veelbe- teekenend met de ellebogen aan. «Dat is van daag reeds de derde zuigpomp. Arme graaf! Hij geeft geen droppel meer fluisterde graaf Dörenfeld. Sergius had den aankomende dadelijk herkend. Erdmann, de smidDe knieën knikten hem van schrikhij kwam zeker om den wissel in zijn lichtzinnigheid had hij dien reeds geheel vergeten en was heden van de stad naar Herrenwörth gereden, waar sinds eenige dagen juist zijn oom, graaf Dörenfeld, met zijn zoon en freulle Marie logeerden. Het beloofde zeer vroolijk te worden. Juist heden had hij reeds vele verdachte lieden in de kanselarij zijns vaders zien binnentreden, en haar vader was in een zeer booze stemming. En nu ging de ongelukzalige Erdmann nog op hen af. «Als hij maar van Gilde zwijgt, anders is alles verloren. Erdmann had Sergius, wiens blinkende uniform reeds van ver zichtbaar was, wel herkend en bittere toorn steeg in hem op bij het zien van dezen man, die in de eerste plaats zijne Gilde betooverd, in de tweede Sixtus en met dezen hem zelt in het ver derf gestort had, en nu met die tweeledige gewe- tenslast kinderlijk spel beoefende. Het verweeren van dat jonge hart was nog veel erger, dan dat van de natuur rondom hem, wat zijn scherpziend oog niet ontging. Hij deed, alsof hij hem niet bemerkte en trad door de sterke, met wa pens bekroonde poort, in den slottuin. Een eigen aardig gevoel doorliep zijn gansche lichaam, toen hij deze sterke, bijna eeuwigdurende, massieve mu ren en torens aanschouwde. Verscheiden eeuwen spraken uit de behouwen steenen, eene geschiede nis van duister geweld, maar ook van oorspronke lijke kracht, die zich stout tegen over een ander oorspronkelijke kracht stelde, den strijd van adel en volk Dat was nog een mannelijk worstelen. In zijn verbeelding stelde hij het Erdmannshuis tegen over deze adelijke woonplaats, gene een burgt van den arbeid, niet veel jonger dan deze, maar frisscher van leven, krachtiger in daden, niét zoo langzaam wegdroomend in 't verleden, en vóór alles zijn burgt onderhield hem beter, dan dat oude reu zen kasteel zijn tegenwoordig heer Maar had ook niet bij hem het verval een aanvang genomen, was ook bij hem niet de frischheid afgenomen En waar om ook bij hem Om dezelfde reden als hier, zoo klonk het antwoord in zijn binnenste. Beiden hebt gij uw gezonden, krachtigen, aangeboren grond verlaten, smid Erdmann en graaf PerinGij door uwe kirderen de smidse in de Burgstraat, waar uwe voorvaderen uwen welstand smeeddengij, graaf Perin, uw Herrenwörth, uw voorvaderlijke geboor tegrond, waarop uw geslacht groot en sterk werd eeuwen lang, door te talen naar de wilde vreugde en lusten der wereldstad, door de onwaardige eer van een Hof na te jagen, uwer onwaardig, een eer, waarvoor eens uwe hooge voorouders het trotsche hoofd in het bewustzijn van hunnen adel afwen den Zoo waren de gedachten van den eenvoudigen smid, toen hij de ledige stallen voorbijging, met ver roeste kribben en tochtige ramen. Een dienaar in afgedragen livrei, door ouderdom gekroond, kwam hem half droomend tegemoet. Erdmann vroeg naar den graaf. Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1894 | | pagina 2