Nieuwe Langedijker Courant", van Zondag 28 October 1894. Valsche bankbiljetten. Na beëindiging der pleidooien voor het hof te Amsterdam inzake het proces der valsche bank biljetten, stond de hoofdbeklaagde Krause op en zeide met bewogen stem „Ik wilde nog zeggen, Edel-Achtbare heeren, dat ik mij niet gevoel als zulk een misdadiger, die zes lange jaren gevangenisstraf heeft ver diend. Ik hoop dat u van het hoogste recht zult ge bruik maken, dat u heelt, nl. uwe genade en zult bedenken, dat ook mijn arme vrouw en kinderen veel hebben geleden." Nog wil ik een woord van dank brengen aan den voortreffelijken verdediger, mr. Simons, wiens pleidooi zeker ook aan de andere beklaagden is ten goede gekomen. Ik dank u, dat u mij mr. Simons als verdediger hebt toegevoegd." Edison heeft een nieuw apparaat vervaar digd ter vermenigvuldiging van geschreven stuk ken en teekeningen. Op een zeer fijn uitge- groefde, harde staalplaat wordt een buitenge woon dun, voor het doel opzettelijk bereid pa pier geltegd en dan het schrift of de teekening met een spitse metalen stift op het blad neer geschreven of ingeteekend. De letters en lijnen verschijnen op het papier als dichtgerijde zeer fijne gaatjes. Een met het orgineel nauwkeurig overeenkomenden, uit fijne zwarte puntjes be- staanden afdruk verkrijgt men op een onderge- legd blad, wanneer men met een zwart gemaakte druksel over het dunne papier strijkt. Het getal der op deze wijze te verkrijgen kopieën moet onbegrensd zijn. Het nieuwe aparaat heet mi- raeograaf. Als een bewijs, welke stukken soms aan een redactie worden toegezonden, neemt het (Leidsch Dagbl.) hier onderstaand schrijven op dat de redactie ontving, aan den lezer zeiven overlatende zich er een oordeel over te vormen Mijnheer Wilt dit opnemen in U blad, misschien red Gij er een jong leven mee. Zonder avond van mijn vrienden huiswaarts keerende liep ik op 't Rapenburg bij de vliet daar zag ik een jufvr. langs de boomen gaan eerst wilde ik naar haar toegaan zooals wij ge woonlijk zijn, maar daar zij een rare houding aannam bleef ik achter haar loopen. Ineens bleef zij staan bij een lantaarn nam iets uit haar zak las het rolde het op nam haar hoed af en stopte het er in ik ging achter een boom staan zoodat zij mij niet zag zij liep er in gedachte door ik volgde haar zij lag haar hoed op de kant van het water keek rond zij niemand zag zij scheen mij niet te zien ik liep zacht naar haar toe en hoorde haar de woorden zeggen God verlost mij van dezen aarde,, had ik een oogenblik geaarzelt en zij had te water gegaan ik vatte haar en zei wat gaat gij doen zij schrok gewelldig nam haar hoed en wilde vluchte maar ik hield haar tegen zij keek mij aan met oogen die vuur schooten maar zij an- derde keek mij aan en zei zoo zacht mogelijk zeg nooit aan iemand wat ik heb willen doen. Mijnheer wees zoo goed en neemt hier iets uit wie weet als hij of haar die haar iets ge schreven heeft zich over haar ontfermd want ik ben er altijd niet bij wie weet wat haar hart vervult. ik noem mij U abonné den heer K. Slecht geschreven maar geen tijd. De dorpsstraat der Hoeksche Waardsche gemeenten leverde in de afgeloopen week een vreemdsoortig en tegelijk vermakelijk schouwspel op. Wat toch was het geval? Onder een troep koeien, grazende in een weide buiten het dorp, brak mond- en klauwzeer uit. Daar in de ge meente nog geen gevallen waren voorgekomen, vond de districts-veearts het geraden het vee op te stallen om verdere besmetting te voorko men. Daar deed zich echter een groote moeie- heid op! Waarmee moesten de beesten worden vervoerd Er was op het gansche dorp geen ge schikt voertuig te verkrijgen, en dit toch was noodig om de dorpsstraat niet te besmetten. Een der autoriteiten kreeg echter een lumineus idee; de koppen der koeien moesten gesluierd en de pooten van sokken voorzien worden. Fluks wa ren eenige oude zakken tot dit doel gereed ge maakt en in optocht ging de troep, bestaande uit ruim 20 stuks vee, door het dorp. Men meende een reclame-optocht te zien voor de winternouveautés van een koeien-kleedingmaga- zijn! Sommige „heeren" vinden er aardigheid in, de eene of andere dame op straat achterna te loopen. Het weekblad „De Amsterdammer" antwoordt op de vraag: „hoe den lastigen wandelaar dui delijk te maken, dat men van zjjne attenties niet gediend is" het volgende: „Het hem te zeggen, is te veel eer; hem een klap in 't ge zicht te geven, zooals onlangs in een Berlijnsch blad werd aanbevolen, wat ruwin een banket bakkerswinkel ingaan, zeer ondoelmatig; in een vigelante stappen, wel wat overdreven; een agent aanspreken, een beetje belachelijk. Een dame bracht het volgende in practijk: zij was een aan tal straten doorgegaan, steeds op den voet ge volgd door een zeer elegant, knap wandelaar en wilde niet door hem gevolgd de straat, waar zij woonde, bereiken. Plotseling gaat zij een bak kerswinkel binnen, koopt een broodje, en het huis uittredende, terwijl hij, natuurlijk, voor de winkelkast was blijven gluren, stelt zij het hem ter hand met de woorden: „Daar, man, hier heb je wat. Je hebt me niet durven aanspre ken maar ik heb je wel begrepen, en ik heb met fatsoenlijke armoede altoos medelijden ge had." De dandy was zoo verbijsterd, dat hij dat broodje aanpakte en er mee wegliep!" De heer Willem van Zuijlen vertelt in de „Amst. Crt." de volgende tooneel-anecdote. 't Is 25 jaar geleden, dat wij hier, te Rot terdam, onder directie van Jan Eduard de Vries als kermisstuk De schoone slaapster in liet Bosch gaven. Hamuiecher was regisseur. Nu, ieder die hem gekend heeft, weet hoe bewegelijk en druk hij wezen kon, als er iets op het tooneel voorviel, wat niet strikt overeenkomstig de tooneelwetten was. Van beboeten had hij een handje, ofschoon ik ter eere van De Vries moet zeggen, dat hij, als het op afhouden aankwam, heel schikkelijk was, bijzonder als de boeten werden toegepast op den een of anderen mop, want daar was hij zelf ook niet vies van, vooral niet als Albregt hem een handje hielp. Nu is de Zaterdag van de Rotterdamsche ker mis altijd een dunne avond voor de kasdan loopt alles op straat, en met de voorstelling wordt op zoo'n avond dan nog wel eens een handje gelicht en wordt er wel eens een aardigheid on der ons uitgehaald. In de Schoone Slaapster is een akte, die in een tooverwoud speelt. Daarin moeten De Gras, Sander Faassen, Kees van Dijk, Morin jr., Spoor Morriën, Waltrop en ik, gekleed in doodshem den en voorzien van groote monster-doodshoof den, op de maat van sombere muziek, statig op komen en met dreigend gebaar den Prins en Schenkmeier verjagen, met de woorden: Van hier, van hier, (boem, boem!) Van hier, van hier, (boem, boem!) Hier in dit tooverwoud mag zich geen mensch vertoonen, Hier waar alleen de dwergen-geesten wonen. Op den bewusteu avond kwam Jan Albregt, toen reeds mijn oom, met een bedenkelijk ge zicht op mij af en zei heel leuk: „verbeeld je nu eens, dat jullie met je achten, in elkaar ge drongen en kromme sprongen makende, met lange Goudsche pijpen opkwamen. Wat een mal effect zou dat maken. Het mag natuurlijk niet, liet hij er op volgen maar aardig zou het zijn. Hm! Hammeeher zou zeker van woede barsten." Dat „het mag natuurlijk niet", was voor ons de zekerheid, dat er geen gevaar bij was. Wij besloten om de zaak aardiger te maken, Morin alleen zonder pijp op te laten komen, om Ham- mecher, die niet aan de koppen kon zien wie de niet-pij prooker was, er in te laten loopen en allen zoodra we afkwamen de pijpen weg te gooien en ieder voor zich vol te houden, juist de persoon te zijn geweest die geen pijp in den mond had gehad. Zoo geschiedde. De pijpen werden in stilte gehaald en toen het oogenblik kwam en de muziek met boem, boemop de groote trom onze opkomst aankon digde. sprongen we alle acht met vreeselijke lichaamsverdraaiingen op het tooneel. De leuke Albregt hield zich verontwaardigd, riep Hammecher en vroeg, of dat nu gepermit teerd was. Hammecher woedend. Ik zal ze allemaal beboeten! Allemaal kan niet, zei Albregt, een is er zon der pijp. Die is onschuldig. Wij af, de pijpen verdwenen en we haastten ons naar onze kleedkamers, die op één gang waren. Daar vliegt Hammecher de trappen op, de eerste kamer de beste, bij Kees van Dijk, binnen. Hammecher (boos): Mijnheer Van Dijk dat kost je je geld om zoo op te komen. Kees (heel kalm): Zeg eens, meneer Ham mecher, ik ben nu te oud geworden om aan die kwajongensstreken mee te doen. Hammecher (HefZoo Keesje, ben jij dien eenen zonder pijp; goed, heel goed. Tweede kamer, bij Sander Faassen. Hammecher: Mijnheer Faassen ik beboet je voor die aardigheid. Sander (met de hand aan de mond): Maak met mij nou geen malligheid asjeblieft; ik verga van de kiespijn, ja, ik heb daar trek om lolletjes uit te halen. Hammecher: Jij ook niet, waren er dan maar zes met pijpen. In mijn kleedkamer. Hammecher: Zeg er eens, Van Zuylen, ik weet zeker, dat je dat duiten kost, die aardig heid. Ik (met een schijnheilig gezicht): Meneer Hammecher! u weet zeer goed, dat ik te veel respect voor een man als Albrecht heb, om me zoo iets te permitteeren. Zoo ging hij het rijtje af en werd hij overal met een kluitje in het riet gestuurd. Hammecher naar het tooneel, waar Albregt hem doodleuk met een vragend gezicht stond te wachten. Hammecher: ik kan de zeven schuldigen er niet uitkrijgen. AlbregtMaar wie was nou die eene zonder PÜP? Toen staken we met "z'n achten ons hoofd over de balustrade en riepen in koor. Ik, menheer Albregt! Wat Lombok betreft, werd algemeen in de af deelingen der Tweede Kamer bij de be handeling der Indische begrooting betreurd de ondervonden tegenspoed bij de krijgsverrichtingen op dat eiland, hetgeen het verlies ten gevolge had van zoovele dappere officieren en soldaten. Een woord van hulde werd gesproken naar aan leiding van hetgeen na den verraderlijken over val der Baliërs in Indië was gedaan. Eenparig wenschte men de regeering, haar de verantwoor delijkheid latende voor haar beleid, te steunen bij het tot een gewenscht einde brengen van deze expeditie. Ten aanzien van het krijgskundig beleid wer den verschillende opmerkingen gemaakt, welke van twijfel omtrent de inachtneming van de noodige omzichtihheidblijk gaven, maar men was vrij algemeen van gevoelen, dat vooralsnog geen voldoende berichten omtrent het gebeurde zijn ontvangen om daarover een bepaald oordeel uit te spreken. Men achtte het evenwel dringend noodig, dat een nauwkeurig onderzoek ter zake van den gang der expeditie zou worden inge steld, waarbij niet uitsluitend uit officieële bron nen behoeft te worden geput. De meening werd geuit, dat de Indische regeering op twee gedach ten had gehinkt ten aanzien van het doel der expeditie. Terwijl zij eenerzijds voornemens scheen de Balieërs tot onderwerping te brengen, stelde zij anderzijds ten doel het gezag der vor sten tegenover de Sasaks, die onze tusschenkomst hadden ingeroepen, te handhaven. Middel tegen diphteritis. Omtrent verkregen resultaten door aanwen ding van het serem van prof. Behring tegen diphteritis wordt uit Maastricht medegedeeld, dat dr. Schols aldaar, dit middel met goed ge volg heeft aangewend bij twee diphteritis-lijders en eveneens als voorbehoedmiddel bij drie per sonen, wier woning door diphteritis besmet was. Jachtvermaak. In de Friesche Wadden, nabij Holwerd, ver toeft dezer dagen een Engelschman, lord Goult, met een pleizierjacht en houdt zich op bijzon dere wijze bezig met de eendenjacht. Met eenige mannen, in het wit gekleed, gaat hij in een roeibootje, gewapend [met een klein kanon. Dan wordt zoo lang rondgevaren totdat men een flink koppel eenden onder schot heeft, waarna het kanon, met hagel geladen, wordt afgescho ten. Op deze wijze vallen soms met één schot zestig a zeventig eenden. Het ophalen der ge troffen dieren veroorzaakt gewoonlijk nogal eenige moeite. Als een eigenaardigheid kan worden ge meld, dat te Schiedam twee zoons uit een ge zin, die vijf jaren na elkaar voor de militie hebben geloot, beiden no. 203 hebben getrok ken. Een grafschrift dat vermoedelijk niet liegt. Een paar dagen geleden kwamen zekere G. en echtgenoote te Boertange vragen naar de be graafplaats van H. W. S. Nadat deze was aan gewezen, werd op den heuvel een paaltje ge plaatst, waaraan een bord met het volgende op schrift „Hier rust ik met achthonderd gulden schuld aan J...J...G... zegge 8 honderd gulden. Dit mag niet afgescheurd worden of het moet betaald zijn H... W...S..." Wat zal dc oude man geschrokken zijn. Een gelukkige vader, gelukkig ondanks zijn grijze haren en den last der jaren de man is zes-en-zeventig jaar oud is ten raadhuize van de gemeente Muntendam de geboorte van een tweeling komen aangeven. Een aardige tijdpasseering voor den ouden man om gedurende de aanstaande winternachten aan het wiegetouw in iedere hand één te mo- g en trekken Gedroogde witte kool. Yele menschen meenen, dat witte kool niet anders dan als zuurkool bewaard kan worden. Men kan ze echter ook drogen, en gedroogd kunnen zij, die een afkeer van zuurkool heb ben midden in den winter even heerlijke kool gebruiken, alsof men ze versch uit den moestuin haalt. Men ontdoet n.l. de kooien van de bui tenste bladeren en hangt ze op een luchtige plaats tot het overtollige water er uit verdampt is. Daarop schaaft men ze, spreidt ze op zeven uit, keert ze nu en dan om en stelt ze aan de lucht bloot. Aldus in de lucht gedroogd, zet men ze vervolgens in een oven, waardoor de kool een derde van haar volume verliest en het voor komen van vermicelli verkrijgt. Om ze te bewa ren doet men ze in zakjes, die men op een droge plaats ophangt en van tijd tot tijd naziet, opdat de inhoud niet vochtig wordt en gaat schimmelen. Yoor het koken moet deze gedroog de kool een poos in het water gelegd worden, waarna men ze evenals gewone versche kool kan toebereiden. Lieden, die er de proef van genomen hebben, verzekeren, dat aldus bewaarde kool noch in smaak noch in kleur van versche te onderscheiden is. De groote veemarkten te Alkmaar zullen gehouden worden op Maandag 5 en Woensdag 21 November e.k. Verzekering tegen ongelukken De gemeenteraad van Schagen heeft op de begrooting voor 1895 een post uitgetrokken ter verzekering van de politie. stige bedreiging om ontslagen te worden, waren de gevolgen. Valentjjn koesterde van de eerste ontmoeting af een instinctmatigen haat tegen Strehlen, en deze wederkeerig tegen hem. Reeds in hun uiterlijk be stond reeds een verbazend groot verschil, wat ieder die hen naast elkaar zag staan, moest opvallen. Valentijn, de krachtige volwassen jongen man met eerlijk, open gelaat, en grove werkmansvuisten een ideaal van behoudende, frisch opwassende kracht in den staat. Strehlen met zijn teringachtig verloopen lichaam, zijn koortsig glanzende oogen, met den weeken, verwijfden, onbestendigen blik, en zenuwachtig bevende handeneen ideaal model van ver.val, van den sluipenden, verderfelijken kan ker in 't staatslichaam. Valentijn en zijne moeder smeekten samen dien gluipende de deur te wijzen. »Dat was geen vriend voor eerlijke arbeiders, die nietsdoener, die overal rondsloop als het ongeluk en die niemand flink in de oogen kijken kan. Sixtus heeft hij ook reeds aangestoken, en nu zou hij zich ook nog aan den vader wagen.De anders zoo rustige, eenigszins flegmatieke Valentijn geraakte in woede, van hem onbegrijpelijk, als hij slechts den naam van Strehlen hoorde noemen. Andreas echter verdedigde hem geestvol. »Hij heeft heel vernuftige ideën, soms wel wat over dreven in elk geval heeft hij medelijden met ons, en Sixtus heeft hij als een waar vriend behandeld. In 't kort, de waarschuwende stem zijns zoons werd niet gehoord. Strehlen was de huisvriend. Ondertusschen viel het Gilde niet zoo gemakke lijk, als zij en Sergius geloofden, een passende kostwinning te vinden, nl. wat zij en Sergius pas send vonden. Met handenarbeid, dat ging niet, meende hij, voor een aanstaande gravin, en voor gouvernante was hare oppervlakkige kennis, reeds voor 't grootste gedeelte vergeten, niet voldoende. Haar laatste hoop was het tooneel. Schoonheid en geest waren, hier alleen maatgevend, en deze beide eigenschappen bezat zij in hoogste mate, zoo zij dacht. Ook voelde zij het pijnlijke van haar tegen woordige stelling zeer wel, alle drogreden konden haar daarover niet heen helpen. Graaf Sergius moest haar onderhouden. Zij had genoeg levenservaring, om de daaruitvolgende consequenties te kunnen beoordeelen, afgezien nog daarvan, dat Sergius niet genoeg middelen bezat, om deze verhoudingen lan ger te bestendigen. Naar huis terugkeeren, of gebrek lijden liever stervenIn de weinige weken had zij aan de zijde van Sergius het grootsteedsche leven met al zijn prikkels en geneugten volop genoten, eigenlijk eerst goed leeren kenneneen terugkeer uit zulk een leven scheen haar onmogelijk. Sergius deed alles, om haren wensch betrekke lijk het tooneel te verwezenlijken. Hij wist zelf ook wel, dat zijn middelen geen maand meer toe reikend waren, om de niet geringe eischen van Gilde te bestrijden. Hij gaf haar een ouden too- neelspeler tot leeraar, die Gilde niet alle talent ont- zeide, ofschoon hij het niet verheelde, dat zij meer op haar lieflijke verschijning dan op haar talent moest bouwen. Al spoedig werden zijn vader en nog meer zijn overste op deze verhouding opmerkzaam. Hij droeg het ook in zijn steeds meer wassende hartstochte lijkheid te onbezonnen te kijk. Men waarschuwde hem, men dreigde hem met overplaatsing. Men ge loofde van dien kant, dat Sergius in de netten eener sluwe verleidster was gevallen, en trachtten hem zijns ondanks daaruit te bevrijden. Onder deze omstandigheden moest hij zich haasten, haar onderdak te brengen. Had zij een maal een plaatsing aan het tooneel, dan was de zaak veranderd en de uitgaven hielden op. Na vele bemoeiingen, gelukte het hem, een directeur eener middelmatfge opera tot een engagement te bewegen. Een graaf Sergius als gunner, dacht de bereke nende man van zaken, die de financiën van den jongen man niet kende, dat heeft prachtige toilet ten en behoeft weinig salarishupsch is zij ook, het overige zal wel komen. Gilde trad onder den veelbel ovenden naam Bei- lonk in het engagement en deed spoedig daarvan bericht aan hare ouders in een briet vol zelfbe wustzijn van haar nieuwe beroep. Andreas verheugde het alleen, dat Gilde ten minste zooveel achting voor den naam Erdmann had, dat zij een anderen aannam. Geheel tot een anderen tijd behoorend, ver van de kunstwereld verwijderd staande, op streng burgerlijke wijze op gevoed, was hem de stand der tooneelspelers al van kindsbeen af verachtelijk strekkend volk« en niets had zijne begrippen gewijzigd. Gilde was nu eenmaal voor hem verloren, en ouder een vreemden naam kon zij hem tenminste geen schande veroorzaken. Zijne vrouw verbood hij ernstig, briefwisseling met haar te houden. Deze dacht er anders over, zij had integendeel een groote vereering voor dien stand, door wien zij vaak tot tranen geroerd was geworden. In stilte hoopte zij, dat Gilde eenmaal eene groote lich tende ster op het tooneel zou worden en dan zou haar vader wel andere gedachten koesteren. Nieuwe hoop vestigde zich in haar hart. Natuurlijk deelde zij die hoop niet mede aan Andreas. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1894 | | pagina 2