Nieuwe Langedijker Courant', van Zondag 27 Januari 1895.
Er ia echter over deze zaak zooveel gediscus
sieerd, gepoliticeerd, dat zij daardoor werkelijk
nog duisterder is geworden, en deze eenvoudige
vraag moeielijker valt op te lossen.
Men is zelfs nog verder gegaan. Er werd ge
zegd: de staat, provincie of gemeente moet veel
meer doen, zij moet niet alleen zorgen voor
eigen werken, en een billijk loon bepalen voor
altijd, neen alles is zij verplicht, op grond, dat
de gemeenschap verantwoordelijk is voor alles.
Doch, wat is de gemeenschap vraagt spr.
Wie is ooit de gemeenschap tegengekomen
Wie heeft haar ooit de hand gedrukt?
De gemeenschap is een beeld onzer gedachte,
eene voorstelling van onzen geest. Wij noemen
de gemeenschap de schakel van vele corpora-
tiën. Een algemeen denkbeeld samenvattende in
één woord, om iets kort en beter te doen be
grijpen, doch in werkelijkheid is zij niets.
De algemeenheid die derhalve rechten moet
hebben bestaat niet.
Een ieder heeft gelijk recht van spreken en
denken en hangt 't geheel af van onze opinie
hoe wij de gemeenschap, volgens 't beeld onzer
fantasie, scheppen.
Doch 't is niet de vraag, heeft de gemeen
schap rechten en plichten, maar, en dan wordt
de zaak helderder en practischer behandeld, wat
moet de regeering, öf prov., öf polder, öf gemeente
doen, ten aanzien van het loon
Onze werkgevers zijn tegenover de werklieden
niets meer dan een druppel in de emmer.
De loonen regelen zich naar vraag en aan
bod en naar de koopkracht en spr. kan niet be
grijpen, dat de staat van invloed kan zijn op
dezen gang van zaken. En dit bleek nu reeds
bij het eerste groote werk, dat zij wilde onder
nemen, stuitte zij op vele moeielijkhedeu.
Men moet zich, of men wil of niet onderwer
pen aan de wet van vraag en aanbod en of
men die nu al uit de wereld wil hebben, 't gaat
niet.
De wet is een afgekondigde regel, waaraan
men zich noodwendig zal moeten onderwerpen.
Een waarheid is, dat die wetten zijn gemaakt
en afgekondigd naar feiten en men niets kan
constateeren wat geen feit is.
Geen bijv. nmw., zegt spr. kan iets aan de
waarheid afdoen.
Men zal nu echter zeggenMoet ieder werk
man zich dan maar onderwerpen aan die wet?
Maar welke maatstaf zal dan moeten worden
gevolgd
De wet is nu eenmaal de wereld niet uit en de
bestaande verhoudingen, die nu eenmaal den prijs
en loon bepalen, is een feit, dat onloochenbaar is.
Ik plaats mij niet op een standpunt, als zou
den wij niets kunnen uitrichten om bestaande
grieven op te heffen, maar 't moet geen strij
den zijn met oneerlijke en slechte wapenen.
Men schikke zich voorloopig in het onveran
derlijke, en ga niet ondoordacht te werk. Alles
op zijn tijd.
De rechten van de gemeenschap, als zoodanig,
zijn duidelijk genoeg.
Yan de schepping af is het reeds verkondigd,
in alle godsdiensten neergelegd, in de geschriften
van alle oeconomische schrijvers te vinden, nl.
„Dat gij niet wilt, dat u gedaan wordt, doet
dat ook aan anderen niet."
Zeer zeker is de regeering verplicht om bil
lijk te handelen. Doch met geen half werk, moet
men voor den dag komen. Men mag over alles
praten en een oordeel vellen, maar men moet
een ieder behandelen, zooals men zelf behandeld
wil worden.
Het loon vast te stellen van den werkman
buiten haar om, is het werk van den staat niet.
Geen objecte, maar denkende wezens zouden
niet willen dat men aan hunne vrijheid iets te
kort deedt, en daarom moeten zij zelf, met die
vrijheid in eigendom, hun best doen om te komen
tot een menschwaardig bestaan.
Er is echter een groote partij, gaat spr. voort
die wil dat de staat dat geven zal.
Dat een burgemeester of Polderbestuur wordt
gevraagd „geef ons werk" kan spr. begrijpen,
maar wat geeft 't al vraagt men 't aan de ge
meenschap
't Is mogelijk, dat men zich een dergelijke
staat kan denken, waarin zulke krappe mannen
zitten, doch in onze dagen moet men zich zooiets
niet voorstellen.
Geloof me, zegt spr. het ontbreekt nog aan
kennis en de noodige wetenschap, om deze
oeconomische vraag op te lossen, de vraag naar
aanbod ten volle te begrijpen, ons gelijk te ma
ken volgens recht en billijkheid in ons geheele
land.
En mij dunkt, laten we liever de theoretische
Mij. met vrede laten en werken in de tegen
woordige om 't middel te zoeken, waardoor de
werkman invloed heeft op de te bepalen arbeids
tijd en 't vaststellen van loon en kan voorzien
in eigen behoefte.
Dat middel, zegt spr. wordt verkregen door
vakvereenigingen, waardoor men krachtig kan
optreden en waardoor de geïsoleerde werkman tot
betere tijden komt.
Dit zijn geen illusiës. In Engeland bestaat
die groote macht. Voorbeelden aanhalen uit
ons eigen land, kan ik niet, en ook is er geen
arbeiders statistiek. Het vereenigingsleven hier
te lande beteekent nog niets om er de resulta
ten van te kunnen constateeren.
In Engeland, daarentegen, heeft men vereeni-
gingen, die den werkman verzekeren, in zijne
maatschappelijke belangen te kunnen voorzien
daar wordt de werkman vrijgelaten in zijn doen
en laten en kan hij over zijn volle krachten
beschikken.
In elke maatschappij zijn twee stroomigen, die
zeer stellig verklaring geven van de ontwikke
ling van de nijverheid.
De eerste, dat de werkman zich kan ontwik
kelen naar vrijheid van zijn geest en behoefte
van den ziel, waardoor de kracht in hem wordt
geboren zich in te spannen, waardoor zijne hoog
ste belangen kunnen worden verkregen.
De tweede, dat hij zijn werk kan verrichten
in een goed geordende Mij.; een streven als 't
ware, naar vrijheid en maatschappelijke orde.
Doch veelal wordt de kreet geroepen om ver
nietiging van belemmeringen, wanneer die vrij
heid reeds bestaat en sterker gezag van een
andere partij.
De Soc. Dem. partij wordt onrecht aange
daan, wanneer zij uitgemaakt wordt voor een
ordelooze partij, een partij van revolutie.
Zeker, de middelen, die tot bereiking van hun
doel worden gebruikt, zijn doorgaans treurig.
De Liberale partij is onrechtvaardig voor de
voeten gegooid, als zou zij een partij zijn, die
alles maar liet loopen enz.; laten we niet ver
geten dat onder de vlag „laissez faire, laissez
passer" in Frankrijk de welvaart ten zeerste
toenam. En eindelijk toen men aandrong op
volkomen individueele vrijheid, de banden te
groot waren en men een te groot gebruik
maakte van die vrijheid.
't Is onedelmoedig, of erger nog, oneerlijk op
de partij van vooruitgang eèn blaam te werpen
die haar niet toekomt.
Laat ik, door gebrek aan voorbeelden uit ons
eigen land iets aantoonen uit de geschiedenis
der laatste eeuwen van Engeland.
In Nederland is nog slechts kort geleden af
geschaft, het strafbare van het vereenigen der
vakvereenigingen tot verkrijging van hooger loon
en een betere conditie.
In Engeland, ten tijde van Koningin Eliza
beth, was het strafbaar wanneer de werkman
door aansluiting bij eene vereeniging, trachtte te
influenseeren op den politieken toestand, terwijl
diezelfde wet de verplichting regelde tot het
houden van leerlingen, tot een beperkt aantal,
en de rechter de bevoegdheid gaf het loon te
bepalen bij de geschillen die ontstonden tusschen
werkgever en werkman.
Deze toestand was niet geheel onbevredigend
tenzij de rechters hun plicht deden en er nog
geen groote fabrieken bestonden.
Toen in het midden der vorige eeuw de groote
omwenteling plaats vond, en de industrie in
grooteu omvang toenam, kon het niet anders of
op deze wijze van produceeren door groote fa
brieken, bleven de voordeelen niet uit en werkte
over geheel Europa zeer gunstig te meer, daar
toendertijd bijna geen concurrentie heerschte.
De loonen waren hoog, en de winnende hand
was mild.
Uit dien tijd dagteekent de leuze „laisses faire
et laissez passer." Laat de werkman vrij.
Men was er zoozeer van doordrongen, dat in
1811 een Engelsch Parlements commissie van
wetgevers de invoering van politiek van geen
enkel nut achtte in welke industrieele zaak ook.
Daar kwam de stoom. Was de invoering hier
van over 't algemeen niet in 't belang van de
industrie, 't heeft bij veel leed ook veel goeds
met zich gebracht.
Doordat in Engeland de stoom veel sneller
werd toegepast, ondervond men ook daar de
eerste nadeelen.
Doch de Engelschman, doordrongen van het
beginsel „slaat je eigen handen uit," besloot
door vakvereenigingen zich sterk te maken.
Wel ondervond men hevigen tegenstand, doch
in 1871 werden de belemmeringen opgeheven
en de wet van Koningin Elisabeth ingetrokken,
en verkreeg de werkman volkomen vrijheid in
alle deelen.
Deze vereenigingen, aangegroeid tot machtige
factoren, waren van gfooten invloed op de En
gelse he maatschappij.
De grootste vereeniging die in Engeland be
staat, om eenige cijfers te noemen, en aan te
toonen, dat door gesamenlijk optreden, de alge-
meene bflangen, krachtig worden behartigd, telt I
71221 leden en heeft een jaarlijksch inkomen
van f2.300.000.
In 1831 gaf deze vereeniging f 100.000 on
geveer voor het strijddoel en de rest aan nut
tige doeleinden, als aan ouden van dagen f600.000;
tot ondersteuning van werklieden die tijdelijk
buiten werk waren f500.000; de kosten, ge
paard aan verhuizingen werden mede door haar be
taald.
Er zijn op 't oogenblik 584 vereenigingen,
die gezamenlijk 1.237.367 leden tellen.
Zij omvatten de geheele arbeidersbevolking;
de sjouwerlui, zeelieden en visschers buitenge
sloten.
Zij behartigen het geheele belang van den
werkman en worden, door hare uitstekende re
sultaten, erkend door iederen werkgever. Aange
zien de nuttige werking algemeen erkend wordt,
is daardoor het bedrag zoo hoog gestegen en is
de positie en toekomst van ieder lid beter ver
zekerd, dan die van onderwijzers en zelfs van
doctors en professoren
Dat, door volkomen eendrachtig optreden en
goed bestuur, in volkomen gelijkheid naleven
der gesloten contracten, elkander steunend en
ontwikkelend, daardoor een groote macht werd
gevormd en de fabrikanten onder moesten doen,
moesten bukken voor die in zoo'n grooten om
vang toegenomen kracht, spreekt wel van zelf.
Daarom werd besloten, dat ook de fabrikanten
zich zouden vereenigen, welk resultaat zeer be
vredigend was. Want inplaats van op voet van z. g.
oorlog met elkander te staan, werd, doordat in
vriendschappelijk overleg de prijzen werden ge
regeld, die bestonden, de concurrentie zeer be
perkt.
Met deze feiten in de hand, bleek 't mij dat
't goed is aan iederen werkman volkomen vrij
heid te geven. Dat 't goed is, dat men op zijn
eigen beenen leert staan, opdat men door die
vrijheid dédr kan genezen, waar 't wonden heeft
geslagen.
Deze feiten geven mij recht om te zeggen
Door practi8chen weg moeten wij zien te ver
krijgen, datgene, waardoor alle belemmeringen
worden weggeruimd.
Door eendracht sterksluite men zich allen
aan tot vakvereenigingen opdat daardoor een
deel der productie den werkman ten goede kome,
zijn invloed zal kunnen gelden op den loon-
standaard.
Doch men wachte zich voor inmenging van
politiek en godsdienst in het bespreken van
vakbelangen.
Gemeenschappelijk elkanders belangen te be
spreken, zonder meer, dan komt men door een
dracht verder ter verkrijging van een rechtmatig
aandeel in de productie.
Men is verplicht te voorkomen, dat de staat
optreden zal als werkgever, ter voorkoming dat
niet wordt gewerkt voor minder loon.
De door mij verkondigde leer is Dat ieder
werkman een waardig maatschappelijk aandeel
krijge.
Mocht echter deze leer geen instemming on
dervinden bij de vergadering dan zal ik mjj
toch gelukkig achten, wanneer de verschillende
beschouwingen onderling worden besproken en
overwogen.
Na de ingetreden pauze melden zich vier
personen aan tot debat.
Ook de Voorzitter wenscht eene opmerking te
maken en is 't niet eens met den geachten spr.
dat de gemeenschap niets anders is dan een
woord.
Staaft een voorbeeld uit de dierenwereld, waar
het recht van den sterkste zich terdege laat
gelden en waar de zwakke 't moet verliezen; in
gemeenschap met elkander echter, opgewasschen is
tegen den sterke, en alzoo dus veel beteekent.
Gemeenschap ken ik, we moeten 't kennen
en heeft dus recht van bestaan.
Al te sterk sprekend individualisme is mis
schien de ondergang van de gemeenschap, doch
de gemeenschap is niet abstract maar heeft wel
degelijk reden van bestaan.
De Heer De Lange antwoordt, dat hier een
misverstand plaats heeft tusschen hem en den
pres. Hij is verkeerd begrepen.
Kan met het voorbeeld van den voorz. niet
meegaan daar 't recht van de sterkste bij de
dieren, feiten zjjn, aangestipt door menschen,
die hen trachten te begrijpen maar op zich zelf
niets is.
De Heer Borst vraagt waarom de dorpsbe
woners zich niet vereenigen, evengoed als de
fabriekarbeiders, waarop de spr. antwoordt dat
die opmerking zeer juist doch een geheel
afzonderlijk vraagstuk is, waarover wel een ge-
heelen avond kan worden gesproken. Op 't platte
land gaat 't vereenigen moeielijker dan in
fabriekssteden.
De Heer Jaarsma had liever een ander on
derwerp gehoord.
Betoogt de wenschelijkheid van een wetboek
van arbeid en gelooft, dat wanneer de Godsdienst
buiten de politiek moet blijven, het recht van
den sterkste zich wel degelijk zal laten gelden.
't Doet hem echter genoegen gehoord te heb
ben, dat spr. een bijbelspreuk tot moraal heeft
gekozen, maar acht dit nu zeer in strijd met de
bedoeling van den geachten spr. om godsdienst
er buiten te laten.
De heer de Lange antwoordt, dat er misschien
velen zullen zijn, die liever iets anders gehoord
hadden heden avond, doch 't is te laat, het ge
sproken woord is er uit.
En wat nu betreft het uitsluiten van den
godsdienst, en het aanhalen van d9 spreuk
Wat gij niet wilt, dat u geschiedt
Doe dat ook aan een ander niet,
maakt spreker de opmerking dat zijn bedoeling
is dat ter bespreking van de arbeidersbelangen
in vakvereenigingen men uitsluitend die belan
gen moet bepleiten. Yoorts kan men buiten de
vakvereenigingen om zoovele politieke en gods
dienstige bijeenkomsten houden als men wil.
Doch, ik meen ook dat er staat, „Doet, wat de
hand vindt om te doen," en dit juist is ook de
leer die ik verkondig. Zeker, zegt spr. onge
twijfeld waren alle kwestiën uit de wereld,
wanneer die spreuk uit den bijbel, aller moraal
ware.
Ds. Melchers is voorstander van vakvereeni-
ging, maar juist dan pas, als de toestand onhoud
baar is, worden hervormingen in het leven
geroepen, en daarom zou ik voor een wet zijn
die de welvaart van den werkman bestendigt
waarbij spr. de Engelsche geschiedenis aanhaalt.
Tot antwoord, haalt de Alkmaarsche afgevaar
digde aan, dat in 1891 een parlementaire com
missie, waarin van alle takken van nijverheid
»Wat ik u wel meer gezegd heb,« was Leo's
triumfantelijk antwoord. »Ik voor mij heb haar ook
miskend, want ik heb gedacht dat ik mijn heil op
mijn studeerkamer zou moeten zoeken, om wat te
kunnen uitrusten van het niets doen gedurende
drie maanden, en ziedaar, zij heeft mij nog geen
oogenblik aan mijn studeerkamer laten denken. Ze
is om te stelen. Ik vrees dat ik nooit weer aan het
werk zal gaan.a
't Scheen althans dien dag dat zijn vrees zou
bewaarheid worden. Emma maakte 't hem en ons
allen in haar huiskamer zoo gezellig en aangenaam
dat Leo een doortrapt kamergeleerde had moeten
zjjn om aan iets anders dan aan haar zoet gekeu
vel te denken. Ik voelde van mijn kant alle booze
vermoedens mij ontzinken. Lieve hemel, zou 't mij
ooit gegeven zijn ook zoo'n engel om mij heen te
zien zweven en haar te aanbidden
Op deze eerste uitnoodigïng om getuige te zijn van
het geluk van ons jonge paar volgde een reeks van
kleine, gezellige avondjes, waarvan ik voor mij gre
tig gebruik maakte. Ik vond het wel vreemd, dat
Leo en Emma niet spoediger naar hun tête a tête
terug verlangden, maar de eerste kon zich blijkbaar
niet verzadigen van het genoegen, ons zijn vrouw
tje in haar eigen omgeving te toonen en te laten
bewonderen, 't Was alsof hij begreep een minder
gunstigen indruk bij ons te moeten uitwisschen.
In waarheid was dit sedert lang reeds niet meer
noodig.
Toen trof 't mjj welhaast dat Emma kwaad be
gon te spreken van hun vriendelijk huisje, 't Was
een ideaaltje, maar had, gelijk elk ideaal, zijn eigen
aardige gebreken, 't Was waar, aan gezelligheid
ontbrak het niet, maar ruimte is ook een groot ge
mak en een beetje meer ruimte zou zij wel kun
nen gebruiken. Er waren ook te weing kasten. De
provisiekamer was wel wat bekrompen. De ramen
tochtten hier en daar. Er waren een paar denren
die niet gemakkelijk sloten. En het huisje was nog
zoo kwaad niet, maar de huisheer was een neger.
Hij wou letterlijk niets veranderen of verbeteren.
De barribal verzekerde dat hij aan de wènschen
van haar mama indertijd toegegeven had zooveel
als maar van een huisheer ter wereld kon verlangd
worden. Hij had groote kosten gemaakt en de huur
was ver beneden den normaal-prijs van zulke wo
ningen. En dat terwijl twee, drie van Emma's ken
nissen veel beter en veel goedkooper woonden dan
zij. Alles wel bekeken, was 't een krot.
»Een krot I Maar Emmalief,« zei Leo, »je waart
er nog geen week geleden zoo mee ingenomen, dat
je er je heele leven zoudt willen in blijven. Je hadt
geen woorden om ons geluk te prijzen, dat wij 't
zoo getroffen hadden.et
Hij zei dit glimlachend, want 't was werkelijk
te dwaas te vooronderstellen dat Emma hun paleis
in vollen ernst een krot noemde. Doch Emma glim
lachte niet. Zij keek ons en Leo aan afsof haar 't
grootste onrecht aangedaan werd, en vroeg met een
eenvoud en oprechtheid, die ons geheel en al in de
war brachten »Heb ik dat gezegd Leolief. Maar
dat kan ik immers niet gezegd hebben, of als ik
het gezegd heb, niet gemeend. Gij weet toch net
zoo goed als ik, dat 't hier niet uit te houden is. 1
't Is een schande dat ze zulke huizen mogen bou
wen en tegen zulke prijzen verhuren. Als gij mijn
raad volgen wilt en gij mijn gang laat gaan, dan
zult gij spoedig vrij wat beter gelogeerd zijn.®
»U uw gang laten gaan vroeg Leo verschrikt,
doch noch altijd zijn eigen ooren wantrouwend.
»Maar zoudt ge er dan in ernst over denken, lieve,
nu al te verhuizen Wij zitten nog pas rustig en
alles staat ter nauwernood op zijn plaats.
Emma scheen te begrijpen dat zij te ver was
gegaan. »Wees maar niet bang, mannetje,® ant
woordde zij lachend, swij zullen voor 't minst nog
wel veertien dagen blijven. Als gij bij mij zijt, k^n
ik 't desnood in een gevangenis utihouden.«
In een gevangenis? Er was zoo iets comisch in
het denkbeeld dit model van een jongelui's woning
een gevangenis te noemen, en het martelaarsge
zichtje van Emma maakte zoo'n wonderlijk effect
dat wij allen, ook Emma, in een uitbundig lachen
uitbarstten. Alleen Leo keek een beetje teleurge
steld, maar dit kwam waarschijnlijk uit wrevel, dat
I hij niet begrepen had dat zijn vrouwtje hem voor
den gek hield.
Ik dacht verder niet over dit kleine incident,
doch na eenige dagen kwam 't mij, ondanks mij
zeiven, telkens weer voor den geest. Emma dreigde
zoodra het gesprek op hun woning kwam, niet meer
met een verhuizing, maar ze klaagde met toene
mende hevigheid over allerlei openbare en verbor
gen gebreken, 't Was of zij eiken dag een gat in
het dak, een lek in de goot, een scheur in de mu
ren ontdekte. Daarbij kwam zij meer en meer tot
de overtuiging, dat de buurt waarin het huis stond,
de ongezelligste buurt van de stad was. Men kon,
naar zij beweerde, uren lang voor het raam zitten,
zonder dat er iemand, die 't aankijken waard was,
voorbij liep. De buurt was bovendien lang zoo fat
soenlijk niet als andere buurten, al beweerde ieder
een dat de stand tot de beste en deftigste behoorde.
De buren waren lastig, indiscreet, nieuwsgierig,
impertinent en al wat buren maar wezen kunnen.
Ook had men er van allerlei lasten, die men elders
niet had. Er behoorde wel een hoogst gelukkig in
terieur toe, en dat was Goddank hun deel, om 't
er uit te houden. Men kon alleen zijn fatsoen be
waren door van niemand notitie te nemen.
Leo wierp tegen deze en soortgelijke grieven be
scheiden zijn tegenbemerkingen in. maar hij maakte
de oppositie daardoor des te meer gaande en Emma
werd met den dag meer overtuigd, dat zij en hij
in hun woning misplaatst waren.
Wordt vervolgd.