Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 14. Zondag 7 April 1895. 4e Jaargang. Democratie, Plaatselijk Nieuws. FEUILLETON. EENE ERFENIS. NIEUWE LANGEDIJKER COURANT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden SO ct-, franco p. post OO ct. UITGEVER: J. II. KEIZER. BUREEL: AToordscharwoude. PRIJS DER ADYERTENTIËN: Yan 15 regels 30 ct., elke regel meer S ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. Demos volk, cratie heerschappij of regee ring, Democratie volksregeering en staat tegenover aristocratie, de regeering van de bes ten, wat de adel of de rijken blijkens de historie steeds in zich zelf hebben meenen te zien. Het woord volk in volksregeering wijst niet de zoogenaamde lagere standen aan, in dat geval gesteld tegenover de burgerklasse, maar het omvat alle standen of klassen waaruit onze samenleving bestaat. Volksregeering is dus regeering van het volk door het volk, zelfregeering, het beginsel dat de grondwèt van 1815 af reeds op het oog had, maar tot nog toe niet verwezenlijkt is geworden. Immers, wat toen door de, in den loop der 18e eeuw rijk en machtig geworden burgerij, werd begeerd, was gelijkstelling in rechten met de boven haar bevoorrechte adel en regentenfami- liën. En toen door de grondwet bepaald werd dat het volk zich zelf zou regeeren, toen meende men reeds genoeg gedaan te hebben door die j rechten uit te breiden tot de voorheen onmon dige burgerklasse, den zoogenaamden derden stand. Maar de maatschappij wier oeconomische ont wikkeling de burgerklassen er bovenop had ge bracht, ging met hare ontwikkeling voort. Allerlei invloeden hebben medegewerkt om de gedaante dier maatschappij te veranderen. Van groote beteekenis was daarbij de ontwik keling van het machinewezen. Toen, door het voorhanden zijn van ruime Yelden van afzet, onderlinge mededinging de weg scheen om door prikkeling van het menschelijk ver nuft den vooruitgang te bevorderen, toen kwam het Liberalisme op, dat vrijheid (Libertas) eischte voor de individuen en den strijd aan bond tegen al wat die vrijheid in den weg stond. (1848). Maar sedert die vrijheid bestond, is de ontwik keling der maatschappij ook voortgegaan, toen echter voor de nijverheid,denondernemingsgeest geen nieuwe velden waren te veroveren, toen bleekalras dat door het zich steeds ontwikkelen d machinewezen, de belangen van die klasse van menschen, die het grootste deel der bevolking uitmaken, de arbeiders, ernstig bedreigd werden. Tegelijkertijd gevoelden de patroons, dat de ont wikkeling der nijverheid, de particuliere onder nemingsgeest hunne grenzen hadden bereikt. Van toen af moest het een ieder duidelijk zijn geweest dat de tijd van het indivudualisme (een ieder zorge voor zich zelf) voorbij was. Uit den strijd tusschen loon en kapitaal, een strijd der belangen van arbeiders en werkgevers bleek bovendien wat inen tot dien tijd vergeten had, dat niet de derde stand alleen het volk is, maar dat de arbeidersklasse, de 4e stand bijna zoo niot 7/8 der geheele bevolking het volk is. Die klasse kwam tot bewustzijn, begon hare belan gen te begrijpen, hare rechten te eischen. Die belangen, die rechten zijn niet te loochenen. Dat men die rechten zoo lang mogelijk heeft willen onthouden kan slechts uit het eigenbelang der regeerende burgerklasse verklaard worden. Hare houding tegenover de arbeidersklasse is dezelfde die de hofkliek van Lode wijk XVI, de adel en geestelijkheid aan het eind der vorige eeuw aannam tegenover de toen opkomende en door rijkdom machtig geworden burgerklasse. Als er verschil is, dan is het dit dat de bur gerklasse thans niet durft beweren dat hare voor rechten door God zelf gegeven voorrechten zijn. Maar daarvoor zijn de tijden veranderd. Als er nu gronden worden aangevoerd waarop men het volk zijne rechten weigert (vergelijk de De batten in de 2e Kamer), dan moeten zij zijn naar de begrippen in onzen tijd door de men schen aangehangen. Men zegt, het volk is onbevoegd. Dat klinkt vreemd uit den mond van leden eener burger klasse, van wie eene statistiek der verhouding tusschen bevoegden en onbevoegden wel eens zeer beschamend kon uitvallen en, waarvan bij verkiezingen gewoonlijk slechts een zeer klein deel toont de vragen van den dag en hare waarde te beseffen. Men zegt, het volk moet ook zijne plichten kennen. Nu welke plichten zijn er niet die gij burgerklasse hebt weten te leggen op de arbei dersklasse en waaraan gij voor u zelf de moge lijkheid hebt verbonden u te onttrekken. Moet niet de zoon van den armen daglooner dienen, al kon zijn vaders huisgezin zijne ver diensten niet missen. Kunt gij u niet een rem- placant of nummerverwisselaar koopen Zijt gij in de keuze uwer woonplaats niet vrijer dan de arbeider en gaat gij niet daar wonen waar de belastingen het laagst zijn. (Vergelijk de Amsterdamsche Forenzenkwestie) terwijl de arbeiders zich wel daar moeten ophopen, waar nog gelegenheid is werk te verkrijgen. Ook de gegrondheid dezer grieven valt niet te loochenen. Waar is ook in de gegeven omstandigheden dat de belangen van het volk, de kleine luijden achter de kiezers moeten behartigd worden wat tot nog toe zeer matigjes geschied is. De liberale regeering zorgde voor vrijheid, o zoo veel vrijheid, maar het was voor den arbei der de vrijheid, om voor een gering loon zijne krachten at te sloven of anders geen loon te krijgen; de vrijheid om hetzij in bepaalde tijden vau het jaar, of soms wel langer nog, naar ge lang van de landstreek die men bewoont geen werk te hebben, en de gevolgen daarvan te on dervinden. De verhoudingen der burgers onderling wer den stelselmatig voorbijgezien, dat behoorde zoo bjj het liberalisme. Er werden wetten gegeven om de veiligheid van personen van eigendom, van voorrechten te beschermen, die wetten ver sterkten de positie der bezittende en regeerende klassen. Bij geschillen tusschen patroon en arbeiders werd het advies van den patroon als vertrouw baar beschouwd van den arbeider werd niet gerept. De groote waarheid steeds meer blijkend is deze: Het Liberalisme met zijn vrijhandelssysteem heeft schipbreuk geleden. Maar welk een onwil om dit te erkennen in het kamp der liberalen, welk een blindheid voor de beteekenis en het leer zame van die waarheid. De jongste debatten in onze Tweede Kamer hebben op nieuw het onvermogen der regeerende liberale partij bewezen, om de sociale nooden te lepigen. Men begrijpt de waarde van zijn eigen meening niet meer. Als het blijkt dat het indivualisme (een ieder zorge voor zich zelf) geen steek houdt en het daaruit voortvloeiend vrijhandelsysteem niet deugt wat stelt men daar dan tegenoverprotectie, i Dat maakt op ons denzelfden indruk als het verhaal van den man die bemerkte niet op den goeden weg te zijn en toen om den verkeerden weg te verlaten, er af sprong en in de sloot terecht kwam. Tegenover induvidualisme staat geen protectie, tegenover individualisme, het beginsel van een ieder op zich zelf, staat associatie, vereeniging. Eene sociale politiek, eene democratische kleur dragende, is dus de taak der regeering. Van deze regeering schijnt ze niet te verwachten te zijn. Die verwerpt de eerste poging, gedaan om reke ning te houden met arbeidersbelangen (motie- Gerritsen) en neemt eene motie-Heldt, eene pensioenregeling voor ouden van dagen bedoe lende, slechts in verwaterden vorm en dus ver minkt en onbeteekenend aan. Daar moet dus eene andere regeering komen. Van de tegenwoordige census-kiezers is die niet te verwachten, vooraf moet gaan eene uitbrei ding van het kiesrecht, zoo ver mogelijk, zonder dat men om onwaardige leden te wezen, weer rechthebbenden uitsluit (vergelijk de amende menten op de kieswet Tak.) Hebben we dan eene democratisch gezinde re" geering, dan komt de verdere verwezenlijking van het sociaal program. De inhoud daarvan zal naar aanleiding van de gebeurtenissen op politiek gebied, zoo nu en worden besproken en uitgewerkt. Heden alleen hebben we willen aantoonen wat „democratie" is, terwijl wij in een volgend artikel wenschen te bespreken wat o. i. kan gedaan worden om op te heffen de misstanden, te bestrijden de sociale nooden, te scheppen eene betere maatschappij. De zoowel in het buitenland als in het binnenland alom bekende Noord-Hollandsche Mainzer-Zuurkoolfabriek, gedreven onder de firma C. Brinkman, eigenaar de heer P. Ver burg, staande te NOORD-SCHARWOUDE, waarin gedurende ettelijke jaren de nijvere hand werk vonddie, gedurende den tijd dat zij hier staat zich onderscheidende van alle andere gebouwen elk jaar opnieuw schepen, volge laden, "heeft doen varen naar verschillende lan den, bevracht met honderden vaten zuurkool; die gedurende haar bestaan duizenden okshoof den heeft verwerkt en omgezetdie, met hare vernuftige machines en eigen blikmakerij, kon roemen op industrieele grootheid; die gedurende een halfjaar leven en fezieling bracht in den tijd, wanneer 't hier zoo ongezellig en stil is, aangezien dan de kool, in verschillende grootten gesorteerd, aan wallen op de dorsch ligt, waar door de arbeid op het veld stilstaat is Douderdagmiddag ongeveer ten half 3 ure een prooi der vlammen geworden. Aan de westzijde van de fabriek stond een gebouwtje, waarin, wanneer wij ons niet vergis sen, de blikken werden vervaardigd. In dit gebouwtje is de brand uitgebroken en kreeg, door den sterken noordwesten wind spoe dig zoo'n dreigend aanzien, dat niemand eraan twijfelde of ook het hoofdgebouw zou in vlam men opgaan. Zware rookkolommen stegen ten hemel op en verduisterden voor een oogenblik de geheele om geving. Spoedig echter was de brandspuit aanwezig en werd het vuur, dat steeds grooter en ge vaarlijker omvang kreeg, getemperd, waardoor, voor zoover ons bekend, nog veel van waarde is kunnen worden gered. 6) Toen wel, maar gisteren avond LauraGij weet wel wat ik bedoel. Dat gij geen bouquet hadt, al ware het mijn schuld geweest, dat was nog geen reden om mij den ganschen avond nauwelijks aan te kijken, En dan, geen enkele dans, geen enkele LauraGeheel YViltenburg heeft het gezien en spreekt er van, gij kunt er zeker van zijn. Ja, ik weet het wel, dat gij u den ganschen avond niet uitsluitend met mij kunt bemoeien, dat eisch ik ook niet, maar tusschen dit uiterste en zooals gij gisteravond deedt, ligt nog zoo veel.s Zij hoorde hem zwijgend en met neergeslagen oogen aan, geheel tegen haar gewoonte. Hij vatte dat als een gunstig teeken op. sik weet wel, dat gij het doet om mij te pla gen, vervolgde hij op zachter toon, smaar waarlijk, gij gaat soms te ver, misschien zonder het zelf te willen. Denkt gij dan nooit meer aan den tijd, toen wij beiden nog kinderen waren, nooit meer aan wat wij elkander toen beloofden Laura had gaarne willen spotten met den senti menteler! toon, dien hij aansloeg, maar zjj kon geen woorden vinden. Eindelijk zeide zij: smaardatwas kinderwerk, Gerard. Hoeveel kinderen zullen elkaar stellig dezelfde dingen vertellen, zonder »Ja,« viel de jonge man haar in de rede, stoen was het kinderwerk, maar nu Ach, Laura, laat ons in dat opzicht kinderen blijven. Bij mij is het nooit, nooit veranderd. En ach, laat mij zeggen, wat mij op het hart ligt, voor deze eene maal. Soms denk ik, dat gij ook niet veranderd zijt. Gij praat met mij, gij zijt vroolijk, gij stelt belang in hetgeen mij aangaat, gij doet alsof gij u gelukkig gevoelt in mijn gezelschap. Het is alles weer zoo als vroeger en ik ben de koning te rijk. Maar dan weerneen laat mij uitspreken dan weer stoot ge mij af, ge spreekt geen woord tot mij, gij ziet mij nauwelijks aan, gij zijt.... als gisteravond Laura. Gij weet dat zelf heel goed juist als er veel menschen op ons letten, is het 't ergst. Zie, dat kan mij dol en razend maken. Als ik daaraan denk als ik weer in Delft terug ben, dan ik niet kalm zitten werken, dan moet ik er uitik verzin van allerlei, ik moet dwaasheden doen, waarover ik mij zelf later schaam. Uw vader verwijt mij dat ik niet werk, en hij heeft gelijk. Ik doe mijn plicht niet, maar wat kan mij de heele wereld^ ook schelen, als gij niet een beetje om mij geeft Zeg mij, dat gij dat wel doet, Laura I en gij zult zien hoe ik ver anderen zal.« Den ganschen nacht had het meisje overdacht, wat zij tot hem zou zeggen, alsj hjj ooit zulke woor den tot haar sprak, en nu stond ze voor hem en kon geen enkel woord uitbrengen. Hij overviel, hjj overblufte haar. Maar zij was niet zenuwachtig van aard en spoedig had zij haar kalmte teruggevon den, nik geloof, dat het dwaasheid is, Gerard,zeide zij, maar zonder hem aan te zien. »Ik geloof, dat het van ons beiden dwaasheid zou zijn, ooitin ernst aan zulke gedachten toe te geven. Daar kan nooit iets van komen. »Gij meent omdat wij beiden arm zijn, niet waar? Maar Laura, een meisje heeft daar zoo geen be grip van, dat is zoo erg niet. Ik kan werken, ik kan geld verdienen. Oost en West staan voor mij open. O, als gij maar wilt, dan worden wij nog rijk. Ik zal alles doen, alles kunnen, als ik weet, dat ik werk om voor u te zorgen, u gelukkig te maken. »Het is onmogelijk,zei Laura op vasten toon. »YVij zijn erger dan arm, dat vergeet gij. Een an der begint misschien zijn huishouden met niets, wij zouden het onze met schulden beginnen. Ik erf niets dan schuld van mijn vader, gij erft ze van uwe moeder, vele duizenden schuld. Ik geloof, dat gij daarmeê geen rekening houdt. Wij zijn oud en verstandig genoeg, om dat kalm onder de oogen te zien en daaraan te denken bij alles wat wij doen. De jonge man wilde antwoorden, maar op dit oogenblik werd de deur geopend en trad zijn oom binnen. De oude heer gloeide en straalde letterlijk van geluk, hij was het tegenbeeld van zijne bleeke dochter, die daar met hare dicht geknepen lippen tegenover hem stond. »Wel, Gerard, man riep hij uit, sfeliciteerd ge ons niet? Neen, Laura! wenk mij maar niet, ik beschouw hem als uw eigen broer, hij mag het wel weten voordat het publiek wordt. Laura is geënga geerd Ja, kijk maar zoo verbaasd niet, het is de volle waarheid. Met onzen neef van Berckel. Ha ha ha ha Ge zult zelf moeten erkennen dat het eene felicitatie waard is. Ze heeft het netjes gedaan ons Lautje Toen Gerard van Aertsen het huis van zijn oom uitging, liep hij bij het driftig omslaan van den hoek der straat een man tegen het lijf, die niemand anders was dan Van Berckel in eigen persoon. Maar deze was dien ochtend te zeer in den zeven den hemel van geluk, om iets ter wereld kwalijk te nemen, al had dit anders in zijn karakter gele gen. Hij vatte den jongen man, die van den schok bijna omver viel bij den arm en keek hem in het bleeke, verwilderde gelaat. »Van Aertsen,zeide hij op zachten toon. »ik ben blij dat ik u ontmoet, ik wenschte u wel eenige oogenblikken te spreken. Een oogenblik scheen het Gerard onmogelijk, dien man te woord te staan, maar weldra had hij zijne zelfbeheersching terug gekregen. Van Berckel zag om zich heen of niemand hem beluisteren kon, maar de smalle dwarsstraat was leeg en stil en werd verguld door den winterzonneschijn. »'t Is over zaken,<r ging hij eenigszins aarzelend voort. »Gij begrijpt, zoo langzamerhand kom ik er achter, wat ik zooal bezit en wat ik Enfin, ik

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1895 | | pagina 1