NIEUWE Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N° 27. Zondag 7 Juli 1895. 4e Jaargang. FEUILLETON. EEK ZEEMANSHART. LAMEHJkER III Uil VI. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Ocdkarspel, Züidscharwoüde en Br. op Langedijk per drie maanden 50 et-, franco p. post GO et. UITGEVER: J. II. KEIZER. BUREEL: Hoordscharw oude. PRIJS DER AD VERTENTIÈN: Van 15 regels 30 et-, elke regel meer 5 et. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. BEKENDMAKING. De Burgemeester van OUDKARSPEL en NOORD SCHARWOUDE, brengt bij deze ter kennisse van het publiek, dat bij hem op heden is ontvangen een schrijven van 3 Juli d. j. ie afdeeling No. 132/7199, betreffende doorvoer van Rundvee door Frankrijk van den navolgenden inhoud Blijkens een bij mij ingekomen bericht van den Minister van Buitenlandsche Zaken is de doorvoer van Rundvee door Frankrijk wederom De Commissaris der Koningin in de provincie NOORD HOLLAND, (was get.) SCHORER. NOORD SCHARWOUDE, den 4 Juli 1895. De Burgemeester van voorn, gemeenten, C. KROON. De nieuwe Kieswet. Het oordeel der Pers over het Ontwerp-lcies- wet door den Heer van Houten ingediend is in 't algemeen nog al gunstig. Daar gelaten enkele meer of minder gewichtige wijzigingen die in de organen der verschillende partijen worden besproken en verdedigd, zou men, afgaande op den goeden indruk door dit ontwerp-kieswet ge maakt, daaraan een gunstig lot kunnen voor spellen. Bij de beoordeeling van dit ontwerp, waar van de hoofdzaak o. a. door den red. van dit blad is neergelegd in het de vorige week vermelde Art. houde men jn het oog dat de ontwerper had te rekenen met den eisch door de grondwet gesteld, dat de kiezer moet voldoen aan kentedkenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand. Nu valt de geschiktheid van een kiezer moeie- lijk te bewijzen, tenzij dan door een tot heden ongekend soort van examen. Yandaar dat de eisch der geschiktheid in dit ontwerp meer op den achtergrond is gedrongen en slechts voor komt onder art. 1, b 4°, en daar doelt op exa mens voor den staatsdienst. Meer zorg is besteed aan de omschrijving van de beteekenis der twee woorden „maatschappe lijke welstand. Hoe vreemd deze eisch ook schijne in onze ongezonde en achteruitgaande maatschappij, waarin juist zij, wier belangen door eene meer democratisch gezinde vertegenwoordiging moeten behartigd worden, het eerst den maatschappelij ken welstand kunnen verliezen, de grondwet dwong den heer v. Houten die woorden nader te omschrijven. Hij heeft den maatstaf waarnaar de maat schappelijke welstand wordt beoordeeld, zoo laag mogelijk gesteld en moe9t daarbij rekening hou den met het tweeledig verlangen om èn hen uit te sluiten wier opname in het kiezerskorps min der gewenscht scheen, èn op te nemen hen die wellicht aan den maatstaf, krachtens betaalde belasting aangelegd, niet voldeden, maar niette min beschouwd konden worden de geschiktheid als kiezer te bezitten. Het spreekt van zelf dat hjj tusschen deze twee klippen doorzeilende, hier en daar aan eene enkele kategorie van menschen heeft te kort gedaan, zoodat men niet kan zeggen dat hij de finale uitbreiding, de grondige regeling heeft ge troffen. Dit schijnt ons echter, met de grondwet aan de hand, bij onze voortdurend vergroeiende maatschappij met hare geleidelijk ongunstiger wordende levensvoorwaarden, eene onmogelijk heid. De eenige wijze van regeling van het stem recht waarbij niemand wordt uitgesloten en waarbij de individuen wier welstand beheerscht wordt door de levensverschijnselen onzer samen leving, niet te eenigertijd van een eens verkre gen recht worden beroofd, is die van algemeen stemrecht. Nu is de mogelijkheid niet uitgesloten, ook als het ontwerp-van Houten wet wordt dat wie eens werd beschouwd als geschikt om kiezer te zijn, later als het hem in zijne zaken tegenloopt en hij aan lager wal raakt, die geschiktheid verliest. Die dwaze mogelijkheid vindt haren oorsprong in de omstandigheid dat de maatstaf waarnaar de geschiktheid wordt beoordeeld, die is van den welstand, een geldelijke dus. Gegeven echter de bepaling van de Grondwet waarmede men nu eenmaal heeft te rekenen moet men erkennen dat de heer v. Houten zich beijverd heeft de grenzen zoo ruim mogelijk te nemen, wat niet verhindert dat er bezwaren overblijven. Wij willen daarvan de volgende noemen. Vooreerst de leeftijd. Met opzet heeft de ont werper dien op 25 gesteld, omdat naar algemeen zeggen voor den 25-jarigen leeftijd dc vereischte geschiktheid niet aanwezig is. In 1894 waren er echter 387 kiezers van 23 jaar en 754 van 24 jaar, dus bij elkander 1141 kiezers beneden de 25 jaar, die aan de eischen van geschiktheid voldeden. Een gelijk getal geschikten zoo niet meer, kan er in volgende jaren ook zijn en, voldoet het lager en middeldaar onderwijs aan de gestelde eischen dan moeten zij komen. Die kiezers zal men nu omdat de groote meerderheid vóór de 25 jaren niet geacht kan worden oordeel des onder- scheids te hebben, uitsluiten Is daar geen uit weg op te vinden Zou er voor bepaalde geval len geen uitzondering kunnen, gemaakt worden op den algemeenen regel Dan treft ons verder de bepaling art. 1 b 1°, dat men op 1 Febr. sedert den len Augustus van het vorige jaar een zelfde huis of een onder deel daarvan moet bewoond hebben enz. Het is van algemeene bekendheid dat juist onder de arbeidersklasse ter wier wille de uit breiding van het stemrecht plaats heeft, de mees te verhuizende gezinnen worden aangetroffen. Hun woonplaats is afhankelijk van de gelegen heid om werk te krijgen. En bij de slapte die .tegenwoordig in alle bedrijven heerscht, is de arbeider nog al dikwijls genoodzaakt van de eene plaats naar de andere te trekken. Vooral na den len Augustus, tegen den win ter, als de arbeid op het veld ophoudt, moet menig arbeider die 's zomers een zekeren welstand genoot, hetzij van de bedeeling genieten en dan is hij daardoor reeds uitgesloten, hetzij naar el ders vertrekken en dan geldt de bepaling van art. 1 b 1°. Zoo gaat het ook met de bepaling in b 2°. Jat men op 1 Febr. sedert den len-Januari van het laatst verloopen jaar bij de zelfde persoon enz., in betrekking moet geweest zijn enz. De ellende waartegen de arbeidersklasse heeft te worstelen, wordt door de bepaling, dat de solli citant kiezer 13 maanden bij denzelfden patroon moet gewerkt hebben en voldoend loon verdiend hebben, een wapen om haar te verhinderen van het middel gebruik te maken, waardoor zij ver betering zou kunnen brengen in haren toestand. Het getal is waarlijk zoo groot niet van hen, die 13 maanden achtereen bij denzelfden baas werk kunnen vinden. Het meerendeel is blijde zoo het voordurend een baas, ook wel eens van vak wisselende, voor negentiende deel van het jaar werk heeft. En dan dat spaarbankboekje in b 3° bedoeld, om maar te zwijgen van de inschrijving op de grootboeken der Nationale Schuld. "Waarom uit sluitend de Rijkspostspaarbank en niet tevens de Nutsspaarbanken en andere particuliere spaar kassen. Wij weten wel dat al die bepalingen daar neergeschreven zijn, om te voldoen aan het voor schrift der Grondwet. Maar het is toch dunkt ons wel wat erg, om eene klasse van menschen, de kwalen waaronder zij lijdt en die niet door hare schuld zijn ontstaan, maar door de schuld der gansche maatschappelijke inrichting, te ver wijten en ze als een voorwendsel te gebruiken, om hun het stemrecht te onthouden. Toch zou den wij ondanks al die bezwaren reeds een stap verder zijn, zoo deze kieswet was aangenomen, en de gelegenheid was geschapen tot het ver krijgen van eene democratisch gezinde kamer. Hoe slechte brug ook, het is thans de eenig verkrijgbare en meest geschikte brug, die ons kan brengen in het beloofde land der democratie. Eerst wanneer er eene kamer is met eene be slist democratische meerderheid kunnen de ge wichtige vragen als grondwets herziening, sociale wetgeving euz., naar eisch behandeld worden. De mannen die nu in de kamer zitting hebben, voelen slechts de beteekenis van de belangen der door hen vertegenwoordigde burgerklasse. De waarde der arbeidersbelangen (zoo nauw ver want overigens met die der burgers) kan slechts gevoeld worden door mannen uit de arbeiders klasse afkomstig of daarmede vereenzelvigd. Men aanvaarde dus wat men onder de tegenwoordige omstandigheden bereiken kan, omdat zulks de kortste weg is die leidt tot het begeerde doel. G. W. MELCHERS. Langedijker toestanden. Met uitzondering van enkele akkers en plan- tenbanen, die omgespit worden ter latere beplan ting met bloemkool (late), is elk hoekje grond in deze streek bepoot, beplant of bezaaid. Alles staat uitmuntend, kool, erwten, tarwe, haver, aardappelen. Als men het oog richt over dat deel van het Geestmerambacht, dat omsloten wordt door Langedijk, St. Pancras, Koedijk, Warmenhuizen en Kalverdijk, ziet men niet anders dan een zee van groen gewas, dat rijke vruchten belooft te geven. Verhandeld worden tegenwoordig alleen aardappelen, witte rapen, wortelen en nieuwe uien. De wortelen zijn zeer goedkoop, te goedkoop voor de hooge landhuren. Van de verschillende koolsoorten wordt witte kool dit jaar veel minder verbouwd dan verleden jaarer is daarentegen meer gele en utrechtsche kool. Als de rupsen zich nu over een paar we ken niet te talrijk vertoonen, ziet het er voor een gezond, sterk gewas goed uit. Zoo schrijft de correspondent van de „Alk- maarsche Courant," en wij kunnen dit bevestigen. 't Hangt er nu nog maar alleen van af voor welke prijzen de producten zullen worden om gezet. „Zou jij denken, dat 't nog een beetje terecht zal komen We hadden een koolpraatje en nu werd mijn oordeel gevraagd of ik dacht dat in den tegenwoordigen toestand nog verbetering zou ko- 3) SLOT. Blinde Dirk heeft den brief zorgvuldig toegevou wen, van het adres voorzien en gesloten het schrijf gereedschap wordt weer bij den stuurman terug gebracht, bij den sergeant-schrijver een postzegel van een kwartje gekocht, waarna de brief in de groote brievenbus van het tusschendeks verdwijnt. Met. een verlicht gemoed zoekt hij vervolgens een plaatsje voor zijn kooi (hangmat) en begeeft zich ter ruste. Doch slapen kan hij niet, telkens dringt die vreeselijke gil weer |op nieuw tot in zijn ziel door, telkens hoort hij wederom die smartelijke laatste bede: Dirk!Marie!Nu eens toeven zijne, gedachten bij den drenkeling op het water, bij die droevige roode plek, dan weer dwalen zij at naar het vergelegen vaderland naar die arme weduwe, naar dien kleinen wees, die nog onbekend zijn met het harde lot 't welk hen heden getroffen heeft. Maar ook andere gedachten doemen er voor zijn geest op; liefelijke herinneringen aan vroegere dagen, toen Marie hem nog mocht lijden. Doch dan draait hij zich onrustig in zijne nauwe legerstede om en mompelt hij zacht: «gekheid, leeüjke, roode Dirk, wie zou jou nu nog willen hebben!" Voor 't eerst in zijn leven was Dirk den tamboer dankbaar, toen deze den volgenden morgen bij de reveille met schelle tonen een einde kwam maken aan zijne sombere overpeinzingen. Haastig kleedde hij zich aan en na het morgenschaften zocht hij in een le vendig aandeel in het plassen en schrobben van den Zaterdag, afleiding voor zijne droefgeestige ge dachten. Wij zijn twee jaren verder. Trouw heeft Dirk zijne belofte gehouden en geregeld heeft hij aan de weduwe van zijn maat een wisseltje van den secre taris gezonden, om in hare eigene behoeften en in die van den kleinen jongen van Jan Gemeen te voorzien. Een enkele maai heeft hij een brief van Marie terug ontvangen en die enkele brief heeft hem, behalve haar dank, ook hoop gebracht voor de toekomst. Ijverig heeft hij als naaibaas zijn vrijen tijd benut om een aardig sommetje bijeen te garen en niemand, behalve de secretaris, die de wissels voor hem in orde maakte, heeft aan boord kunnen vermoeden voor wie Blinde Dirk toch zoo vlijtig werkte. Eindelijk was de Indische tijd om. Dirk heeft vergunning gekregen om met een particulieren stoomer, als passagier, thuis te varen, en nauw heeft hij zich te Amsterdam, bij aankomst, op het wachtschip aangemeld, of hij spoedt zich met een vei lof van veertien dagen naar het Nieuwediep, waar hem het loon wacht voor zijne toewijding en opoffering. De trein van acht uur 's avonds is aangekomen en Dirk schikt op het oude bekende perron de ge kreukelde plunje in orde. Kom, het aapje dat hij voor den kieinen heeft meegebracht, gluurt met de groote zwarte oogen uit den zak van zijn pijjekker en laat de blanke tandjes zien aan een straatben gel, die zeer op nadere kennismaking belust is. «Stil Kees, stil",tegen het aapje «Wil je wel is make dat je weg kom, jou vlegel", ter zijde tegen den jongenhet japansche ka binetje in een rooden zakdoek gewikkeld en voor Maria bestemd onder den arm genomen, en voort stapt Dirk met een kloppend hart, den stationsweg langs, naar den Zeedijk, waar hem de donkere dijk weg naar het droombeeld der laatste jaren, naar zijn geliefde Marie op het Knollenpad, zal voeren. Hoe klopt hem het hart nu hij langzamerhand op bekend terrein komt; nog twee stegen, zie zoo, nu langs het bleekveld en dan ginds het vierde huis«Stil Kees, stil," zegt de baas, «pas op hoor, als je niet aardig bent tegen het kind" Daar staat de groote tobbe, waar ze altijd in wascht, ginds hangt het bonte goed aan lange lijnen te drogen,er is licht aan in haar kamer «Stil Kees, kreun zoo niet! Wat ben ik toch een flauwe leelijke roode kerel, mijn hart bonst me als of het wil breken. Neen Marie, zeg maar niets, al les is vergeven en vergeten, en wat die kleine aan gaat" Dirk heeft een oogenblik stil gestaan om nieuwen moed te verzamelen; nu treedt hij behoedzaam vooruit; de deur is gesloten, doch er is aan het raam eene kleine opening tusschen de franje onder het witte valgordijn en den houten bovenrand van het vensterkozijn. Een ondeelbaar oogenblik is vol doende om naar binnen te gluren, maar ook een ondenkbaar klein tijddeeltje is in staat, een jaar vol illusiën voor goed te vernietigen. Arme goedige roode Dirk, dat hadt gij niet ver diend. Moet dat uw loon zijn voor zoovele maanden van opoffering en blijde verwachting! Voor het raam zit eene jonge vrouw, op haar schoot speelt een klein wichtje van nauwelijks en kele maanden oud; naast haar stopt een jonge knappe marinier zijn steenen pijpje en aan de an dere zijde speelt de kleine jongen Jan Gemeen, in een wit rokje gekleed, met een gelen mageren kef- hond, die een vervaarlijk geblaf laat hooren, nu hij een vreemdeling in de nabijheid ruikt. Een oogenblik blijft Dirk dit [huiselijk tafereel aanstaren, doch als de hond zijn gekef verdubbelt, wordt de arme drommel uit zijne verbazing gewekt. Met een vervaarlijken zwaai slingert hjj het kleine Keesje hoog door de lucht, waar het straks geluk kig nog behouden, doodelijk verschrikt, in een boom terecht komt; dan vermorselt hij het japansche kabinetje in duizend stukken onder zijn voeten op het gele steenen vloertje, en voor nog de bewoners gelegenheid vinden om de voordeur te openen, is Blinde Dirk uit het steegje verdwenen en rent hij als een bezetene voort langs den donkeren dijkweg, tot hij eindelijk bij den Helderschen dijk doodmoede

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1895 | | pagina 1