„Nieuwe Langedijker Courant", van Zondag 1 September 1895.
Reisherinneringen.
Var. de Tentoonstelling.
komen, waarop de landman antwoordde„Dan
zal ik „Deinsdag" wel komen." Dat er braaf
gelachen is, behoeft waarlijk geen betoog.
Alles naar Rotterdam
Uit Numansdorp ontvangt de Tel. volgend
schrijven
Spek, mijnheer, dat is o zoo'n lekker eten. Dat
merkt men het best op, als men het heelemaal
niet meer krijgt. Al onze varkens zijn namelijk
ziek. Wat de lieve beesten scheelt, heeft geen
naam, maar venijnig moet het wezen, want ze
worden er blauw van, eerst achter de ooren,
dan over heel het kostelijk lijf. In den beginne
kwamen de heeren veedokters, lieten de beestjes
afmaken, met petroleum of carbol begieten en
begravenhet hok werd verbrand en je kreeg
een nieuw. Ook kwam er een plank voor je erf,
met het sierlijke opschrift„Besmettelijke var
kensziekte."
De timmerlui en de schilders hadden er dag
werk van. Dat moet het Rijk geld gekost hebben
en de dokters moeten blij geweest zijn, tegelijk
met de timmerlui en de schilders. Zoo'n fameuze
praktijkZoo'n solvente klant Maar het Rijk
heeft den dienst gestaakt. De varkens mogen
in vrede sterven. Ook mogen wij ze vervoeren
en slachten naar believen. Doch ziek spekje is
niet voor ons bekje, overmits we wat kieskeurig
uitgevallen zijn. Daarom leveren we onze var
kens, zoodra zij het eten weigeren en een beetje
blauw achter de ooren worden, voor een dub
beltje per pond naar Rotterdam.
Daar zijn ze er blij meeze lusten er alles
De smullers in de groote koopstad schijnen
nog goede prijzen te besteden, want vóór onze
dubbeltjeswaar, als mooie worst op de boter
hammen der heeren boekhouders, corresponden
ten, kassiers, klerken, loopheeren, professoren en
leeraren verschijnt, moet ze haast tot den prijs
van gezond spul gestegen zijn. Maar wij krijgen
geen sehijfje of dobbelsteentje meer te zien. „^een,
jongens," zegt mama, „een rond jaar komt er
niets op tafel, dat in de verte op spek of worst
gelijkt,"
De Yereeniging tot Ontwikkeling van den
Landbouw in Hollands Noorderkwartier heeft
een wedstrijd met ploegen uitgeschreven op
Woensdag 18 September 1895, des voormiddags
ten 10 ure, op de hoeve „Casualita" in den Groet
polder, gemeente Winkel, waaraan prijzen be
staande uitGetuigschriften, zijn verbonden,
welke zullen worden toegekend aan de beste
Twee-breed PloegenTwee-diep, ook als Een
diep te gebruiken Grondwoelers. De beproeving
heeft vooraf plaats, zoodat de bekroning bij den
aanvang van den wedstrijd bekend wordt gemaakt.
Leden der vereeniging, zoomede die der IIol-
landsche Maatschappij van Landbouw, hebben,
op vertoon van diploma, vrijen toegang. Overi
gens is de entree bepaald op 25 cents de persoon.
Meer dan een lialf dorp afgebrand.
De hevige branden schijnen tegenwoordig aan
de orde van den dag te zijn. Na de 17 huizen,
die te Gronsveld in de asch werden gelegd,
volgde Groningen met 15, daarna Hoogezand,
waar 21 gezinnen tegelijk dakloos werden, ter
wijl nu dezer dagen weer Hooge-Zwaluwe door
het vernielend element in ernstige mate geteis
terd werd.
Om halftien werd daar de bevolking opge
schrikt door het geroep van „brand!" en bleek
weldra de woning van Knoop in lichterlaaie te
staan.
Door den sterken wind nam het vuur al spoe
dig zoodanig in hevigheid toe, dat niet alleen
de aangrenzende woningen, maar ook die aan
de overzijde van den weg werden aangetast.
Vooral de rieten dakbedekkingen boden aan
de vlammen gretig voedsel. Alleen aan de in
dat opzicht gunstige richting van den wind is
het te danken, dat de Protestantsche en Katho
lieke kerk gespaard bleven.
Hartverscheurend waren de jammerkreten van
vrouwen en kinderen, die door het vuur uit
hun woningen werden verdreven en slechts iets
van hun inboedel konden redden. Eene kraam
vrouw moest uit hare woning worden gedragen
en enkele huizen verder in veiligheid gebracht,
maar steeds verder grepen de vlammen om zich
VII.
Den volgenden namiddag, klokslag drie, stond Mr
Jan de Noor weer op de stoep der Van Walens.
Julie was den halven nacht en den ganschen mor
gen bezig geweest met de gedachte, wat die man
haar wel onder vier oogen mocht te zeggen hebben
over zijne Gerarda. Haar echtgenoot, wien zij in
den loop dier uren meer dan eens had meegedeeld
hoe deze zaak haar «intrigeerde,® had kalm weg het
vermoeden geopperd
«Hij zal bang zijn dat zij te veel aan weelde of
aan het stadsleven verwent. Ik kan mij best be
grijpen, dat hij daar niet vóór is, tegen dat zij la
ter met hem op een dorp moet wonen en van een
paar duizend gulden 's jaars huishouden.®
Hoe 't zij. de vrouw des huizes voelde zich tege
lijk behaaglijk en nieuwsgierig in 't vooruitzicht
van het onderhoud dat haar gevraagd wasen 't
was niet zonder eenige berekening dat zij den be
zoeker opwachtte in zeker sierlijk ingericht vertrekje,
dat hare vriendinnen haar boudoir plachten te noe
men en waar zij in den regel alleen dames ontving.
Hij had gevraagd haar afzonderlijk te mogen spre
ken en hij zou haar afzonderlijk spreken. Er was
ongetwijfeld iets prikkelends in dit tète-a-tête met
een man van haar eigen leeftijd, die, zij erkende
het gaarne, haar den avond te voren ontzaglijk was
meegevallen, wat uiterlijk, manieren, ontwikkeling,
ja ook geest betrof. Er was iets zeer gewichtigs in
het denkbeeld dat die man tot haar kwam, niet om
eene gewone beleefdheidsvisite af te leggen, maar
heen, zoodat de vrouw tot twee malen moest
worden overgebracht.
Met inspanning van alle krachten trachtte de
brandweer het vuur te bedwingen, maar tever
geefs; een der spuiten moest zelfs aan haar lot
worden overgelaten en werd door den vijand,
dien ze zoo moedig was te lijf gegaan, verteerd.
Uit de naburige gemeenten Made en Wagen
berg snelde de brandweer te hulp. Vooral de
burgemeester van Made weerde zich daarbij
flink; boven op het dak van een huis gezeten,
hielp hij aan het blusschingswerk en deelde hij
zijn bevelen uit.
Toen de berichtgever do plaats des onheils
moest verlaten, scheen het vuur gestuit te wor
den door een steenen gebouw met pannen ge
dekt; een 43-tal huizen en schuren, waaronder
ook het hulppostkantoor, lagen toen reeds in
de asch.
Ongeveer 50 huisgezinnen loopen zonder dak
rond.
De goederenloods der Staatsspoor is tot ver
blijfplaats aangewezen voor hen, die hun dak
verloren.
Ongeveer tweederde van Hooge-Zwaluwe is
door den brand verwoest.
De oorzaak dezer ontzettende ramp is nog on
bekend.
Gelukkig lieten geen menschen hun leven in
de vuurzee, terwijl bijna al het verbrande ver
zekerd was.
Tot kapelaan te OUDORP is benoemd de
heer II. Pieterse.
Prachtig weder begunstigde Woensdag
den 28 Aug. de jaarlijksche harddraverij, uit
gaande van de „Alkmaarsche Harddraverij-Ver-
eeniging. Verwacht had dan ook mogen wor
den, dat een talrijk publiek zou opkomen, om
van den wedstrijd getuige te zijn. Dat was ech
ter het geval niet, althans binnen het afgescho
ten deel van de baan, wat het toegangbetalend
publiek betreft, dat was al zeer slecht opgeko
men. Buiten de afschutting bewoog zich eene
vrij talrijke menigte.
De aangifte van deelnemende paarden was
ditmaal zeer gering. Denzelfden dag had te
Groningen eene harddraverij plaats en dat is niet
zonder invloed op die te dezer plaatse gebleven.
Bovendien zal de eisch, dat de paarden in Ne
derland moeten geboren zijn, daartoe ook wel
aanleiding geven. Slechts zeven paarden waren
ingeschreven, te weten:
„Willem III", zwarte ruin, van C. Broers,
Benningbroek„Prinses Olga", schimmel-merrie,
van E. B. Bindervoet, Zuidhorn (Pr.); „Ritsjek",
zwarte hengst, van J. Koster, Heemstede
„Mirka", bruine merrie, van Stal Jan Steen,
's-IIage; „Tabor", bruine ruin, van A. Kooy,
Beemster; „IJoel Tabor", schimmel-ruin, van
A. de Graaf, Bussum; „Ninus", 4-jarige schim
mel-ruin, van J. Koster, Heemstede.
De eerste prijs van f250 werd gewonnen door
„Prinses Olga"; de le premie, f 100, door
„Mirka"; de 2e premie, f50, door „Ninus".
De prijzen werden met eene passende toespraak
aan de winners uitgereikt door den voorzitter
der Vereeniging, den heer A. R. Mulder.
EEN VERLICHT PARLEMENT.
Als men in de letterlijke beteekenis van een
verlicht parlement spreekt, verdient het Duit-
sche in de eerste plaats genoemd te worden.
Het nieuwe Rijksdaggebouw toch wordt ver
licht door 62 electrische booglampen en 5000
gloeilampen. De groote zaal wordt verlicht door
16 hooglampen van 16000 kaarsen lichtsterkte.
De verlichting van het geheele gebouw kost
f125 per uur.
EEN AVONTUUR VAN JANMAAT.
Van het station Weesperpoort is naar het
politie-bureau gebracht een zeeman, zonder
vaste woonplaats, die beweerde, dat men, tijdens
hij lag te slapen, waar, kon hij echter niet
meedeelen, zjjn jas, kousen en schoenen heeft
ontvreemd.
Een poëet-ladelichter.
Ook een ladelichter zal het fqest medevieren,
want dezer dagen vond men aan de Rietlanden
in een handkar een blijkbaar uit een winkel
afkomstig geldbakje. Er was een papiertje op-
om met haar een samenspraak te hebben over zijne
aanstaande, misschien wel om hare meening in te
winnen, haar als vrouw van de wereld te raadple
gen over de belangen van dat onervaren en zoo
sterk aan haar gehechte kind, wier oprechte bewon
dering haar niet minder placht te streelen dan de
misschien halfgemeende van anderen. Daarom ver
meide zij zich sinds den vroegen morgen in het
voornemen hem ter genoemder plaatse te ontvan
gen. Zij trachtte zooveel mogelijk zich zelve diets te
maken, dat het hem minder aangenaam zou wezen
haar te vinden in een kamer waar derden hen kon
den komen storen maar in werkelijkheid was zij
niet vreemd aan de begeerte, hem door dit vertoon
van vertrouwelijkheid een weinig in verwarring te
brengen. Hij had gewenscht met haar alleen te zijn
misschien, zoo verbeeldde zij zich ééne minuut
lang, was reeds dit op zich zelf hem een aangenaam
vooruitzichtwelnu, hij zou daarvan dan al den
indruk ondervinden Was daar kwaad bij Wel,
immers in het minst nietWat zou er van de voor
rechten van jong, mooi en elegant te zijn overblij
ven, als men zich zulke onschuldige genoegentjes
niet mocht veroorloven? Zelfs zou zij niet afkeerig
geweest zijn van het sprenkelen van eenige parfu
merie, indien niet de schel haar verrast had.
De Noor trad binnen.
«Mevrouw,® zei hij na de allernoodigste plicht
plegingen, «ik heb willens en wetens eene onaan
gename taak op mij genomen. Het hooge woord
moet er uit; ik wou liever niet dat Gerarda langer
hier bleef. En omdat het op mijn aandrang is dat
geplakt, een stuk van een gegomden zelfkant
van zeker gestolen postzegelsop het papiertje
stond waarschijnlijk met een gestolen potlood ge
schreven het oorspronkelijke, niet gestolen rijmpje
Ter eere van de Koningin,
Pikte ik dit bakje in. {Centrum).
NEDERLANDSCII
Een firma te Hamburg en blijkbaar niet be-
hoorende tot de kleinste, heeft zich eens uitge
sloofd een llollandschen brief te schrijven zeker
in de meening verkeerende, dat de Duische taal
te Leiden totaal onbekend was 1 Zjj schreef aan
een firma te Leiden het navolgende
„De Heere te R. welkes overtre
ding ik in Europa overnoomen hebbe, deelde
my meede, dat he aan Uw in betreff van bag-
signatiezendingen voor B geschreven hevt,
en daar het mjj zeer daraan gelegen is, met
Uwe geerde firma in relatie te treden, so mogde
ik Uw friendlyk bidden, my weeten te laaten,
of Uw deze verbinding aangenaam is, en zoude
in deezen fall mij junior Chef zich veroorloofen,
by zijn rijs n Amsterdam naaste week by Uw
voor te spreken. Ik kan Uw den Heere... als
eenen zeer respectablen en met den handel in
nederl. Indien zeer vertrouten Heeren schildern.
Over mijne firma zal Uw ieder Amsterdamer
Exporthuis wel graag uitkomft geven, en zal
het Uw misschien ook wel bekend zijn, dat ik
van hier uit den beduitensten zaaken n/holl.
Indien make.
Ik verblyve, met hochacting
UEd. Dw. Dienar
't Is heerlijk weer; de zon verspeidt heur
stralen en drinkt de dauw van bloem en kruid.
Het vogelkoor ontwaakt en zingt een morgen
lied, eerst zacht, dan luid en luider steeds naar
dat de zon ter kim ontstijgt. Blijmoedig stapt de
reiziger, met open, vrijen blik den weg langs
naar het station, tot uitgangspunt gekozen voor
zijne verre reis. De trein houdt stil portieren
klappen een schel gefluit en zuchtend
steunt het ijz'ren paard zijn witten adem uit.
Voort gaat de trein langs veld en bosch, langs
vlekken, dorpen, steden, een immer wisscleud
tafreel voor 't oog des reizigers. Hier werkt men
op het veld, en ploegt of maait of zicht men
daar kapt men hout of jaagt op wildginds
rijst een schoorsteen op en zendt zijn zwarten
rook al dwarlend naar omhoog. Daar is 't ge
woel der steden weer, het schreeuwend waren
venten, het tingelen van tram of boot, 't krioe
len van de menschen. De trein snelt voort, pas
seert rivieren, beken, stroomen, gaat tusschen
hoogten door of over 't vlakke veld, houdt op,
waar 't moet maakt gang weer als te voren,
totdat zijn eindpunt is bereikt. De reiziger stapt
uit. Hij is op Duitschland's grond en Kleef rijst
voor zijn oog. De hooge Zwanentoren, eens Lo
hengrin's verblijf, trekt hem met wondre macht.
Omhoog naar 't trotsche slot, den toren vlug
beklommen, een ruime blik beloont zijn tocht.
Hij ziet den Rijn en vele, vele dorpen, verscho
len in het groen of open op het veld. De hoog
ten zijn begroeid met bosschen, boomen. struiken
en golven voor zijn oog tot aan den horizont.
De stad ligt aan zijn voet, de stad gebouwd op
heuvels, de badplaats zoo bezocht door talloos
vele kranken.
Hij ziet hotels als 't Prinzenhof en Maywald
op de hoogten, die door haar heerlijk boschge-
bied de gasten tot zich nooden. De reiziger ver
poost een langen, langen tijd daar op den toren
trans, verrukt door 't schoon gezicht naar alle
zijden heen. Maar meer genot geeft Kleef, meer
biedt de omstreek aan. Een Siegesdenkmal rijst
ginds op den heuveltop, hoog boven een fontein,
wier water klatrend stort in bekken, geul en
beek tot 't stroomend dalwaarts trekt. Hoog-Elten
ligt van ver en tusschen 't schoon geboomt'
voert opwaarts hem een weg naar telkens schoo
ner oord. Kleef biedt voor dagen lang afwisse
lend genot, natuur schonk hier een tooi, een
bruidskleed voor de aarde. Doch verder voert de
weg dan Kleef of Materborn, naar 't Heilig
Keulen snelt de trein in duizelende vaart.
Hier is de Dom. De reiziger ontroert bij 't
zij besloten heeft u te verlaten, heb ik beloofd die
tijding over te brengen. Zij zag er tegen op het u
te schrijven.«
Julie keek eenigszins verwonderd en antwoordde
koel weg:
«In haar briefje stond tenminste niets, en ik kan
mij ook niet herinneren dat er eenige schijn van
ongenoegen tusschen haar en mij geweest is
Doch sinds het gesprek met haren man was zij
wel eenigszins op deze tijding voorbereid de door
dezen vermoedde reden zou de ware wel wezen. En
in de onderstelling dat De Noor misschien zou schro
men deze uit te spreken, zei zij, uit beleefdheids
gewoonte, om hem, dien zij wenschte te behagen,
een geschikt voorwendsel voor zijn minder aange
name boodschap aan te bieden
«Is u misschien bang dat de stadslucht haar kwaad
doet? Ik hoop toch dat zij wel is?«
«O, heel wel, mevrouw. Het bezwaar is alleen
van geestelijken aard. Maar u helpt mij door die
vraag kostelijk op gang om u duidelijk te maken
waarom ik op haar thuiskomst aandrong, want ik
ben er op gesteld dat u dat niet aan een verkeerde
reden toeschrijft. Ik ben overtuigd dat zij bij u
niets dan een welwillende behandeling heeft onder
vonden
«Ik weet ten minste niet beter, mijnheer. Zij was
meer vriendin dan juffrouw hier aan huis; en om
haar de onaangenaamheden van een ondergeschikte
positie zooveel mogelijk te besparen, liet ik haar
tegenover de dienstboden en de kinderen voor mijn
nichtje doorgaan. Dat zal zij u Waarschijnlijk wel ver
zien van 't kunstgewrocht, dat oprijst naar om
hoog. Hoe grootsoh, hoe schoon, hoe rein ge
dacht 1 't Is overweldigend voor wie hier binnen
treedt, de grootschheid van den bouw, de rijk
dom en de pracht. Het zachte licht, dat binnen
valt door ramen zonder tal, beschilderd door het
rijk penseel, ontroert een elks gemoeds. Hoe
kleurt dat licht die zuilenrij met wondre kleu
renpracht hoe mystisch glijdt het langs het pad
en kust het hoogaltaar. In diepen eerbied rond
gedwaald in 't eenig kerkgebouw, dat onbe
schrijflijk boeit en sticht, dankt hij den wijzen
vorst, die voor een tachtig jaren schier van Imo
gen kunstzin blijken gaf. 't Was Pruisen's ko
ning Wilhelm III, die 't onderzoek beval naar
't langzaam ondergaand gebouw en van zijn
troon de woorden sprak: „behoudt, wat nog be
houden kan!"
Elk bouwwerk binnen Keulen's muur is niets
bij Keulen's Dom. De Gürzenich, het station,
het Raadhuis, en het Postkantoor, hoe schoon
ook op zich zelf, wie Keulen zag spreekt van
den Dom en van geen ander werk. Toch heer
lijk is ook 't standbeeld nog van Friedrich Wil
helm III, dat veertien meters zich verheft en
naast den vorst de mannen toont, waar Dnitsch-
land trotsch op is. Het Heilig Keulen aan den
Rjjn is steeds een uitgangspunt voor tochten
langs' den Grootvorst van Europa's stroomen.
Per boot den stroom opwaarts tot Bon biedt niets
merkwaardigs aan. Maar Bon is schoon, een
heerlijk oord met lanen, villa's, parken, vol
bloemenpracht en groenen dos en trotsche wa
terwerken. Beethoven's standbeeld en het huis
waar hij geboren werd, de kunstenaar bij Gods
gona, zijn het bezoeken waard.
Hoog op den wal staat Arndt's beeld, waar
men een uitzicht heeft zoo heerlijk schoon op
berg en dal en Rijn en oeverkant als nergens
meer te vinden is in Duitschlands Muzenstad.
Doch Bon, hoe schoon ook, licht te dicht bij
schooner oorden nog, dan dat de reiziger daar
lang zijn tenten op zou slaan. De boot voert
hem naar 't tooveroord, het „Amen" van den
Rijn, naar Rolandseck, den Drachenfels, naar
Graven en naar Nonnenwerth. Een panorama,
wonderbaar, ontsluit zich voor het oog als hij
den Drachenfels beklimt en om zich henen ziet.
De Rijnstroom stuwt zijn wateren voort, diep
aan der bergen voet. Hij schittert in den zon
neschijn en draagt een groot getal van schuiten,
booten, vletten steeds, die op- en afwaarts gaan.
Tot Keulen als een zilvren lint kan 't oog
den Rijn nog zien. Daar vloeit hij met de lucht
ineen in 't wazig nevelblauw. Waarheen men
ook de blikken wendt, is 't alles licht en groen.
De wijngaard geurt en tooit den berg met fris-
schen bladerdos. Hier is een woud, daar is een
dal, ginds ziet het oog een stad. Een lange reeks
van velden, weiden, dorpen, villa's sieren berg
en oever. Men ziet Remagen, Rolandseck, twee
eilanden beneên, ruïnes, burchten, Godesberg
een Goddelijk tafreel!
De lucht is zoel en zacht, en uren achtereen ge
niet de reiziger, verzonken in 't gezicht van 't heer
lijk Rijntafreel! Hier is het oord van sagen en legen
den, van dichters, denkers,zangers. Hier is een stuk
des Hemels op de aarde, een Paradijs voor oog
en hart. Hier spreidt natuur een weelde voor't
gezicht, verheffend en verrukkend beide. De
gouden zon daalt achter bergen neder en lang
zaam dekt de nacht zijn sluier over 't oord. De
reiziger staat op en keert al droomend naar be
neden, vervuld van 't heerlijk schoon, zoo pas
door hem aanschouwd. Het einddoel van zijn reis
ligt vast hem n 't geheugen, nooit zag hij schoo
ner oord, nooit heerlijker natuur dan hier bij
't „Amen" van den Rijn.
VI.
Het Koninklijk Bezoek.
Reeds weken lang werd op de Tentoonstelling
de vraag geopperd of onze Koninginnen zouden
komen. Was het bezoek van den beginne af
aangekondigd, telkens vernam men dat het was
uitgesteld, zoodat in den laatsten tijd het gevoe
len algemeen werd geduld dat dit herhaald uit-
teld hebben
«Ja, mevrouw. Ronduit gezegd, spijt het mij dat
u dat gedaan hebt. Natuurlijk zou ik niets tegen
hare bloedverwantschap met u hebben, wanneer die
werkelijk bestondmaar waartoe die oneindig te
veinzen? Vergeef mij, kondt u niet even vriend
schappelijk met haar omgaan zonder die onwaar
heid Dit raakt juist de voornaamste van mijne
grieven. U spraakt van vermoedelijke ongesteldheid.
Zie, toen Gerarda toegaf dat ik u over haar vertrek
zou gaan spreken, wenschte zjj dat ik gezondheids
redenen zou voorwenden. Zij vond dat beleefder,
minder stuitend dan voor de waarheid uit te ko
men. Juist die opvatting gaf mijn doorslag tot de
overtuiging, dat de sfeer, waarin mijn meisje zich
hier beweegt, niet goed voor haar is. Zij is nog jong
en vatbaar voor indrukken, en haar karakter zou
hier een plooi aannemen, die ik zou betreuren.®
«Maar, mijnheer De Noor..."
«Ik wil niemand iets verwijten, mevrouw. Ten
eerste heb ik daar geen recht toe, en ten andere
weet ik niet wie in dit opzicht op mijn meisje den
sterksten invloed uitoefent. Maar dat er een ver
derfelijke invloed uitgeoefend werd, bemerkte ik al
in de eerste maanden uit haar brieven
«Ja, wie kan instaan voor al wat zoo'n meisje
schrijtt vroeg Julie min of meer bits.
«Excuseer mij, het gold niet zoozeer den inhoud
als den vorm van haar brieven. Misschien zult u
dit eene kleinigheid achtenmaar als kleinigheden
karakteristiek zijn, dan zeggen zij soms veel. Haar
schrift werd hoe langer hoe hanepootachtiger, haar