Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 39. Zondag 29 September 1895. 4e Jaargang. BERICHT! Hoogmoed en Adeltrots, Plaatselij k Nieuws. FEUILLETON. Hoogmoed es Adeltrots. NIEUWE® LANODIJKER COURANT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noqbdscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 60 ct. UITGEVER: J. IJ. KEIZER. BUREEL: HToordscliarw oude. PRIJS DER AD VERTENTIËN: Yan 1—5 regels 30 ct-, elke regel meer S ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. 11// maken onze lezers attent op het boeiende feuilletonge titeld waarmede in dit nummer wordt aangevangen. DE UITGEVER. KIESRECHT. Veel hoort men spreken van kiesrecht-, en toch als het er op aan komt zulks te formuleeren overeenkomstig de Grondwet, zjjn de bezwaren legio. Kiesrecht is geen „recht" door geboorte of ouderdom of ook door capasiteiten verkregen, niet een rechtzooals dit wordt verstaan met een recht op verkregen winst, of loon, of bezit, maar is veeleer te verstaan, als een bevoegdheid die verleend wordt; verleend door een macht, die recht tot verleenen heeft, verleend onder be paalde voorwaarden. Die voorwaarden zijn als geschiktheid en welstand door den Grondwet gever genoemd. De Koninklijke macht, die oorspronkelijk als absoluut souverein regeerde, is door de Grond wet in dier voege geregeld, dat het volk, de ge- heele natie, door het constitutioneel regeering- stelsels invloed kan uitoefenen op de wetten en besluiten, die het geheele koninkrijk aangaan. Trapsgewijze heeft men den kring der kiesbe voegdheid uitgebreid, wat uit opvoedkundige zin en uit staatkundig oogpunt niet onprofijtelijk was; het volk werd van lieverlede meer rijp voor de zoo gewichtige taak, en in den tegenwoordi- gen tijd, die door den grooten invloed der pers gesteund, door de zoo geheele vrijheid van den ken en spreken onder alle standen meerdere ont wikkeling heeft tot stand gebracht, is de vraag volkomen natuurlijk om de kiesbevoegdheid zoo ver mogelijk uit te breiden. De beide voorwaarden door de Grondwet ge noemd, moeten geëerbiedigd worden dat is uit gangspunt. Wie heeft welstand en wie is geschikt om kiezer te zijn Welstand is kenbaar aan bezit; geschiktheid is kenbaar aan verstand. Zóó opgevat, zou dus het bewijs van financieel bezit kies recht doen verkrijgen, terwijl de verstandelijke geschikt heid door een of ander examina kan worden be paald, wat alweer twijfelachtig is, omdat voor die examina geene grens is te vinden. Evenwel zijn welstand en geschiktheid nog aan iets anders kenbaar. De kiesbevoegdheid is en ten overeen komstig onze constitutie nooit zijn een recht tot regeer en, daar dit bij de kroon berust, maar het recht tot het kiezen van de afgevaardigden, die, in overleg met de regeering, wetten vaststellen en besluiten nemen in het belang der natie, in den grond der zaak het budgetrechtof m. a. w. de Kamer der Afgevaardigden houdt de koorden van de beurs, en staat de van de natie gevraagde sommen toe of weigert ze te geven. Elke wet cn wetsuitvoering heeft een financieele zijde. De staat is als zoodanig in voortdurendeaanraking met de burgerijde fiscus, die de staat vertegenwoor digt, peinst voortdurend om de cijnsbaarheid der inwoners hun duidelijk te maken, ergo indien de ingezetene burger, hetzij gegehuwd of onge huwd, hetzij man of vrouw, onder een of ande ren vorm aan den staat een deel van bezit of een deel van inkomsten moet afstaan, is zulks een bewijs dat er welstand is, want indien ge- ëischt wordt waar niets is, verliest de koning zijn recht, en zou een financieele bijdrage meer als diefstal zijn. Welstand heeft hij, die onder een of anderen vorm van rechtstreekschen aanslag cijnsbaar is aan den staat, en of die man nu f1000.of wel fl.betaalt, dat doet niets ter zake. Hij is schatplichtig en moet hem daarom be voegdheid worden verleend, om, waar ook zijn penningen worden besteed, invloed uit te oefe nen op de wetgevende macht, aan wie zulks is opgedragen zulks is zijn belang. Zoo is het eveneens met het creterium ge schiktheid want dit is in den grond der zaak een eisch van zedelijken aard, een verstandelijk kenmerk. Wie zal echter beweren dat verstan delijke ontwikkeling een voorrecht is der ééne klasse bóven de andere klassen der staatsburgers, voor zooverre het betreft een juist oordeel te vel len over de zaken van den staat? De geschiede nis verhaalt ons tal van voorbeelden, ten bewijze dat kennis en verstand gevonden worden bij en onder alle klassen der maatschappijhet gezond verstand is niet minder onder een „pet" dan onder een „heerehoed". Juist integendeel zijn de grootste mannen voortgekomen uit de eenvoudigste bur gers, wier hersenen niet waren verward door de veelal dwaze en holle theoriën der gróóóóte wereld of uitgeput door den invloed der „bescha ving Waar nu geschiktheid als tweede kenmerk met welstand is verbonden, zou de vraag gepast zijn „Is hij, wiens welstand hem verplicht tot cijns baarheid, geen deugdelijk bewijs dat die persoon ook geschikt is tot beoordeeling der vraag acht ge die of die man bekwaam om over uw geld te besluiten Meermalen is de zaak zoo voorgesteld, dat geschiktheid eigelijk bedoelde onafhankelijkheid, het staan met eigen oordeel op eigen beenen, m. a. w. iemand die dienstbare betrekking bekleedt, is' niet vrij; hij kan door superieuren worden geprest, op poene van verlies van bestaan. En dat moet gekeerd zooveel mogelijk. Eilieve, past dit eens toe op tal van oogendienaars in aller lei maatschappelijke verhoudingen. Hoevelen zijn dan waarlijk onafhankelijk? Naar mijn inzien al bitter weinig. Onafhankelijkheid is uitzondering, wederzijdsehc verplichtingen regel't is de in richting onzer burgerlijke maatschappij. Resumeerende komen wij tot deze conclusie Elk ingezetene des rijks, die vóór en dóór het rijk rechtstreeks is aangeslagen öf in 1° Vermogensbelasting 2° Bedrijfsbelasting 3° Grondbelasting 4° Personeele Belasting heeft aanspraak op kiesbevoegdheid tot het kie zen van leden voor de Tweede Kamer der Staten Generaal en voor de Provinciale Staten uitgezonderd A. zij die door onteerend vonnis zijn getroffen B. die hun aanslag van vorig dienstjaar niet hebben voldaan; C. die door de Rechtbank zjjn beroofd van bur gerrechten D. die in hechtenis zijn E. die onder curateele zijn gesteld. Zoo opgevat hoeft men de ruimste uitbreiding onder allen, die waarlijk belanghebbenden kun nen geacht worden, en bovendien nog het voor recht dat elk en een ieder weet, „van zich zelve weet", of hij kiezer is, ja of neen, en is als zoodanig niet meer afhankeljjk van beoordeeling door anderen. Ook voor de gemeentebesturen is dit eene uiterst gemakkelijke, duidelijke regeling. Zéér weinig personen vallen buiten deze regeling en ook kan kwalijk worden beweerd, dat iemand die geen vermogen heeft, beroep of bedrijf uitoefent, huis bewoont, of duim gronds bezit belang kan hebben (geen belang stellen) bij de besturing des lands. HELDER, Sept. '95. K. LMGEUIJK. Verheugt zich ieder over het schoone weer der laatste weken, de Langedijker bouwer wenscht van heeler harte, dat het anders ware. Zijn groenten hebben groote behoeften aan water en dag in dag uit beschijnt de zon de akkers en trekt de vochten tot zich, zoo benoodigd voor een flinken groei van de verschillende koolsoor ten. Geen wonder, dat de kool klein blijft; maar ze is vast en zwaar en van goede kwaliteit. Een levendige handel is er in het artikel, veel levendiger dan verleden jaar om dezen tijd. Den 21sten werden er alleen van het station Noordscharwoude 12 wagons kool geladen en verzonden. Het grootste gedeelte dier groenten komt van St. Pancras, Koedijk, Warmenhuizen en Kalverdijkvan den Langedijk wordt tegen woordig wel het minst verhandeld. Over het geheel blijft de markt te laag; roode kool f3, gele f3.50, witte f4.50. Neemt men echter in aanmerking, dat het land in de streken, vanwaar nu de grootste aanvoer komt, veel lager van prijs en huur is dan de Langedijker gronden, dan kan niet ge zegd worden, dat voor die streken deze zomer zoo heel ongunstig is geweest. Is de handel in roode kool de (meest omvattende, ook in gele en witte kool wordt heel wat gedaan. De vroege gele kool is niet al te best van kwaliteit en kan moeielijk in de schuren worden opgeslagen om in den winter van de hand te worden gedaan. Ze wordt dus nu gesneden en aan de markt ge bracht. De late gele kool, die in Juli geplant is, is beter voor bewaring geschikt en wordt dan ook meestal den winter overgehouden. Bij den grooten afvoer van kool is het begrijpelijk, dat reeds vele akkers leeg staan. Door beplan ting met eenig ander gewas is het te laat, waar om men ze met den vetten modder uit de sloo- ten overdekt en zoo tot het volgende jaar laat liggen. De koolstruiken worden van die akkers ge haald, in de zon gedroogd, en 's winters meestal in een open haard verstookt. Behalve in kool is de handel in bloemkool nog altijd niet onbelangrijk. Voor fijne bloemkool, waar van de voorraad sterk afnemende is, wordt een goede prijs gemaakt. Reuzenbloemkool is' wat minder gewild. In deze soort duurt de handel tot in den winter voort. Gebrek aan water doet ze er niet voordeelig uitzien. In uien is bijna geen handel. De kwaliteit is Vrij naar het Duitsch. <•>- HOOFDSTUK I. Een groote vijftig jaar geleden baarde het on verklaarbaar verdwijnen van een jongen man in het stadje S. op het eiland A. buitengewoon veel opzien, en dit te meer, daar de familie, aan welke de gewaande vluchteling door nauwe banden ver bonden was, tot de aanzienlijksten van het geheele eiland gerekend werd. Mathilda, de eenige dochter van den koopman en senator Tomsdorf, was met den jongen archi- tekt Theodoor Wiepreeht verloofd en 't huwelijk op den verjaardag der bruid, den lsten Juni, bepaald. Het geheele stadje zag met zeer begrijpelijke opge wondenheid naar dezen dag uit, die in glans nooit te voren overtroffen was, en op den avond voor de bruiloft bevond zich eene dicht opeengedrongen mensehenmassa in de straat voor het huis der brui loft, om de prachtige maskers te zien, die tooneelen uit de mythologie zouden voorstellen. De bruid was pas achttien jaren oud; haar frisch gelaat, dat op dezen dag van geluk en ge zondheid schitterde, kon niet beeldschoon genoemd worden, maar toch maakte een goedhartige en schalksche uitdrukking het zeer aantrekkelijk. Mat- hilde Tomsdorf had haar verloofde hartstochtelijk lief en geloofde natuurlijk aan zijne wederliefde, die hij haar zoo dikwijls verzekerd had, en zag in zijn bezit alle illusiën, alle verlangens van haar hart bevredigd. Wiepreeht moest op den laatsten dag van haar bruidstaat nog een reisje doen, waarover de bruid geen bizonder vroolijk gezicht zette, doch hij wist het haar als zoo noodzakelijk te doen be schouwen, dat zij hein lachende vaarwel had ge zegd. Vaarwel! het was immers slechts voor een paar uren, zooals Mathilde geloofde, hoe had het arme meisje kunnen denken, dat het een vaar wel voor altijd zoude zijn. Ras vervlogen de uren. Het gezelschap was reeds verschenen, vroolijke bruiloftsgasten in schitterende kleederen, die met snellen tred door de zaal gin gen, om zich, onopgemerkt door het bruidspaar, in een afzonderlijke zaal te verzamelen, waar spoedig een vroolijk gewoel onstond. Met klimmende onrust stond de bruid in haar kamerwant nog altijd ontbrak eene der hoofd personen van het feest, de bruidegom. De eene bode voor, de andere na werd naar zijn woning ge zonden, maar ze kwamen altijd met het eenslui dende bericht: »Nog niet te huis gekomen," te rug. Er moest iets bijzonders voorgevallen zijn, dat den bruidegom op dezen dag verwijderd hield, vast en zeker geloofde men dat een ongeluk hem had getroffen. Spoedig deelde zich de angst en schrik der familie Tomsdorf ook aan de gasten mede, en toen dezen eindelijk heengingen en het (zonderlinge geval van het uitblijven van den bruidegom aan anderen vertelden, doorliepen de avontuurlijkste geruchten het stadje. De bruiloftsmorgen brak aan, zoo vroolijk en schitterend als had de hemel ook zijn prachtigst kleed aangetrokken om dezen eeredag der bruid te verheerlijken. Ach, hoe verlangde deze naar den geliefde die nog altijd niet teruggekeerd was, hoe angstig had zij den nacht slapeloos doorgebracht en hoe bleek was het anders zoo blozende gelaat der arme, hoe rood van tranen en treurig zagen hare oogen eruit, die tot nu toe alleen door vreugde en geluk waren toegelachen. Ook deze dag verstreek zonder dat van den zoo raadselachtig verdwenen bruidegom slechts het geringste spoor werd ont dekt. Den derden dag werd door eenige visschers het bericht gebracht, dat zij een jonge man ge heel alleen 's avonds op het meer hadden zien roeien, Ook naar dien kant uit werden nu berich ten ingewonnen, die evenmin eenige zekerheid op leverden. Theodoor Wiepreeht was verdwenen. Het vermoeden, dat hij op zijn terugtocht over het meer verongelukt was, begon steeds ineer grond te win nen, ofschoon noch de boot, .noch het lijk van dien geheimzinnigen schipper, dien de visschers be weerden gezien te hebben, ooit werden teruggevon den. Toen de dagen weken, de weken, maanden en jaren werden, zonder het raadsel te hebben op gelost, geraakte deze geschiedenis ook spoedig in ver getelheid. Werd de naam van den verdwenene dooi den een of ander genoemd, dan heette het altijd: »Ach, hij is reeds lang door de visschen opgegeten De ongelukkige bruid, wier myrtenkrans en sluier nog onaangeroerd in de kast lagen, was de eenige, die niet aan zijn dood kon gelooven. Hoezeer haar gelukkige jeugd door deze akelige gebeurtenis ver woest was, het noodlottig or.geluk had ook de ouders getroffen, en nauwelijks ging een jaar voorbij, of inen droeg hare moeder uit hare woning naar het stille kerkhof. De vader volgde haar spoedig. Het was, alsof het noodlot zijn zwarte 'schaduwen zon der eenige erbarming over het leven der ongeluk kige Mathilde uitspreidde, die met een soort van stille berusting alle haar treffende rampen verdroeg, wat haar door de wereld als onverschilligheid, ja zelfs als verstoktheid werd aangerekend. Wat be kommerde men zich nog om de nu eenzame en verlatene, toen het bleek, dat haar vermogen na den dood haars vaders niet zoo schitterend was, als men algemeen had gedacht? Wat kon haar nog meer treffen dan de haar door het noodlot opge legde verliezen Dadelijk na de regeling harer zaken vernam zij, dat haar slechts een kleine spaar penning van al haar gewaanden rijkdom was over gebleven. Van al de vrienden, die haar vroeger om het zeerst hadden gevierd, was geen enkele overge bleven. De wetenschap, dat zij vele nuttige zaken had geleerd, vervulde haar met hoop op de toe komst en verzoende haar met de gedachte, dat zij van nu af op eigen krachten vertrouwen en zelve den strijd des levens moest beginnen. Van het rijke, zorgelooze kind was plotseling eene ervaren vrouw geworden, die het lachen scheen verleerd te heb-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1895 | | pagina 1