Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 50.
Zondag 15 December 1895.
4e Jaargang.
m
;raaf
r
r
Plaatselijk Nieuws.
„ORPHEUS."
Nieuwstijdingen.
FEUILLETON.
IrogmO'Sd sa Adeltrots.
I
-I
a
p het
ge-
30,
bii-
U
Cfa- j
het
j a n-
1
▼1
r
NIE UWE
in I. N) IJ l\i; II COIRAJIT.
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Züidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 et., franco p. post 60 ct.
UITGEVER:
J. H. KEIZER.
BUREEL:
iVoordscliarw oude.
PRIJS DERA DVERTENTIÊN:
Van 1—5 regels 30 ct., elke regel meer V* ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Proclamatiën.
KENNISGEVING.
De BURGEMEESTER van Oud-Karspel en Noord
scharwoude brengt ter kennisse van de Ingezete
nen, dat door hem op heden is ontvangen van den
Commissaris der Koningin in de provincie Noord-
Holland de volgende beschikking
Ministeriën vanBinnenlandscheZakenen Financiën.
De Ministers van Binnenlandsche Zaken en Fi
nanciën
Gelet op de wet van 20 Juli 1870 (Stbl. no. 131)
en op het koninklijk besluit van 8 December 1870
(Stbl. no. 191).
Brengen ter kennis van belanghebbenden, dat in
de gevallen, waarin de Belgische autoriteiten op
grond van de daar te lande geldende veeartsenij-
kundige]voorschriften de toelating van uit Nederland
ingevoerde runderen of schapen mochten weigeren,
de geweigerde dieren weder in Nederland zullen
kunnen worden ingevoerd op de volgende voor
waarden
lo. dat de invoer geschiede langs dezelfde lijn als
waarlangs de uitvoer plaats greep;
2o. dat aan het grensstation, hetzij in originale,
dan wel in gewaarmerkt afschrift of uittreksel
de vrachtbrief worde overgelegd, welke bij den
uitvoer tot geleiding heeft gestrekt;
3o. dat het vee niet verder dan het grensstation
worde vervoerd, dan na door den district-veearts
of een zijner plaatsvervangers te zijn onderzocht,
's Gravenhage, den 3den December 1895.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(get.) VAN HOUTEN.
De Minister van Financien,
(get.) SPRENGER VAN EIJK.
Noordscharwoude, den 9 December 1895.
De Burgemeester voornoemd,
C. KROON.
KENNISGEVING.
De BURGEMEESTER van Züidscharwoude
brengt ter kennisse van de Ingezetenen, dat door
hem op heden is ontvangen van den Commissaris
der Koningin in de provincie Noord-Hulland de
volgende beschikking:
Ministeriën van BiHnenlandscheZaken en Financiën.
{Zie vorengaande Kennisgeving.)
Zuidscharwvude, 9 December 1895.
De Burgemeester voornoemd,
J. W. C. KROON.
Een avond van kunstgenot heeft het man
nenkoor Orpheus" van Oudkarspel, dat onder
leiding staat van den Heer Dorsman, ons ver
schaft op Woensdag jl. Dit vooraf voor hen
die, waarde hechtende aan dit verslag, nieuws-
gierig mochten zijn naar het oordeel over de
vertolking der zangnummers in het algemeen.
Wanneer ov.er een concert niets dan lof
wordt gezegd, vermijdt men den schijn niet
of als onbevoegd beoordeelaar zich 't liefst
maar niet te wagen aan het uitspreken van
critiek of uit berekening te hebben gehandeld,
of de uitvoering moet geheel zonder een enkel
vlekje zijn geweest.
Doen, we weten 't allen een uitvoe
ring zonder fouten is even ondenkbaar, als
het zuiver uitspreken van den tekst, bij liet
uitvoeren van Duitsche zangnummers door
een hollandsche zangvereeniging.
Het zanggezelschap Orpheus" had echter
op zijn repertoire geen duitsche nummers en
het kon derhalve gerust zijn als zoodanig geen
flater te maken.
Overvloedig echter was het program voor
zien van Hollandsche muziekstukken, waar
onder enkelën die wij goed konden en w-^ep
enkelen die ons niet geheel vreemd klonken.
Doch wij vroegen ons af of een beknopter
programma niet wenschelijker ware geweest.
E en jonge krachtige stem, vermoeit zich
niet op één avond, maar in tegenovergesteld
geval wordt o. i. bij een uitgebreid program
ma te veel gevraagd van de stembanden die
al vele dienstjaren achter den rug hebben.
Het toeval is het koor nu juist niet gunstig.
Daar waar het meest wordt gevraagd kan aan
vankelijk 't minst worden gegeven.
Dat „Welkomstgroet" van Klauer ons niet
beviel, ligt o. i. meer aan de compositie dan
wel aan de uitvoering.
't Is niet ons plan, om, met nr. 1 begin
nende, het rijtje af te dalen tot het laatste
nr. en bij elk nr. stil te staan, 't Kan over
't algemeen een goed geslaagde uitvoering
heeten; natuurlijk voldeed het eene nr. meer
dan het andere, dit spreekt van zelf, maar
't komt ons voor dat het tempo van sommige
nrs. even te snel werd genomen. Vooral
„Lenteweelde" zou er bij gewonnen hebben in
dien men rustiger, met meer bedaardheid had
gezongen.
In het „Lied vau Nederland" maar gij
hebt 't immers gevoeld, niet waar zangers, dat
gij de maat even miste. Maar daar komt ook
een moeielijk gedeelte in voor. Hierin waart
ge echter minder gelukkig dan in het „Wie
gelied der verlatene". Hebben wij goed ge
hoord, dan hadt ge in dit lied te worstelen
met een moeilijken overgang. Een kleine steun
hielp u er echter door en bleef de maat- en
de toonhoogte heel goed.
„Vlaggelied" werd gezongen met een minder
goed timbre en dat het orchest daarbij ont
brak was jammer. (Had hier het muziekge
zelschap van Oudkarspel, onder leiding van
den Heer Sturm niet in kunnen voorzien
Het vocale gedeelte werd overigens vrij
goed vertolkt, hoewel wij er van doordrongen
zijn, dat de zang er zeer bij winnen zal wan
neer de uitspraak iets zuiverder is.
Door een onzuivere uitspraak wordt -een
dissonnant nooit zuiver opgelost in een schoon
harmonisch klinkend accoord, en dan, wan
neer voortaan nog meer op de verschillende
teekens wordt gelet, gelooven we, dat Orpheus
onder leiding van den heer Dorsman, een
goede zangvereeniging kan worden genoemd,
die verdient dat zij gesteund wordt door het
kunstminnend publiek.
't Is eens gebeurd dat de heer Daniël de
Lange een concert bijwoonde, waarvan hij
het programma uit de courant had geknipt.
-Dit is op zich zeil niet vermeldenswaard,
ware het niet dat het programma was gewij
zigd en eenige nrs. waren vervangen door an
dere, waardoor het uitgeknipte programma
niet meer deugde. Ook tot zoover steekt er
niets belangrijks in, doch, daar komt een ver
slag van het concert in de courant van de
hand van den Heer De Lange.
De muzikale wereld vermaakte er zich mede,
dat deze groote musicus en toondichter er
ingeloopen was, want natuurlijk, op volg
orde af de verschillende nrs. recenseerende,
gaf hij scheeve critiek over de verwisselde nrs.
Wij zouden dit niet hebben aangehaald in
dien ook wij niet den kans hadden gestaan
van er te zullen inloopen.
Het vocale gedeelte van het programma
werd afgewisseld door vier kwartetten, door
de heeron Sturm, Van der Sluis, Balder en
Eecen.
De eerste twee nrs. „Largo" en „Ave Ve-
rum" verdienden het applaus, dat volgde op
de vertolking.
Het daarop volgende nr. „Andante und Al
legro" werd vervangen door een serenade van
Haidn, zoo wij ons niet vergissen. Hoewel de
uitvoering van dit nr. ten volle onze goedkeu
ring wegdroeg, hadden wij die wijziging in
het programma liever hooren vermeld. Het
daarop volgende nr. „Lied Ohne Worte"
waarin de eerste viool vooral een pluimpje
verdiende, met de vertolking, waarin werke
lijk technische bekwaamheid aan den dag werd
gelegd, voldeed het publiek in hooge mate.
Tot zoover het vocale en instrumentale gedeelte.
Wij vroegen ons zelf af, of onder kunstge
not ook de komische voordracht „Joris Goed-
bloed", voorgedragen door den heer Van der
Sluis, kon worden gerekend. Maaf het ant
woord kan bevestigend heeten.
Wie door mimiek, houding en voordracht
het publiek in enthousiasme kan brengen,
aan 't lachen maakt, zóó dat het hartelijk
lacht, en onwillekeurig goedkeurend het hoofd
knikt, heeft kunstgenot doen smaken; het
pittige stukje werd welverdiend toegejuicht.
Het talrijk opgekomen publiek was vol
daan, zéé.r voldaan, en ontving de overtuiging,
dat het mannenkoor „Orpheus" er ernstig
naar streeft, zijnen kunstlievenden leden te
toonen, dat het de zangkunst dient op een
wijze, die aan ons de verklaring ontlokt, dat
daardoor de kunstmin bij anderen ongetwij
feld zal worden opgewekt.
- In de jl. Woensdagavond gehouden Ker-
keraadsvergadering der Neder-Duitsche Herv.
Gemeente alhier is herbenoemd tot Ouderling
het aftredend lid de heer J. Vlug, terwijl in
de plaats van den heer C. Slotemaker, die
niet meer in aanmerking wenschte te komen,
als diaken is gekozen de heer D. Heeman.
MARKEN.
Nog steeds staat het eiland Marken, tenge
volge van het hooge water van verleden week,
onder water; op het pad tusschen Haven en
Kerkbuurt staat het nog wel een voet hoog,
zoodat het verkeer dan ook per schuit plaats
heeft.
EENE VENETIAANSCHE BEGRAFENIS.
Aan het haventje nabij Baarn overleed dezer
dagen een boerin, die op het kerkhof te Bun
schoten moest begraven worden. Do weg daar
heen was per as niet te bereiken, zoodat de
begrafenis per water moest gaan. In de voorste
roeiboot werd het lijk geplaatst, terwijl 6 roei-
booten met familie en genoodigden volgden.
Nog nimmer was zulk een begrafenisplechtigheid
in Eemland gezien.
Vrij naar het Duitsch.
•*►-
II).
«Reinoud, Reinoud," sprak de graaf
hoofdschuddende, «overleg eerst tweemaal
voordatgg dezen stap doet, daar gij er vroeg
of laat berouw over zult gevoelen. De gra
vin von Lörach zal dan niet rusten voordat
gij uit deze pastorie verdreven zult zijn.
Als zij dit wil kan zij dat, helaas! ook.
En wat meer is, vriendlief, dan zult gij
den laster eerst voor goed de deur openen,
door zóó voor een nog jong en belangwek
kend meisje in de bres te springen, inzon
derheid als gij, die ongehuwd zijt, haar een
toevlucht onder uw dak verleent.»
»Heb ik mjjn zusier niet bij me?» riep
de predikant zichtbaar ontroerd. »Wie kan
mij daarom veroordeelen, of in een zede
lijk opzicht verdenken
Juffrouw Armgard had zwijgend toege
luisterd. Thans wendde zij zich tot haar
broeder en zeide op hartelijken toon:»Gij
hebt gehjk, Reinoud, niet ter wille van
stoffelyke belangen, van welken aard die
ook zijn mogen, moogt gij uw plicht ver
zaken, die toch voornamelijk daarin bestaat,
bedroefden te troosten en aan veriatenen
bescherming te verleenen. Indien juffrouw
Tomsdorf, wier ongelukkig lot ik altijd
beklaagd heb, een toevlucht bij ons wilde
zoeken, dan zou men niet kunnen zeggen,
dat de predikant van Rothensee een onge
lukkige van z\jn drempel weggezonden had.
Maar niet gij, broêrlief, gaat naar de gra
vin von Lörach, maar ik neem dezen tocht
op mij.»
»Gij hebt gelijk, juffrouw Armgard,» zeide
de graaf, terwijl hij eerbiedig hare hand
voorbaat op mijne hulp rekenen.»
«Daar zal ik waarschijnlijk gebruik van
moeten maken, om mijn broeder, ten minste
vooreerst, geheel buiten het spel te laten.»
»Maar zusterlief,» viel Erhard haareenigs-
zins knorrig in de rede, «gij wilt mij toch
niet geheel en al tot een lijdelijk toeschouwer
veroordeelenik dacht mij met de hoofdrol
te mogen belasten.»
«En nu zult gij slechts een ondergeschikte
rol vervullen, zeer juist,» zeide Armgard.
«Gij zijt nu eenmaal niet geschikt voor in
triges, waarom ik den graat de hoofdrol
heb toegedacht. Doch wees gerust, broeder,
er blijft u nog altijd genoeg te doen over;
uw rol zal verzoenend en dus de schoonste
en meest passende zijn. Ga thans naar uw
studeerkamer, lieve Reinoud; gij schijnt
geheel te vergeten dat het morgen Zondag
is en gij uw preek nog niet geheel afge
werkt hebt.»
Zij groette hem vriendelijk, nam den arm
van den graaf, dien deze haar beleefd aan
bood, en ging langzaam met hem naar den
tuin, die zich achter de pastorie uitstrekte.
«Ehrhardt staarde hen met een gefronsd
voorhoofd na; de losse toon, waarop zijn
zuster sprak over het lot der ongelukkige,
die zijn geheele hart gewonnen had, krenkte
hem, even als de manier waarop zij hem
thans buiten de verdere besprekingen sloot.
«Indien ze wist van welken wanhopigen
stap ik de ongelukkige heb teruggehouden,®
sprak hij bij zich zeiven, «zij zou de zaak
niet als eene komedie behandelen.
Daarna dacht hij aan de belanglooze
liefde, die zij hem sedert zijn kindsheid in
alle opzichten betoond had, en spoedig ver
dween de kleine verstoordheid weer uit
zijn hart, in het bewustzijn, dat zij niets
ondernemen zoude, wat ook maar de ge
ringste schaduw op de pastorie van Rot
hensee zou kunnen werpen. Vol vertrouwen,
alsof een moederoog over hem waakte,
keerde h\j naar zijn studeerkamer terug,
om zijn preek te voltooienmaar toch
dwaalden zijne gedachten even dikwijls van
wandelaars in den tuin volgde, die ijverig
hunne plannen voor de toekomst bespra-
I ken, zonder daarbij te bedenken, dat het
I noodlot of het toeval dikwijls het laatste
beslissende woord in 's menschen leven
spreekt.
IX.
Een heerlijke, zoele nacht daalde op de
aarde en hulde ze met koele schaduwen
in haren vriendelijken slaapmantel. Hoe
groot en helder flikkerden de sterren aan
liet hooge firmament, hoe wonderschoon
bewandelde de lichtende maan haai' ge
heimzinnig, stil pad en spiegelde zich diep
in de donkere golven van den Rijn, om
daar in schitterende kringen met de nixen
te spelen en te dansen!
Met langzame schreden ging een man
in een licht, luchtigzomergewaad gekleed,
met een witten stroohoed op het donkere
krulhaar door de wijnbergen. Nu eens wierp
hij een blik naar beneden op de blinkende
golven, dan weder naar boven naar het
groote gebouw, dat zich spookachtig op de
hoogte verhief, en, door het maanlicht be
schenen, den indruk van een tooverburg
maakte. Waar een linde hare schaduw
rijke takken overeen wijngaardeniershuisje
uitbreidde, bleef hij staan en keek zonder
ophouden naar dien tooverburg, als om
sloot deze zjjn geheel levenslot.
En dat was inderdaad zoo, daar de nacht
wandelaar niemand anders was dan graaf
Ulrich von Waldstein, die wist, dat op het
kasteel Lörach in de bovenste verdieping
de geliefde zich ophield, wier bezit hem
zoo onbereikbaar toescheen, ofschoon hij
zich de afstammeling van een der oudste
geslachten, de drager van een beroemden
adelijken naam noemen mocht.
En was deze heerlijke bezitting, die hem
op eenmaal tot een gelukkig sterveling had j
kunnen maken, niet in den grond zijn recht
matig erfdeel, dat hem door detooverkunst
dezer blinde gravin ontroofd was?
oom een ongelukkig leven aan de zijde
zijner gemalin geleid had en het daarom
zeker niet zijn eigen vrijen wil was ge-
weest^de zonen zijner eenige zuster, van
welken Ulrich de laatste nog levende af
stammeling was, ten gunste dezer vrouw,
die hem het leven zoo vreeselijk verbitterd
had, van het geheele erfdeel hunner voor
vaderen te berooven. En toch het nage
laten testament van den laatsten graaf von
Lörach was op zoo duidelijke, afdoende
wijze vastgesteld, dat iedere poging om
het voor nietig te doen verklaren, ijdel
was. In elk geval was het voor den zoon
een zeer pijnlijke herinnering, die hem bij
deze nachtelijke stilte, in het gezicht van
zijne voorvaderlijk slot, geweldig aangrijpen
moest en het beeld van zijn overleden va
der hem met huivering moest doen ver
vullen.
Op zijn erfenis pochende, dewijl de echt
van graaf Lörach kinderloos was gebleven,
had hij zich door onbeteugelde verkwisting
spoedig geruïneerd, en toen zijn oom hem
elke hulp weigerde, dezen op trotsche wijze
gedreigd. Daarna was graaf Lörach na eene
kortstondige ziekte plotseling gestorven.
De «dolle Waldstein«, zoo als Ulrichs
vader in den geheelen omtrek genoemd
werd, was razend geweest, toen hij den
inhoud van het testament vernomen had,
en zich door deze misrekening aan het
verderf ten prooi zag.
Door zijn klachten tegen de gravin, die
hij openlijk als een behendige onderkruip-
ster bekend maakte, had hij de breuk on
heelbaar gemaakt en te gronde gericht
zoowel wat gezondheid als vermogen be-
I trof, zich zeiven het leven benomen.
Ter wille van de ongelukkige vrouw en
van den beklagenswaardigen zoon had men
de noodlottige daad verborgen gehouden
en een aanval van beroerte als oorzaak van
zijn dood aangegeven.
Het was waarlijk geen wonder, dat de
vrouw der wanhoop ten prooi was en den
1 vreeselijken slag niet lang overleefde
zonder ouders, zonder vermogen, zonder
toekomst. De arme knaap was aan het
medelijden zijner standgenooten overgela-
ten. Men wendde zich tot gravin von
Lörach. Hoogmoedig wees zij elke be
trekking^ tot den wees van de hand; toch
liet zij zich nog overhalen om een zekere
som tot zijn opvoeding bij te dragen. Deze
aalmoes brandde den trotschen knaap op
de ziel hij kon den tijd niet afwachten
om ze terug te kunnen geven. Toen hij
zijne studiën volbracht had, meerderjarig
verklaard was, en hem het laatste arm
zalige overschot van 't erfdeel zijner ouders,
de vervallen, kleine burcht Waldstein, waar
in uilen en kraaien huisvesten, overgele
verd werd, verkocht hij de daarbij behoo-
rende bosschen en een aanzienlijke steen
kolenmijn, die zijn jager daar toevallig ont
dekt had en zond aan de gravin von Lö
rach de daarvoor ontvangen som in aflos-
sing op den aalmoes terug. Zij noemde het
bedelaarstrots en ergerde zich in stiltede
wereld echter noemde het. eenvoudig
domheid, daar geld in den tegen woordi-
gen tijd veel meer waarde bezat dan de
zoogenaamde eer. Graaf Ulrich echter kon
sedert dit oogenblik weer vrijer en vroo-
lijker rondzien en een plan voor de toe
komst beramen, waardoor hij weldra als
dichter, componist en ook als journalist in
hel strijdperk der ridders van den geest
kon optreden. Dat de jonge, geestrijke en
oven fijn beschaafde als schoone jonkman
niettegenstaande zijn algemeen bekende
armoede, weldra een welkome gast in de
salons der voorname wereld werd, was een
feit, dat de gravin met verachting jegens
den liedendaagschen adel vervulde.
Met welke gevoelens graaf von Wald
stein in dezen nacht naar dit kasteel zag,
kan men na het verhaalde zeer goed be
grijpen. Weldra vestigde hij zijn blik we
dder op den Rijn, wiens oppervlakte weder
als duizende diamanten fonkelde. Daarna
trok een donker punt zijne opmerkzaam
heid dat zich aan den oevev der rivier be-