NIEUWE Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 19. Zondag 10 Mei 1896. 5e Jaargang. Plaatselijk Nieuws. Nieuwstij dingen. Feuilleton. Oog om oog, tand om tand, t LMGEDIJKER (Olim Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Züidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct-, franco p. post C50 ct. UITGEVER: J. H. KEIZER. Van 1- PRIJS DER A.DYERTENTIÏN: -5 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct. BUREEL: Noordscfiarwoude. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. Bij dit nummer behoort een bijvoegsel. LANGEDIJK. De tijd van „koolzetten" is weder aange broken. Enkele bouwers ziet men reeds we der druk daarmede bezig, doch het zal ongeveer nog twee maanden duren eer voor de jeugd en het onderwijzerspersoneel de vacantie is ingetreden. Of die vacantie nu wel, in den vollen zin van dat woord, door de jeugd wordt gewaar deerd, is iets dat wij zeer in twijfel trekken; evenmin zouden wij durven beweren, dat door de jeugd heerlijk van die vacantiedagen zal worden genoten. Er is met het vaststellen van den tyd, waarin de jeugd vrijaf krijgt, tevens reke ning gehouden met den tijd van het z.g. koolzetten. „Alle hens op het dek" is het wachtwoord van den Langedijker bouwer wanneer die tijd voor hem is aangebroken en daarom kunnen èn de jongens èn de meisjes, die nog school gaan, uitstekende diensten bewijzen, met het aanreiken der koolplanten. Daarom valt de vacantietijd van de jeugd altijd samen met den tijd waarin het „kool- zetten" plaats vindt. Voor het in de aarde zetten van één kool plantje zijn dan ook wel zes handen noodig; geen wonder dus dat voor het zetten van honderdduizenden koolplanten, ook onze jon gens en meisjes niet gemist kunnen worden, en men, om willekeurig schoolverzuim te voor komen, daarom de vacantie doet samenvallen met de plantingsperiode. De planter, die in kromme houding staande met een klein steekgraafje de opening vormt, waarin het plantje wordt gezet, ontvangt dat twee bladen-rijke stengeltje van den jongen, die uit zijn grooten voorraad er een in de hand van den planter legt, - waarbij hij zorg draagt dat het plantje in de gewenschte rich ting, met het kopje naar voren, wordt aange geven. Op die wijze kunnen er 1000 in een uur worden gezet, doch dat getal is wel het maxi mum van het kwantum dat op die manier in den tijd van één uur kan worden geplant. Elk plantje wordt, zoodra het door den voet van den planter is vastgedrukt, bevoch tigd en ontvangt als een zuigeling het eerste voedsel uit de hand van zijn derden verzor ger. Dit dient opdat de haar worteltjes beter in de weeke aarde kunnen dringen en tevens opdat het teere plantje niet te droog wordt, waardoor de tijd van ontwikkeling te lang zou duren. De met andere groenten bezaaide akkers worden - nu de regen te lang op zich laat wachten met het water uit de slooten „nat gehoosd." Hoewel met ongeduld misschien, op een' weldadigen regen wordt gewacht, schijnt het slootwater toch niet van zoo'n nadeeligen invloed te zijn op deze aardvruch ten, dan oogenschijnlijk zou worden gedacht. Het is weer een „zwoegen" en „slaven" van den vroegen ochtend tot den laten avond. Kunstmest en Gfroententeelt. Woensdag jl. heeft de Heer Joh. F. Morra, handelaar in kunstmeststoffen aan de Scha- gerbrug, op tal van akkers aan de Langedijk een onderzoek ingesteld naar de kalkrijkheid van den bodem. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking, dat op enkele uitzonderingen na, de bouwlaag zeer rijk is aan kalk. Integendeel waren Yeenland, Groetakkers en Weiland kalkarm. De toediening van kalk op reeds kalkrijken grond werkt uitputtend, omdat de kalk, een maal omgezet in koolzure kalk in hooge mate de; kunst verstaat het plantenvoedsel op te wekken en op te zweepen tot krachtige wer king, en daardoor een „armen bodem" achter laat. Op zulke gronden is dus een kalkbemesting nadeelig en moet daarom ten zeerste worden ontraden. SCHAGEN. Woensdag zijn de heipalen voor de kerk alhier aangekomen. In 17 vlotten zijn ze van Alkmaar door de twee sluisjes naar onze gemeente gebracht. Donderdag is men met heien begonnen ea het zal waarschijnlijk wel 6 7 weken aanhouden eer de bijna 800 palen zijn ingeslagen. Aan het grondwerk kan men nu niet doorgaan, om welke reden een 20 tal grond werkers voorloopig gedaan hebben gekregen. Een ongeluk van eenige beteekenis was tot heden bij den bouw niet voorgekomen. Vrjdag echter kreeg een werkman een slag van een heipaal, tenge volge waarvan hj achterover werd geworpen en tusschen eenige palen bekneld raakte. Inwendige kneuzingen werden gelukkig niet geconstrteerd door den ontboden geneeskundige en Maandag zal de man weer zjn werk kunnen hervatten. - SCHAGEN. Donderdag jl. had alhier van wege de vereeniging tot ontwikkeling van den landbouw in Hollands Noorderkwartier de reeds vroeger in dit blad vermelde stierenkeuring plaats. Aangeboden werden 1 driejarige, 11 tweejarige en 22 eenjarige stieren. De keuringscommissie, ook voor de andere keuringen, bestond uitdeheeren P. Schonk van Wieringerwaard, vanwege de provincie, J. Koopman van Beemster en P. Stapel van Berkhout vanwege bovengenoemde vereeni ging- „GESCHIKTHEID EN WELSTAND." Te Zutphen is een persoon opgepakt, die in het bezit was der hoofdonderwjzersacte, maar reeds verscheidene malen als landlooper had te recht gestaan. „Is die man nu kiezer of niet? vraagt do Arnli. Cf. Maatschappeljken welstand zal men hem niet kunnen toekennen, maar intellectueele geschiktheid, krachtens zijn hoofdonder wij zersacte, is hem niet te ontzeggen. Hij bezit dus een der vereischten om kiezer te zjn, maar mist het andere, dat door de Grondwet geëischt wordt. Waarschjnljk zal de man wel geen stem biljet krijgen, maar dan wordt bevestigd, wat w j beweren, dat de intellectueele geschiktheid geheel op zijde gedrongen wordt door den materieelen toestand." ZIJPE. Uit deze gemeente wordt ons een treurig feit gemeld. Eene ongehuwde moeder zou n.l. in het begin dezer week haar pas geboren kind hebben doen verdwijnen, opdat haar val niet aan het licht zon komen. Donderdag heeft de rechtbank te Alkmaar, alhier een enderzoek naar de zaak ingesteld. BRAND. Te Oudesluis, in de Zijpe, woedde Donderdag voormiddag een hevige brand. Yier belendende perceelen, n.l. een logement, eene bakkerj en twee smederijen werden totaal vernield. De brand schijnt uitgebroken te zijn in het loge ment van den heer C. Slikker. Alles was ver- zekerd. i.) »Nu Randall, begin maar met uw verhaal." «Reeds eenige jaren was ik klerk ge weest op een koopmanskantoor in London, toen ik op zekeren morgen bij den oud sten patroon werd geroepen, die mij me dedeelde, dat een schip, beladen met wa pens en ammunitie, op het punt stond naar Zuid-Amerika te vertrekken en daar men nog een vertrouwd en bekwaam beheerder noodig had, had men het oog op mij laten vallen om mg dien post toe te vertrouwen, indien ik er genoegen in kon vinden. Dik wijls reeds had ik met aandacht en genoe gen geluisterd naar de romantische verhalen, die kapiteins en matrozen om strijd op- dischten bg hun terugkeer op het land, en had reeds lang begeerig uitgezien naai den dag, waarop mijne gelukster eene ge legenheid zou aanbieden om mijn vurig verlangen van de wereld te zien te voldoen. Ge kunt dan ook wel begrijpen, dat ik het aanbod zonder aarzelen aannam en alles voor de reis gereed maakte. Het schip was voor de kaapvaar bestemd en ging door voor een bgzonder snelle zei ler. In die dagen wemelde het in de West- Indische en Chineesche zeeën van zeeroo- vers en daar onze lading van groote waarde was, kregen wg zes kanonnen aan boord en werd de manschap op achttien personen gebracht, ten einde in staat te zijn aan alle aanvallen van die brutale roovers het noofd te kunnen bieden. De plaats onzer bestemming was Curasao, waar de kapers gewoonlgk bijeen kwamen, om voorraad op te doen en hun buit te verkoopen. Binnen een week was het schip geladen en uitgezeild. Ofschoon ik in de eerste da gen erg zeeziek was, zal ik toch nooit de gevoelens van angst en genot vergeten, die mg afwisselend aangrepen bij het zien der tuimelende, eindelooze en toch liefelijke zee. Hier inderdaad, dacht ik, is de mensch vrij Hier geen banden, geen wallen, die hem binden of tegenhouden. Hier geen heeren, die het recht van landbezit eischen en hun' buurman buitensluiten, geen wegen of paden, waarvan ge nog ter linker noch ter rechter zijde afwpen moogt. Hier loopt men elkander niet in den weg, er is ruimte en plaats genoeg voor allen. Snel vervolgde het vaartuig zijnen weg, en we waren reeds kort bij de West-In- diën gekomen, toen op zekeren morgen bij de eerste ochtendschemering de kreet: een wrak! een wrak! van een man, die naar boven gezonden was om eenige zeilen te onderzoekeu, aller aandacht trok, ja zelts den ouden, zwarten kok uit de kombuis op het dek deed komen met een pan ham en eieren in de hand. Hetgeen hij toen zag, trok zoozeer zijne onverdeelde aandacht,- dat een paar matrozen, die minder nieuws gierigheid dan eetlust hadden, de pan van haar smakelgken inhoud ontdeden en een hartelijk gelach deden opgaan ten koste van den armen Tiff, die van het schelmstuk niets had bemerkt en wiens gelaat dan ook eene ongeveinsde verbazing uitdrukte over de onbegrijpelijke verdwgning van het ont bijt van den kapitein. Hoe meer wij het beschadigde vaartuig naderden, dat daar hulpeloos en zoo het scheen ook onbewoond op de wijde zee dobberde, hoe akeliger de beelden werden, die zijn toestand voor mij deden oprijzen; want van alle tooneelen van ongeluk en ellende is er geen zoo aangrijpend of geeft meer aanleiding tot treurige overwegingen dan een wrak op zee, onbestuurd en verla ten, drijvende op den eindeloozen oceaan. Het was een groot schip. Zgne masten waren verdwenen en overblijfselen van het takelwerk hingen hier en daar zoo onor delijk over de zijden, dat men bij den eer sten oogopslag begreep, dat er geene po gingen gedaan waren, om de geleden schade te herstellen. Op verscheidene plaatsen waren de verschansingen verbroken en de eenig overgebleven reddingsboot lag ver brijzeld op het dek. «Dat is het werk van zeeroovers," zeide de kapitein, die het schip eenige minuten had beschousvd. «Zet de boot uit," voegde hij er bij, zich tot den eersten stuurman wendende, «misschien vinden we nog wel een ongelukkige aan boord. Ik heb er meer van gehoord, dat menschen zich gered hebben door zich verborgen te houden tot de vleeschelijke duivels hunne prooi ver laten hadden." Weldra was de boot uitgezet en spron gen de eerste stuurman en ik er in. In weinige oogenblikken waren we bij het vaartuig en klommen we met gemak door middel van het overhangende want op het dek. Nauwelijks hadden we dit bereikt of een hond sprong met woedend geblaf op ons toe; dan spoedig ging dit over in een kermend gejank, terwijl hg kruipend en kwispelstaartend naar mij toe kwam. Maar, o Bruce, wat een verschrikkelijk schouwspel bood dit dek aan. Het was bijna geheel bedekt met droppels en plas sen bloed, dat in den wind en de zon tot bedert overgaande, een bijna ondraaglijke stank verspreidde. Ik voelde eene koude rilling over ftiijne leden gaan, toen ik met afgrijzen om mij heen zag, en het bloed in mijne aderen stollen bij de tooneelen, die mijne verbeelding door een terugblik mij deed aanschouwen. Op sommige plaatsen zag men lokken haar vastgekleefd in 't geronnen bloed stukken van verscheurde kleederen, waar onder ook van vrouwenkleederen fladder den hier en daar in den wind. De vallui ken waren alle afgerukt, terwijl openge broken dozen, verscheurde brieven en stuk ken van kostbare goederen, die in groote hoeveelheid overal verspreid lagen, duidelijk te kennen gaven, dat het vaartuig van bo ven tot beneden doorsnuffeld en geplun derd was. Daar de hond door zijne bewegingen ons naar de kajuit scheen te willen roe pen, gingen we er te zamen in, terwijl eenige van de manschap zich in 't scheeps ruim begaven ten einde te zien of daar nog iemand verborgen zat. Zoodra ik bin nentrad, zag ik een man op eenen stoel zitten. Zgn gelaat was van mg afgekeerd en hij leunde over eene hangmat, die van boven neerhing, en waarin eene mensche- lijke gedaante scheen te liggen. Voor dat ik verder ging, riep ik den man toe, maar kreeg geen antwoord. Ik riep weer en nog harder dan de eerste maal; nog geen antwoord. Ook maakte hij niet de minste beweging. Daar ik dacht, dat hij wel dood zgn kon, ofschoon men dit aan zgne houding niet zou gezegd heb ben, ging ik tot aan den anderen kant van de hangmat om hem in 't gelaat te kunnen zien. Toen ik naderbij kwam, hief hij het hoofd op en riep, mij verschrikt aankijkende, uit: «Ja, dood mg nu, ik zal den slag dankbaar ontvangen!" j>Ik kom niet om u te dooden, maar om u te redden, mijn vriend," zeide ik, «maar wie is het, die daar ligt?" Ik wierp een blik op de gedaante in de hangmat. Het was een schoon en tenger meisje van niet meer dan twintig jaar, maar de onbeweeglijke blik der verglaasde halfgesloten oogen deed aan een doode denken. Het gelaat was niet opvallend schoon, want de onderlip stak vooruit en zou er een stuursch uiterlijk aan gegeven hebben, indien dit gebrek niet ware ver goed geworden door eene mildere uitdruk king van de overige gelaatstrekken, waarop die zachte ernst zetelde, welke sommige vrouwen zoo bekoorlijk maakt. Het kastanjebruin haar omvatte het ge laat en viel in losse golvingen over schou ders en boezem. De peluw, waarop zij lag, was met bloed bevlekt. Zij scheen geheel uitgeteerd, en toen ik, van mijne ontstel tenis bekomen, haar wat meer nauwlet tend beschouwde, bemerkte ik, dat het bederf zijn sloopingswerk reeds had be gonnen. «Mijn vriend," zeide ik, mij tot haar ge zel wendende, die mij met een verdwaasd gezicht was blgven aanstaren, «wie zijt gg welk schip is dit? en hoe kwaamt ge in dezen droevigen toestand?" Op deze vragen gaf hij geen antwoord, maar bedekte zijn gelaat met beide han den en zuchtte diep. «Kom, kom" zei de stuurman, een ruw maar goedhartig man, terwijl hij de hand op zgnen schouder legde, «ongelukken, die we niet afwenden kunnen, moeten we moedig doorstaan, en wij, die de zee be varen, hebben er, zooals God weet, wel ons deel van. Onze kapitein heeft nog puik besten Franschen brandewijn aan boord. Hg zal u er wat van geven, dat zal u wel opfrisschen." De ruwe poging van den stuurman om den man te troosten, miste echter alle uitwerking. Ik stelde toen voor, eenigen van de manschap in de kajuit te roepen, om de overledene in de hangmat te naaien en haar in zee te laten, voor dat wij den overgeblevene naar ons vaartuig over brachten. De stuurman riep twee der matrozen en gelastte bun de hangmat neer te laten. Maar zoodra zij met hun werk begonnen, wierp de vreemdeling zich op het lijk en riep met eene anstig kiagende stem, ter wijl de tranen over zijne invallende wan gen stroomden: «O, neem haar niet weg! doe haar geen leedZg kan u nu tot niets dienstig zijn zij is dood! Hare ouders zijn dood zij zeide, dat zij de mijne wilde zijn!" En daarna eensklaps oprijzende, voegde hij er, woest rondziende, bij«Laat af, ellendeling!" en poogde den stuurman een slag toe te brengen, die, verzwakt als hij was, hem gewis op het dek zou heb ben doen neervallen, indien niet een der ma trozen zijne bedoeling geraden en in tijds zijnen arm tegengehouden had. «Breng hem weg!" zeide de stuurman, «waartoe zou het dienen hem langer hier te houden. De man is krankzinnig." «Neen, neen, breng mij niet weg' Ik wil niet van hier! Dierbare AnnaWacht, zei hij zijne hand aan het voorhoofd bren gende als om zijn geheugen te raadplegen, slaat mij slechts een laatsten kus op haar gelaat drukken en dan, breng mij, waar- heen gij wilt. Hij naderde het lijk, boog zich en drukte een langen, hartstochtelgken kus op de verwelkte lippen, en verliet toen met de wanhoop in de oogen de kajuit. De matrozen hadden weldra alles in ge reedheid bracht, en na een lok haar van het schoone hoofd voor haar armen medgezel te hebben afgesneden, wilden wij er toe overgaan haar overboord te laten,toen een der matrozen als zijne meening te kennen gaf, dat wij beter zouden doen met haar te laten waar zij was en het wrak in brand te steken. Hoe licht toch kon het gebeu ren, dat een schip bij nacht er mee in botsing kwam, waarvan groote schade of schipbreuk het gevolg zou zijn. Daarenbo ven zou het zeer moeielgk vallen, het in eene haven te brengen, terwgl het lijk, in dien het in zee werd geworpen, spoedig een prooi der haaien zijn zón. Die raad scheen ons verstandig toe, en na de goedkeuring van den kapitein ver kregen te hebben, verzamelden wij haastig eenige weinige voorwerpen, staken het wrak op twee of drie plaatsen in brand en keerden naar ons schip terug met den hond en den ongelukkigen man, die zich zonder een woord te spreken, of den minsten te genstand te bieden in de boot liet zetten. Dikke rookwolken, die we gedurende een groot gedeelte van den dag, ver achter het schip, zich zagen verheffen, zeiden ons, hoe het met het brandende schip stond en ik voelde mg treurig gestemd en pijnlijk aan gedaan, wanneer mijne verbeelding mij te rugvoerde naar het verlaten meisje en ha ren op den oceaan drijvenden brandstapel. Het overige gedeelte van onze zeireis was voorspoedig en werd door geen enkel avon tuur meer gekenmerkt. De kapitein, de stuurman en ik zelf trachten met alle ons ten dienste staande middelen en door al lerlei vriendschapsbewijzen de gekrenkte geestvermogens van onzen nieuwen reisge noot te herstellen, en ten laatste waren we zoo gelukkig, zijne gedachten tot de werkelijkheid terug te roepen, hoewol hij steeds aan eene diepe neerslachtigheid ten prooi bleef. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1896 | | pagina 1