NIEUWE
Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N». 20.
Zondag 17 Mei 1896.
5e Jaargang.
N ieuwstij dingen.
De Rotlerdamsche bootwerkers.
Feuilleton.
Oog om oog, tand om tand,
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 et-, franco p. post 0O ct.
UITGEVER:
J. H. KEIZER.
BUREEL:
Aoordscliar wonde.
PRIJS DER ADVERTENTIÊN:
Van 15 regels 30 ct., elke regel meer G ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Bij dit nummer behoort
een bijvoegsel.
HET VOORJAAR VAN 1896.
Over het geheel genomen is dit voorjaar zoo
wel voor den veeboer als voor den bouwboer
niet onvoordeelig. Reeds vroeg was er betrek
kelijk veel gras, waarom eenige veehouders hunne
koeien in April op de stallen gras uit de wei
den in plaats van hooi uit de schuren tot voed
sel gaven. De koude winden in April beletten
hun het vee vroeger van stal te zetten dan dit
andere jarefi het geval was. De grasvoorraad
neemt op de weiden, die rijk zijn aan teelaarde,
ondanks de droogte, nog altijd toe; op de meer
kleiachtige gronden groeit het echter niet zoo
weelderig. Als een bijzonderheid kan worden
meegedeeld, dat op 12 Mei te Purmerend vette
koeien werden aangeboden, die reeds eenigen
tijd op het land hadden gegraasd. Gewoonlijk
wordt het eerst begin Mei eer de boeren hun
vet vee naar de weidgn brengen. Het bouwland
ziet er goed uit. Men heeft op tijd kunnen zaaien,
planten en poten en de nachtvorsten hebben
weinig kwaad gedaan. Een paar malsche regen
buitjes zullen de zwarte aarde in een oogenblik
met een groen kleed bedekken.
SCHAGEN. In de vergadering van Don
derdag j.l. van de afdeeling Schagen van den Bond
van Nederl. onderwijzers is besloten de volgende
motie aan de plaatselijke schoolcommissie en het
hoofd der school aldaar te zenden De afdeeling
Schagen enz. keurt af de wijze, waarop in het
schoolverslag over 1895, zooals dit voorkomt in
de Schager Courant van Donderdag 2 April,
wordt gesproken over de klasse-onderwijzers der
O. L. S. te Schagen," 't Is daar in Schagen
ook niet alles boven wenschen en bidden ver
heven naar het lijkt.
IN DE RECHTZAAL.
In de vorige week stond, zooals reeds werd
medegedeeld, voor de rechtbank te Amster
dam een jonge ongehuwde vrouw terecht,
omdat zij zich en haar kind had willen ver
drinken. Haar werd ten laste gelegd poging
tot doodslag op haar kind. Haar geschiedenis
was echter zoo treurig, dat de ambtenaar van
het O. M. slechts een lichte straf eischte en
de verdediger meende, dat de lichtste straf,
die de wet kent, een dag gevangenisstraf, moest
toegepast worden.
Deze geiechtszaak doet het „Nieuws" een
paar opmerkingen maken.
In de eerste plaats meent het blad, dat
hier het verleenen van gratie op zijn plaats
zou wezen. Gratie, niet als het kwijtschelden
van de verdiende straf, maaPals het niet toe
passen van de wet, waar de wet niet heeft
voorzien in een voorkomend geval en dus zou
leiden' tot onrecht.
Dan is, oordeelt het „Nieuws", een opmer
king te maken over den gebrekkigen toestand
waarin de liefdadigheid nog altijd verkeert.
De bedoelde vrouw had bij liefdadige veree-
nigingen aangeklopt, maar men kon haar niet
helpen.
Ook blijkt nu weer hoe moeilijk de diaco
nale arbeid is. Wie de vrouw afwees, zal nu
wel gezegd hebben: „Had ik dit kunnen ver
moeien, ik zou anders hebben gehandeld."
Ten slotte schrijft het „Nieuws"
Ten slotte: ter terechtzitting waren allerlei
mensehen bijeen. De rechtbank, de beschul
digde, getuigen van het feit, getuigen a dé
charge, de verdediger, enz: enz. Eén man was
er echter niet, en toch had hij wel een aan
deel, in het drama dat hier behandeld werd.
Eén man was er niet, en er mocht zelfs niet
worden gevraagd waar hij was, wijl men niet
mocht onderzoeken wie hij was. Eén man was
er niet, ofschoon wel mag worden aangeno
men, dat deze moeder meer hield van haar
kind, Man hij van het zijne de vader
van het kind.
Er is grenzenlooze smart en grenzenloos
cynisme in deze wereld. Alleen van grenzen
looze liefde tot de menschen is hulpe te
wachten.
Te Rotterdam is onder de bootwerkers alweder
een werkstaking uitgebroken. Aanleiding daartoe
is wat voor een poosje geleden gebeurde met de
firma Muller Co., die nadat op haar booten
de arbeid werd gestaakt, een nieuwe loonrege
ling invoerde, die den werklieden f 15.— per
week verzekerde, en andere voordeelen, als ver
zekering ten ongelukken, enz.
Daarmede heeft die firma 150 werklieden in
dienst gekregen, die nu vrij wel onafhankelijk
van de andere bootwerkers zijn. Maar daarmede
zjjn ook andere Rotterdamsche cargadoors ge
dwongen om te zien, dat zij de kosten van los
sen en laden verminderenen zulk een vermin
dering wordt natuurlijk allereerst op het loon
der werklieden gezocht.
Daarmede begon de firma Jos. de Poorter, die
een vermindering van loon aankondigde, waar
mede de werklieden echter geen genoegen wilde
nemen.
Onmiddelijk werd hier en daar de arbeid neer
gelegd en een vergadering belegd van den Al-
echter maar ruim zeven honderd man verschenen.
De verbittering onder de bootwerkers die nu
weer hun loon bedreigd zien, was groot. Men
vraagt, zoo werd opgemerkt geen verhooging van
loon, geen verkorting van arbeidsduur, slechts
handhaving van het bestaande, en was van oor-
2.)
Hij sprak slechts zelden én dan nog maar
alleen om te antwoorden op de vragen, die
de een of ander hem deed, en daar hij
nooit gewaagde van zijne lotgevallen, ver
bood ons de kieschheid eene toespeling
daarop te maken, ofschoon onze nieuws
gierigheid haar toppunt bereikt had.
In de vier of vijf weken, die wij te
Curafoa moesten blijven om onze lading te
lossen en eene andere in te nemen, had ik
door vriendelijkheid en voorkomendheid
het vertrouwen des vreemdelings in groote
mate gewonnen, en toonde hij, toen hij wat
mededeelzamer werd, een welopgevoed fijn
beschaafd man te wezen.
Wij waren weer op zee en omtrent op
dezelfde plaats, waar wij eenige weken ge
leden het geplunderde schip ontmoet had
den, toen de vreemdeling eensklaps den
draad van een weinig belangrijk gesprek
afbrak met de woorden »Het was omtrend
op deze plaats, mijn waarde vriend, dat
wij elkander voor het eerst ontmoetten.
Hier vondt ge mij in een inderdaad ver-
schrikkelijken toestand"-- en zijn gelaat
werd somber, terwijl hij sprak. Gij hebt
mij het leven gered, maar het heeft thans
zoo weinig waarde voor mij, dat ik niet
weet. of ik er u voor moet danken of niet:
»Gij hebt er mij niet voor te danken,"
zeide ik, swant ik had er niets bij te ver
liezen."
Dat kan wel waar zijn, hernam hij, dat
kan wel waar zijn", weinigen zouden echter
zooveel geduld gehad hebben met m\jn
wonderlijk en eigenzinnig humeur, en zoo
veel in 't werk gesteld hebben als gij, om
mij uit mijne neerslachtigheid op te beuren.
Het spijt mij dan ook zeer, dat het niet
in mijne maebt staat, u daarvoor naar be-
hooren mijnen dank door daden te toonen.
Ik heb opgemerkt, vervolgde hij, hoe ver
langend gij waart, om mijne lotgevallen te
vernemen, en zou reeds lang aan uwe
nieuwsgierigheid voldaan hebben, ware het
niet, dat ik voor de beschouwing mijner
ongelukken terugschrikte en ik voelde, hoe
zwaar het mij vallen zou ze te verhalen.
»Indien gij het echter gedaan hadt, zeide
ik, zou ik voorzeker in uwe smart gedeeld
en u zooveel troost gebracht hebben, als
in mijne macht stond.
Er zijn menschen, antwoordde hij, die
steeds bereid zijn te deelen in het lijden
eens vriends, doch zelf door rampspoed
getroffen, het medegevoel van anderen ver
smaden, omdat dit in den regel met een
groot deel nieuwsgierigheid vermengd is.
Misschien is het met mij eveneens gesteld.
Gij zult echter mijne lotgevallen; leeren
kennen en, daar zij voor een groot gedeelte
aan mijne onbezonnenheid toe te schrijven
zijn, oordeelen, of ik al dan niet uwe mede
lijden verdien.
II.
Ik ben geboren, aldus begon de ongeluk
kige man, dien wij van het wrak gered
hadden, »in een klein dorp, gelegen aan
de rivier de Clyde, en daar ik een eenig
kind, was, werd ik met meer toegevend
heid behandeld, dan anders het geval zou
geweest zijn. Mijne ouders bezaten slechts,
een middelmatig fortuin, maar waren goed
opgevoed en beschaafd, en konden in eene
plaats, waar slechts weinige rijken woonden
en alle levensbehoeften goedkoop en in
overvloed waren, zich tot de notabelen
rekenen. Ik groeide op onder het oog
mijner moeder en werd een wild, roekeloos
en bedorven kind.
Ik was echter zeer verzot op boeken, en
daar ik een bijzonder goeden aanleg had,
maakte ik zonder veel inspanning vorde
ringen en niet zelden stond mijn onderwij
zer er verbaasd over, dat een leerling, die
slechts aan kattekwaad en spel scheen te
denken, steeds de eerste der klas bleef, in
spijt van al de moeite, die zich sommige
zijner meer ijverige, maar minder begaafde
scholieren gaven, om hem voorbij te streven.
Met mijne jaren nam ook mijne geneigd
heid tot allerlei kattekwaad toe en de een
voudige dorpelingen,, die dikwijls veel van
mijne guitenstreken te lijden hadden, voor
spelden dan ook. dat ik een maal aan de
galg sterven zou, indien het verbeterhuis of
de gevangenis mij niet voor dat droevig
uiteinde behoedde. Toch was ik niet van
nature slecht, en mijne gebreken waren
eer de gevolgen van de te groote toegevend
heid mijner ouders, dan van eene ingeboren
geneigheid tot het kwaad.
Door voortdurenden omgang met een paar
studenten in de medicijnen, die door den
geneesheer van ons dorp werden opgeleid,
gevoelde ik mij tot dien stand aangetrokken,
en toen mijn vader mij drong mij op de
studie toe te leggen, koos ik die in de me
dicijnen, waartoe ook het gemakkelijk le
ventje, dal mijne twee gezellen schenen te
leiden en het vooruitzicht een winter in
Londen te kunnen doorbrengen, niet wei
nig mee werkten.
Ruim twee jaren was ik student geweest
en had reeds met volle teugen van het
zingenot gedronken, toen ik, volleerd in de
ondeugd en allerlei uitspattingen, in het
ouderlijk huis terug kwam. Daar echter
had in mijn hart een geheele omkeer plaats
en liet ik eensklaps al mijne slechte ge
woonten na.
De vader van het meisje, dat gij op het
verongelukte schip gezien hebt, verloor door
de schurkerij van een geveinsden vriend,
wien hij al zijn vertrouwen geschonken
had, het grootste deel zijner in den handel
verdiende schatten. Hij begon de menschen
werd.
Geruimen tijd kwam er in dien staat
van zaken geen verandering, daar ik, geéne
gelegenheid vindende het meisje mijne liefde
te bekennen, er ook geen zekerheid van
kreeg, dat ik mij in den blik harer schoone
oogen niet vergiste, toen mijn vader door
eene beroerte getroffen werd en stierf. Mijne
moeder, wier gezondheid altijd wankelend
geweest was, kwam het zware verlies niet
meer te boven en volgde hem .weldra in
het graf.
Nu vond de koopman het ook niet meer
noodig zijn afkeer te verhelen en verklaarde
mij ronduit, dat hij iemand van mijn ka
rakter niet in zijn huis kon toelaten. Dat
hij niet eer de deur had gewezen, had ik
te haten en gevoelde zich zóó diep gewond alleen te danken aan de achting die hij
door de trouweloosheid van den rnan, die
alles, wat hij bezat aan zijne vriendschap
te danken had, dat hij besloot zich uit de
zaken terug te trekken met hetgeen hem
van zijn vroegere fortuin was overgebleven,
en zich te vestigen in ons rustig dorpje,
in de nabijheid van mijn vader, die zijn
schoolmakker geweest was.
Zjjne dochter, evenals ik een eenig kind,
was de oorzaak van de verandering mijner
levenswijze en van het eerste oogenblik af,
dat ik haar zag, gevoelde ik mij een geheel
ander wezen. Bij hare zachte en edele ma
nieren, haar vroolijk en beminnelijk karak
ter, dat zich onder de leiding eener verstan
dige moeder zoo heerlijk ontwikkelde, be
zat zij al de kundigheden, die in eene be
schaafde vrouw van dien tijd vereischt
werden. Ofschoon al hare dorpsgenooten
in schoonheid ver overtreffende, scheen zij
zelve alleen daarvan geheel onkundig. De
eerbied en liefde, die zij haren Ouders be
toonde, en haar hemelsche glimlach trokken
al dadelijk mijnen aandacht en zoo dikwijls
ik mij in haar tegenwoordigheid bevond,
voelde ik de genegenheid, die zij mij ge
heel buiten haar weten ingeboezemd had,
voortdurend aangroeien.
Al spoedig na onze eerste kennismaking
bemerkte ik, dat mijne veelvuldige bezoe
ken haren ouders alles behalve aangenaam
waren; daar mijne buren, die mij als een
mijnen Ouders toedroeg. Beschaamd en
verontwaardigd verliet ik het huis en be-
besloot niet langer in eene omgeving te
blijven, waar ik veracht en gehaat werd.
maar al mijne bezittingen te verkoopen en
zoo spoedig mogelijk naar Londen te ver
trekken.
Tot dit besluit werd ik te Neergedreven,
doordat een jong, rijk koopman, een neef
van het meisje, dat mij zoo dierbaar was
geworden, was overgekomen, klaarblijkelijk
met het doel haar ten huwelijk te vragen.
Door een diepe smart gedrukt en zuchtend
over een verlies, dat door niets meer kon
vergoed worden, verliet ik weldra het dorp.
»Nu is zij dood," vervolgde de ongeluk
kige man, terwijl hem een zware zucht
ontsnapte en ik bezit zelfs niet het
minste aandenken, om mij haar beeld voor
den geest te roepen.
Misschien, zeide ik. Ik sneed een lok van
het haar en heb dat nog bij me. Ik dacht,
dat er wellicht een dag zon komen, waarop
gij blij zoudt zijn zulk een schat te ont
vangen.
«God zegene u," riep hij uit, o, geef het
mij. sEn toen ik het uit mijne beurs nam
om het hem toe te reiken greep hij er
zenuwachtig naar en drukte het herhaalde
lijk aan zijne lippen, terwijl een traan in
zijne oogen glinsterde, en diepe zuchten
aan zijne borst ontwelden. Eenige minuten
Door die levenswijze was mijn geld wel
dra verkwist en stond ik, nog voor een
half jaar verloopen was, alleen en doodarm
op de wereld. Tevergeefs zocht ik hulp
bij hen, die op mijne kosten het vermaak
hadden nagejaagd en zich duizendmaal
mijne vrienden in voor- en tegenspoed ge
noemd hadden.
Ieders beurs was gesloten, en ik zelf was
als een melaatsche geschuwd. Vermoeid en
hongerig slenterde ik op zekeren dag langs
de dokken, en, terwijl ik onverschillig naar
een brik keek, die op het punt was zee te
kiezen, hoorde ik den kapitein zijne spijt
uitdrukken over het verlies van een zijner
matrozen, wien een ongeluk overkomen
was, en wiens plaats hij niet meer den tijd
had aan te vullen.
«Spring dan maar aan boord!" riep hij,
mij voor een matroos houdende, daar ik
een buis droeg in plaats van mijne jas, die
ik een paar dagen geleden, door den hon
ger gedwongen, verpand had.
Onmiddellijk werden de ankers gelicht
en wij waren spoedig op weg naar Havanna.
Daar de kapitein al dadelijk bemerkte, dat
ik als matroos volstrekt onbruikbaar was,
had hij mij gaarne met den loods weer
naar den wal teruggezonden, indien de
bemanning der brik niet zoo gering in aan
tal geweest was en hij meende na eenige
dagen toch eenigen dienst van mij te kun
nen hebben. Gedurende de reis behandelde
hij mij dan ook zeer ruw en ik was te
weinig aan tucht en gehoorzaamheid ge
woon, dan dat ik mij niet, zooveel ik maar
durfde, zou verzet hebben. Daar hij vond,
dat ik weinig minder stijfhoofdig was dan
hij, en mij voor een dolleman hield, stond
hij mij bij onze aankomst in de haven
gaarne toe, het schip te verlaten.
doortrapt slecht mensch beschouwden, nietzaten we zwijgend naast elkander,
hadden nagelaten, hun mijne dwaasheden j »0m mijn verhaal voort te zetten, zeide
en ondeugden met de schrilste kleuren te j hij, mij weder aansprekende," toen ik weer
schilderen. Zeker was de vertrouwelijkheid, j te Londen was gekomen, gaf ik mij geheel
die tusschen de beide familiën bestond, over aan de wildste uitspattingen en nach-
oorzaak, dat mijne tegenwoordigheid geduld telijke zwelgpartijen en trachtte aan de
werd, en ofschoon de jonge dame zich op j speeltafel de herinnering van het verleden
eenigen afstand van mij hield, duurde hetuit te wisschen en het edele wezen te
niet lang of de blik harer oogen deed mij vergeten, dat ik meer dan mij zeiven lief,
hopen, dat mijne genegenheid beantwoord had, maar dat mij nooit zou toebehooren. j
(Wordt vervolgd.)