Bijvoegsel behoorende bij de Nieuwe Langedijker Courant van Zondag 7 Juni 1896. BI ZSEVABÏB. Gemengde berichten. TERUGGEVONDEN. De door Hr. Ms. pantserschip Kortenaer ter rcede van Tessel verloren visch-torpedo is door de bemanning van den Tesselschen loodskotter no. 4 in de nabijheid van IJrnuiden teruggevon den en aldaar binnengebracht. Men herinnert zich, dat aan het terugbrengen van die torpedo een belangrijk voordeeltje ver bonden is. Een aardig buitenkansje dus. Een half jaar geleden schonk de heer S. Marks namens zijn firma 10.000 1. voor een op te richten standbeeld of monument ter eere van president Kruger. Ingevolge ontvangen opdracht heeft de kunstenaar A. van Wouw zich aan den arbeid gezet, en kort geleden voltooide hij een model-monument. Het bronzen beeld, dat Oom Paul voorstelt in zijn Zondagsche kleeren,-met hoogen cylinder, zal met het granieten voetstuk 40 Eng. voeten hoog zijn. Op eiken hoek van het voetstuk komt het beeld van een gewapenden Boer. - Het electrisch genootschap te BERLIJN maakt bekend, dat het geslaagd is, om in de toepassing der veelbesproken proefnemingen met de Röntgensche stralen zoodanige verbeteringen te brengen, dat men in de schedelholte, in het strottehoofd en andere lichaamsdeelen tal van bijzonderheden kan waarnemen. O.m. kan men zoowel de ademhalings- als de hartswerkdadig- heid op een fluoresceerend scherm zichtbaar maken. Te Berlijn is een chirurgisch congres vergaderdaldaar zal een zeer belangwekkende demonstratie over de verkregen toepassingen ge houden worden. DE GEEST VAN HET JONGETRANSVAAL. Aan een particulier schrijven uit den Trans vaal is het volgende ontleend „Jaap!" zegt de Boer, terwijl hij, het geweer over den schouder, te paard stjjgt, tot zijn twaalf jarigen zoon, „Jaap, gij blijft thuis hoor! Zeur nu maar niet; gij moogt niet mee. Het is een strijd van mannen tegen mannen, waaraan ik hoop deel te nemen, maar kinderen kunnen wij daarbij niet gebtüiken. Dus gij blijft thuis!" De Boer geeft zijn schimmel de sporen en komt te Krugersdorp, waar op den lsten en 2en Januari die reeks schermutselingen plaats had, die onder den naam van het gevecht bij Kru gersdorp een historische beteekenis heeft ge kregen. Op den tweeden dag van die worsteling, bij een gevechtspauze, kijkt onze Boer eens om, en wie ziet hij daar aankomen? Jaap Er is geen twijfel aan't is de twaalfjarige Jaap. Hij zit te paard, en komt er aanrijden als een koning. Het paard, waar Jaap op zit, is den Boer onbekend, maar het paard dat er achter aange bonden is, dat kent de Boer wel, want dat is zijn eigen paard, de oude bles, dien hij thuis had gelaten. Jaap komt met een lachend gelaat naar zijn vader toe doch zijn vader lacht niet. Met gefronste wenkbrauwen vraagt hij„Hoe durft ge hier te komen?" „Wel," antwoordt de knaap, „dat zal ik u vertellen. Ik kon het in huis niet uithouden; ik zou er gestikt zijn. Ik ga naar den zolder, waar dat ouwe vuursteengeweer van ons lag. Ik vond het en toen heb ik het geladen. Vervolgens ving ik den ouden bles, en reed weg. Onderweg zag ik een Engelschen soldaat te paard. Ik denk, dien Engelschman ga ik schieten, en ik schoot hem in eens dood. Hij was morsdood. Toen heb ik zijn paard genomen en den ouwen bles er achtergebonden, 'tls een mooi paard, vader! Ln kijk dat geweer eens een mooi geweer •hé Dat is wat anders dan dat ouwe pangeweer." De jongen had al de wapenen van den En gelschman meegebracht. Hij had niets achterge- laten dan den gesneuvelden Engelschman. „Maar," zeide de vader, „jij schiet er zoo gauw op! Je zult ons eigen volk doodschieten." CT-- „Neen," zeide Jaap, met een stralend gelaat, Victoria geen herhaling wenscht van de jubi- „daar zal ik wel voor oppassen. Ik mik maar op leum-feesten van 1887. H. M. is nu tien jaren de blinkende knoopenons volk draagt geen 0U(^er) en hoewel haar gezondheid zoo goed is blinkende knoopen." a's men wenschen kan, zouden haar geneeshee- Toen ontdooide het strakke gelaat van den va- reu .toc.h atel,ig bezwaar maken tegen de ver der, en heimelijk was hij trotsch op zijn zoon. j moeienissen, die aan buitengewoon vreugdebetoon i onvermijdelijk verbonden zijn. .ben tijd na den inval van Jameson en I diens nederlaag bij Doornkop, zou in een der van toorn naast de jonge dame. Deze echter zei luide en schijnbaar geheel kalm, tet hem Excuseer mjj een oogenblikDe prins vraagt, de eer te hebben mij naar het buffet te mogen geleiden Een oud hoveling sprak daarop vol bewon dering tot Maurel, die ook op het concert was „Geen prinses zou zich met zooveel tact uit zulk een delicate positie hebben gered als deze kleine trotsche Amerikaansche." IN DE TOEKOMST. Het was in het midden der twintigste eeuw. Cyclopolis bood op dozen dag een vroolijken aan blik vol afwisseling en gevoel. Alle inwoners waren in de vrije lucht. Sommigen kwamen op tweewielers, anderen op driewielers aanrijden dezen bowogen zich voort op rijtuigen door pe troleum- of gasmotorengenen op wagens door electriciteit aan den gang gebracht. Geheele fa milies zag men voorbijrollen op vierwielers en zeswielers. Sommige dezer voertuigen hadden den vorm van een vogel, anderen van een Ro- meinschen wagen, of van een schip, van een krekel, een zwaan, een doodkist op raderen, een vat, een bom, een slang, een kanon, enz. Men kan zich nu ecnigszins voorstellen, hoe Cyclopolis er op een feestdag als deze uitzag, want behalve de vervoermiddelen, die we heb ben opgenoemd, waren er nog vele andere. En dat alles rolde, reed en bewoog zich door elkaar, dat het een plezier was om te zien. Geen sprake van gevaar. In geen jaren was er een ongeluk gebeurd. Politieagenten, twee aan twee op een tandem rijdende, zorgden voor de goede orde. Trottoirs waren er natuurlijk niet want ieder een, oud en jong, mannnen, vrouwen en kinde ren bedienden zich van het een of andere voer tuig of vaartuig. Maar op dien dag gebeurde er op het hoofd plein van Cyclopolis iets zeer bizonders. Plotse ling was er een man te zien, die niet op een rijwiel zat, niet in een rijtuig reed, die zich niet bediende van petroleum, gas, electriciteit of saam- geperste lucht om zich voort te bewegen. Hij ging over het plaveisel en droeg aan zijn voeten die leeren omhulsels, die men vroeger laarzen of schoenen noemde. En allen, die dit schouw spel gade sloegen, riepen als uit één mond„Hij gaat te voet! Hij gaat te voet!" Een onafzienbare menigte verzamelde zich om hem heen. Men vroeg den onbekende, hoe bij dat toch deed, zoo vooruit komen, zonder van een wiel gebruik te maken. Hij antwoordde al leen door verder te gaan. Maar hij wist wel wat hij deed, hij werd beroemd, en hij verdiende veel geld, want hij gaf les in een sport, die toen in Cyclopolis onbekend washet loopen, en het loopen maakte opgang in Cyclopolis. AMERIKAANSCH GENOT. Een niet alledaagsch schouwspel kon men voor eenige dagen zien te Buckeye-park (in Ohio.) Het werd gegeven om 30 duizend menschen een oogenblikje van genot te verschaffen. Do Ame rikanen, tuk op wat nieus, wilden een botsing van twee treinen voorstellen. Voor dit doel had men twee oude locomotieven wat opgeknapt en ze voor een trein oude kolenwagens geplaatst. De beide treinen werden nu op vier mijlen af- stands van elkaar gebracht op dezelfde lijn en langzaam in beweging gebracht, toen ze een half uur geloopen hadden, lieten de machinisten 'vol stoom ontwikkelen en sprongen zelf van de locomotief. Toen de botsing kwam liepen de trei nen op elkaar met een snelheid van 55 mijlen in het uur. Met een vreeselijken stoot kwamen de beide locomotieven tegen elkaar aaneen ont ploffing volgde, al de waggons werden verbrij zeld. De aanlegger van dit schouwspel werd zelf getroffen door een stuk van een gesprongen ke tel en brak zijn been. kunnen verlangen, dat een flinke stormwind dien ellendigen nevel komt verjagen, als het aan de zon niet gelukt dien te doorboren, zoo verlangen wij er haast naar, dat zoo'n mensch maar eens boos werd, desnoods onredelijk boos, toch altijd beter te verdragen en te weerstaan dan dat treurig gemok. Op den kring, waarin men leeft, op de omgeving, waarin men is, dus in de allereerste plaats op hen, die ons het naast zijn, werkt het neerdrukkend. Wie een boos humeur heeft, houdt zonnestralen tegen, terwijl die toch onmisbaar zijn, omdat zij licht en warmte brengen en dus leven geven. Hij is voor zijn omgeving wat de mist is daarbuiten. En als dat van den mist is zijn lot: hij wordt geschuwd, men wil hem liefst ontwijken, bij voor keur vermijdt men hem, en als hij niet kan ver meden of ontweken worden, dan ziet men verlan gend uit naar zijn heengaan. Laat ons voorde onzen nooit zijn als de mist, maar als de stralende zon. Overgenomen uit Hollandsche Zeelui Typen en schetsen uit de Zeemanswereld.) „Wat heeft de bootsman 't weer druk met zijn kweekeling." „Ja, die man heeft een geduld om te be wonderen." „Ik begrijp niet, hoe hij z'n eigen zooveel aan zoo'n jongen gelegen kan laten liggen; 't is zeker al voor de zevende maal, dat hij hem nu den knoop voordoet." „O, hij houdt niet op, voor de jongen er achter is en den knoop even goed kan maken als de bootsman zelf." „Die man verdient ten volle den naam van zeevader, dien de matrozen hem gegeven hebben." „"Weet je wel, wanneer hij zoo dol op jon gens geworden is?" „Neen, dat weet ik niet." „Nu, dan, moet je weten, dat de bootsman zelf een jongen heeft gehad, een flinke, aar dige, leerzame jongen. „'t Ventje had er niet lang pleizier van. Op de terugreis beliep ons op het Kaapsche rif een storm, die lang niet van stroowas. We kregen er leelijk van langs, en tot over maat van ramp, nam een stortzee kleine Kees, zoo heette het zoontje van bootsman Dirk, mee over boord. „Eer wij 't goed en wel in de gaten hadden, was de jongen al voor de haaien. „Je begrijpt, dat z'n ouwe er van kapot was. „Hij zag er tegen op als tegen z'n dood, om alleen bij zijn vrouw te komen, zonder zijn zoontje, dat zij niet had willen laten gaan." „Dat kan ik mij begrijpen." „Nu, van dien tijd af, trekt de bootsman zich het lot van de jongens bizonder aan. „Komt er een nieuwe jongen aan boord, dan klampt de bootsman hem al gauw opzij, en als dan de jongens willen, zooals hij wil, dan bezweer ik je, dat er flinke zeelui uit groeien, zoo goed als Dirk zelf. „Als 't in het begin niot schipperen wil, en het over den eenen boeg niet gaat, dan pro beert de bootsman het over den anderen boeg. Ziet hij echter, dat er met zoo'n jongen geen land te bezeilen is, dan laat hij 'm slippen, maar reken er dan ook op, dat de knaap voor de haaien is en er nooit wat van terecht komt." Terwijl dit gesprek tusschen twee matrozen gevoerd werd, zat de breedgeschouderde held van hun praatje met een scheepsjongen op het grootluik, om den knaap onderricht te ge- - Engelands Koningin heeft 20 Juni 1837 j het maken Van allerlei kn00Pen en de regeering aanvaard (zij werd 28 Juni 1838 gekroond) en zal dus in de volgende maand het 60e jaar harer regeering ingaan. Indien het H. M. gegeven is den 20en Juni 1897 te beleven, dan zal haar zestigjarige regeering zeker wel met feesteljjkheden worden gevierd. splitsen. Bootsman Dirk gevoelde zich bijzonder tot dezen jongen, die zoowel uiterlijk als inner lijk zooveel geleek op zijn verdronken zoontje, aangetrokken. Ofschoon de knaap Martinus heette, noemde scholen te PRETORIA een examen afgenomen worden. Het onderwerp, waarover een opstel in de Engelsche taal moest gemaakt worden werd rondgegeven, doch tevergeefs wachtte de onder wijzer op het bekende pennengekras der jongens, zegt een Engelsch blad. De onderwijzer is zeer verwonderd en vraagt wat het beduidt, dat de jongens nog niet be gonnen zijn. Eerst heerscht algemeen stilzwijgen, totdat een der knapen opstaat en zegt„Wij kennen geen Engelsch meer." Of het opstel dienzelfden dag nog afgekomen is, meldt de geschiedenis niet. Wel, dat het den ouderwijzer later gelukte door strengheid en straf het geheugen der jongens, op het punt van Engelsch, op te frisschen. Ter overdenking. Een lastig mensch. Het is, naar ik meen, een woord van Lau- rillard, dat door juistheid en geestigheid treft een mensch met een Boos humeur is net een 9|HCI| mistige dag. Dat is nu een zeldzaam juiste ver- pelen niet. Aan luieren had hij geducht het gelijking. Mistige dagen, als er zoo'n schijnbaar land en wie niet al te zindelijk was, wist hij slechts lichte, maar inderdaad zware en ondoor- het wel in te peperen. Kapitein en stuurlieden lieten de bootsman gaarne met den jongen rondspringen, omdat zij wisten, dat de door en door practische zeeman er flinke bruikbare menschen van maakte. Menig zeeman, die zich reeds tot stuurman had opgewerkt, dankte zijne practische kun digheden aan den onvermoeiden boot-sman. Dirk, die al een beetje naar de vijftig liep, was altijd even bedaard, en wist in moeielijke oogenblikken door zijn kortswijl en luchtige bespreking van de dingen, het scheepsvolk in een goed humeur te houden. Gemakkelijk was hij echter voor zijne disci- dringbare sluier over alles hangt, die ons wereldje zoo klein maakt, zoo bekrompen, zoo eng; als de zon wanhopige pogingen doet er door te bo- Kwam echter iemand anders zijne bescher melingen maar even wat hardhandig aan boord, dan trok Dirk gewoonlijk hun partij, althans ren, maar altijd vergeefs, zoodat het zoo kil blijft; wanneer hij zeker wist dat de jongens niets als wjj nauwelijks eenige passen van ons af kun- van beteekenis hadden misdaan, nen zien, de wereld rondom ons niet en den he- Waren de knapen echter aan dit of dat niel boven ons niet, zoodat wij niet kunnen zien schuldig, dan hield hij niet op vóór zij hunne waarheen wij gaan, noch waarheen wij moeten; j fouten hadden verbeterd of hun misdrijf was alles wat onze hand aanraakt, vochtig is, klam, goed gemaakt. 'ctor Maurel vertelde, volgens de „Neue Musikzeitung" naar aanleiding van zijn verblijf in Amerika een kleine geschiedenis over de tegenwoordigheid van geest eener Amerikaan- en het pad, waarop wij gaan, glibberig en mor sig; mistige dagen zijn de treurigste in de na tuur. Als het nog maar regende of stormde of erg koud was, daar kunnen wij ons ten minste „u. tegen wapenen of er ons tegen beschermen. Maar scne Kunstenares. Ie Londen zong een zeer zoo'n taaie, onbeweeglijke mist, daar staan wij schoone jonge dame, die verloofd was met een j machteloos tegenover. O Man een millionnair- Zij i Dat is nu het beeld van een mensch meteen iüens naa de knaap wat teer gemorst op w iaar &ezan<L °°k Jen boos humeur. Hij is niet driftig, hij toornt niet, het dek. „Schuren," gebood de bootsman, „Schu- trniiwoHti- „n'Li Pa"ze met een ver- hij scheldt niet en raast niet, maar hij mokten ren, hoor, en niet ophouden voor dat er van nt k u,ar. taetraJ en haar is stil en doet en zegt misschien niets waardoor die vlek geen lor meer te ontdekken is vohL J a' i naar j ïe gaan' Ee.u W1J hem kunnen vragenwaarom doet gij dat De jongen waagde 't niet het werk te staken as gemompel ging op onder de aanwezi- of waarom zegt gij dat? Want hij doet niets en vóór alles in orde was. gen en e bruidegom stond bleek en bevend zegt niets. Als de mist. En zooals wij er naar „Kijk nou in 't vervolg beter uit," vermaande Ofschoon de jongens hem dus wel wat vrees den, hielden zij aan den anderen kant toch ook weer veel van hem. Ook Martinus, dien wij met den bootsman maar Kees zullen noemen, ondervond in ruime mate, dat Dirk wel een geduldig maar vol strekt geen zachtaardig leermeester was. Eens had de knaap wat teer gemorst op Dirk daarna't is beter een averijtje te voor komen, dan zich zelf last en moeite te berok kenen door onoplettendheid." Op een anderen keer was het nog eiger. Kees die met den bootsman op de honden wacht was, had zich nabij het ankerspil ge makkelijk neêrgezet en was in vasten slaap geraakt. „Dat zal ik je voor goed afleeren," zei de bootsman zacht. Met een puts water in de hand, trad hij bijna onhoorbaar vlak naast den knaap en goot hem het koele water op het hoofd." „Hulp, hulp!" gilde de jongen verschrikt, in de meening dat hij te water was geraakt. „Stop een beetje," zei Dirk, „hier, ikzalje wel helpen, schreeuw maar zoo niet. „Kijk eens," vervolgde de bootsman, die inmiddels een eind touw had gegrepen, „kijk eens, maatjenu heb ik je nat gemaakt, maal ais ik je ooit op den uitkijk weer zie zitten slapen, zal ik je hiermee afdrogen, zooals je nog nooit afgedroogd bent." Toen liet hij het touw vallen en zei op ern stig bestraffenden toon: „je moest je schamen, Kees! Weet je wel, dat door jou ontachtzaam- heid schip, volk en lading naar den kelder kon gaan? „Pas in 't vervolg betei op en kom mij an ders niet meer onder de oogen." Na die ontboezeming, liet hij Kees aan zich zelf over en ontdekte tot zijn vreugde al spoe dig, dat het lesje geholpen had. De reis werd gelukkig volbracht, en toen het schip andermaal naar zee ging, vroeg de knaap om weer als jongen in het kabelgat te mogen worden aangemonsterd. Ook Dirk was met dit blijk van vertrouwen zeer ingenomen en nam gaarne den knaap opnieuw onder zijne hoede. Kees bleek zijn zeevader geen oneer aan te doen, want toen het schip weer huiswaarts voer, kende de jongen alle knoopen en splitsen evengoed als de bootsman zelf. Van het tuig en den romp van een schip was hij tot in de kleinste bijzonderheden, uit stekend op de hoogte. „Als je weer naar zee gaat," sprak de boots man, „dan monster je als licht matroos, en dan moet je meteen zien de stuurmanskunst te leeren. „Je moet vooruit! Bootsman te wezen, is wel mooi, maar als je wat beters kunt wor den, is het nog veel mooier. Doe dus goedje best en maak datje meteen jaar of tien, twaalf al je examens achter den rug hebt." Dat denkbeeld lachte den schranderen knaap wel toe, en hij spande zich zoo mogelijk nog meer in dan vroeger om" zijn zeevader eer aan te doen. Weer spoedde de reis ten eind en naderde de bodem de vaderlandsche kust. In het Engelsch kanaal had men dagelijks met onstuimig weêr te worstelen. De manschap kwam bijna niet uit de klee- ren, en sedert het laatste etmaal was het zoo stormachtig geworden, dat alle man voortdu rend aan dek had moeten zijn. De storm nam hand over hand toe, Geweldige buien joegen onophoudelijk langs de kokende baren en rukten het doek van de dichtgereefde zeilen uit de lijken. De bootsmansjongen was allesbehalve op zijn gemak. In de twee reizen, die hij gemaakt had, had hij zoo iets verschrikkelijks nog niet bij gewoond. Dirk trachtte de knaap zoovu.- mogelijk op te beuren en sprak op zulk een luehtigeu loon alsof er in het geheel geen kwaad u luch ten was. „Ik hoop maar, dat je goed kunt zwemmen kameraad!" voegde hij den jongen toe, want dat kan misschien nog wel te pas komen. Erg opwekkend was dat vermoeden niet voor Kees. 't Stemde hem ook vreeselijk neerslachtig, toen hij uit een gesprek, dat de kapitein met den loods voerde, vernam, dat het schip on mogelijk het stranden zou kunnen ontkomen, als de storm nog eenige uren aanhield. Eenige stormzeilen, die men zoo goed en kwaad als het ging, had aangeslagen, waren de vorige zeilen gevolgd en als rag uit elkaar gewaaid. Af en toe rolde een breker met donderend geweld ever het gehavend schip, dat in bijna reddeloozen toestand meegesleurd werd naar den lagerwal. Alles wat gedaan kon worden om een stran ding te voorkomen, werd in het werk gesteld, 't Was alles vergeesche moeite. Na een paar uren worstelens, te midden van hemelhooge zeeën en het donderend stormge- raas, zag men branding in lei vooruit. „Nu zijn de rapen gaar, maatje," zei Dirk, onderwijl hij een versche pruim tabak in den mond stopte. „Nu, den kop er bij houden, mijn jongen; als God 't blieft, krijgen de haaien ons nog niet te pakken." In allerijl werden de booten gereed gemaakt, om te beproeven daarin strand te bereiken, als het schip niet ergens een zeegat of haven te zien kreeg, vóór men in de branding kwam. Sedert een paar etmalen had men geen waar nemingen kunnen doen en was men dus in het onzekere op wat hoogte het schip zich bevond. Waar iets te doen viel, was de bootsman de eerste man en hij spoorde zijn kweekeling onophoudelijk aan de handen uit de mouwen te steken en zich een kerel te toonen zoolang hij nog een lid verroeren kon. (Slot volgt.) 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1896 | | pagina 5