NIEUWE Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 27. Zondag 5 Juli 1896. 5e Jaargang. Feuilleton. GOITBEHREGEU, LMGEDIJKER (IIIRUT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor NOORDSCH AR WOUDEOtTDKARSPEL, ZüIDSCHARWOUDE en Br. OP LANGEDIJK per drie maanden 50 ct., franco p. post 0O ct. UITGEVER: J. H. KEIZER. BUREEL: Voonljichaiwouile. PRIJS DER ADYERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer Si ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. Het handschrift als tolk van het karakter. De kunst om het karakter en de zedelijke eigenschappen van den mensch uitzijn handschrift op te maken heeft in de laatste jaren groote vor deringen gemaakt. Bekend was die kunst reeds lang, ja, de schrijvers der klassieke oudheid ma ken er melding van. In 1622 verscheen een hand leiding van een Italiaansch professor Baldo, en in de 18e eeuw hebben verschillende personen er zich mede bezig gehouden. Een systematische, wetenschappelijke behandeling werd echter aan onzen tijd voorbehouden. In 1869 verscheen het standaardwerk van den abt MichonSystème de graphologie, en kort daarop van denzelfden schrij ver: Methode pratique de graphologie, welke beide werken talrijke uitgaven beleefden. Wij willen onzen lezers het een en ander over deze merkwaardige kunst, die men gewoon is met een technischen term graphologie (schriftkennis) te noemen, mededeelen, en volgen daartoe een der nieuwere geschriften daarover, de „Trailé pratique de graphologie" van J. Crépieux-Jamin. Het klinkt in den aanvang vreemd, dat iemands aanleg en karakter zich met nagenoeg wiskundige zekerheid in zijn handschrift zou openbaren, en toch is het zoo. De minste beweging der pen, zegt Michon, komt overeen met een proces in den geest en beantwoordt daaraan. De ervaren grapholoog ziet met één oogopslag in iemands handschrift karakterkenteekenen, welke hij langs den gewonen weg misschien eerst na langen tijd zou ontdekken, ja, hij doorgrondt de geheime wenschen der ziel, welke den persoon zelf (want zelfkennis is zoo moeilijk) misschien onbekend zijn. Hoe dikwijls komt het niet in de wereld voor dat men met menschen omgaat, met wie men eigenlijk nooit precies weet hoe men het er mede heeft, die men verdenkt een onwaar gelaat te toonen en comedie te spelen, zonder dat men dat ooit uitvorschen of bewijzen kan. Het handschrift van dien persoon echter licht ons volkomen in, en wij weten nu in eens wat wij aan hem hebben. Anderen, die wij volstrekt niet van huichelarij verdenken, blijven ons steeds een raadsel door hunne tegenstrijdige karaktertrek ken, wij kunnen maar niet te weten komen wat nu eigenlijk hun geaardheid is en hoe met hen moet worden omgegaanhun handschrift lost ons wederom do raadsels op. Zoo is het veld van de practische toepassing der graphologie onmetelijk groot. Men vraagt b. v. een ondergeschikte voor een post van vertrouwen en krijgt eene menigte brieven: reeds dadelijk kan men nu bepalen wie niet in aanmerking kunnen komen, daar hun handschrift getuigt van slordigheid, gemakzucht, nonchalance of misschien nog erger, van huiche larij en oneerlijkheid. Menig nu ongelukkig echt genoot zou de hoedanigheden, die hem thans het leven verbitteren en die hij nooit vermoed had, in het handschrift hebben kunnen lezen. Ieder kan zelf voorbeelden genoeg bedenken, waarin de graphologie van onmetelijk nut had kunnen zijn, en het is natuurlijk dat men gaarne het een of ander over die kunst verneemt. Misschien zal iemand zeggen (want er zijn nog altijd tal van menschen, die het alles voor onzin houden, hoewel zij zich nooit de moeite van eenig onderzoek hebben getroost), dat men zijn schrift kan veranderen en aldus den onderzoeker op een dwaalspoor leiden. Doch vooreerst is een zoogenaamd gemasqueerd schrift bijna direct te herkennen, en ten anderen men kan het onmogelijk consequent volhouden. Waar de grapholoog letter voor letter, dikwijls met behulp van een vergrootglas, onderzoekt, en elk haaltje van de pen zijne beteekenis geeft, daar is het o zoo spoedig duidelijk of men met natuurlijk schrift te doen heeft dan wel of de letters en woorden kunstmatig zjjn geteekend. Men kan evengoed beproeven de menschen te bedriegen door zijn karakter anders voor te doen dan het is, wat misschien alleen aan ervaren huichelaars gelukt, en dan is juist die huiche larij aan hun karakter eigen, zoodat zij al huiche lende waar zijn. Aldus is het ook in het schrift. Maar men moet nu volstrekt niet gelooven dat de graphologie gemakkelijk en spoedig aan te leeren is, zij is integendeel zeer moeielijk en eischt onophoudelijke oefening. Ware het voldoende om eenige uiterlijke ken- teekenen uit het hoofd te leeren, welke met be paalde karaktertrekken correspondeeren, ja dan was er weinig kunst aan, dan kon ieder die eene handleiding van dien aard kocht spoedig een be kwaam schriftkundige worden. Maar de zaken staan anders. Er zijn inderdaad kenteekenen in het) schrift, die met karaktereigenaardigheden overeenkomen, doch de moeielijkheid zit in het combineeren dier eigenaardigheden, in het ma ken van gevolgtrekkingen, en daartoe behoort in de eerste plaats grondige kennis van zielkunde. Het mcnschelijk karakter toch is uiterst samen gesteld, heeft dikwijls allerlei vreemde, tegenstrij- dige eigenschappen, ja men kan gerust beweren dat wjj in het leven telkens karakters ontmoeten, die wij, zoo wij ze in een roman beschreven la zen, voor onwaarschijnlijk of onbestaanbaar zou den uitkrijten. Dat spiegelt zich nauwkeurig in het handschrift af, en de kunst is nu de onder linge beteekenis vast te stellen van al die dik wijls tegenstrijdige kenteekenen, en er logisch uit af te leiden waartoe een en ander leiden moet. Immers veel van wat wij als eene karak tereigenschap aanzien is niet anders dan het nood zakelijk gevolg van zekere ingeboren neigingen, die zich onder bepaalde omstandigheden in eene bepaalde richting hebben ontwikkeld. Indien iemand b.v. een hartstochtelijk speler is, hoe wil men dat in zijn schrift zien uitgedrukt? Alleen door de kenteekenen van die neigingen en harts tochten, welke den betrcffenden persoon, indien er gelegenheid voor is, tot een speler kunnen maken. Doch een afzonderlijk teeken voor spelers of dieven of iets van dien aard bestaat niet. Teneinde met eenige vrucht eenig handschrift te onderzoeken is het noodig, dat de persoon, van wien het afkomstig is, eenige vaardigheid met de pen hebbe. Menschen die nagenoeg nooit schrijven, en met groote moeite letters als koeien op het papier teekenen, leenen zich hiertoe even min als kinderen wier hand nog geen vastheid heeft, dio nog geen individueel schrift bezitten, en dikwijls hunne letters op eene bepaalde, op de school geleerde manier, maken. Later veran dert dit laatste van zelf. Stellen wij ons nu voor dat wij een brief van een volwassen persoon voor ons hebben. Of het van een man of eene vrouw af komstig is, is eigenlijk alleen uit de graphologische eigenschappen op te maken, er zijn geen techni sche teekenen voor mannen- en vrouwenhanden. Doch het vrouwenlijk karakter geeft natuurlijk aan het schrift een zeker cachet, en in de prac- tijk vergist men zich dan ook zelden, hoewel er vele mannen zijn met bepaald vrouwelijk schrift (en dus vrouwelijk karakter) en omge keerd. Het allereerst waar we nu op letten, is het rechtopstaan of vooroverhellen der letters. Als algemeene regel kan gesteld worden, dat hoe meer het schrift vooroverhelt, liggend is, hoe meer de schrijver gevoelsmensch is, lichtvat- baar voor indrukken, en de gevolgen van die. Yerticaal schrift daarentegen wijst op koelheid, overwicht van het verstand, beredeneerdheid. Men begrijpt van hoeveel gewicht het is, dat men dit van iemand weet, zijn geheel karak ter wordt er door gekleurd, al zijne eigenschap pen ontwikkelen zich dienovereenkomstig. Een zelfde kenteeken in het handschrift van een verstands- en van een gevoelsmensch kan dus op zeer verschillende dingen wijzen, want de eigenschap, waarvan dat teeken getuigt, zal zich bij beiden geheel verschillend openbaren. Haar de meening van schrijver dezes is het rechtopstaan of hellen der letters het fundament, het card in ale teeken van het karakter. Echter zien wij dikwijls handschriften welker letters ongelijk zjjn wat haar helling betreft, sommige staan bijna rechtop, terwijl andere voor- overliggen. Men ziet dit dikwijls in het schrift van lieden, die van nature gevoelsmenschen zijn, doch daartegen strijden, wijl zij om een of an dere reden vreezen te veel door hun gevoel te worden medegesleept. Die strijd teekent zich nauw keurig in hun schrift af. Hoe sterker de helling der letters is, hoe lichter de schrijver zich door zijn gevoel laat meesleepen, vandaar dat zeer hartstochtelijke menschen gewoonlijk sterk liggend schrift hebben. Vrouwen, als over 't algemeen gevoelsmenschen zijnde, hebben dan ook gewoon lijk liggend schrijft, de uitzonderingen daarge laten, zooals b.v. Charlotte Corday, wier schrift bijna verticaal was. Een gevolg van het sterke gevoel is, dat lieden met sterk hellend schrift gewoonlijk slechte critici zijn, zij oordeelen niet naar hun rede, doch naar hun subjectieven indruk niet het onberedeneerde gevoel beheerst hen. Daar om wisselen dikwijls ook hunne inzichten en nei gingen zonder deugdelijke reden. Men houde hier vooral in het oog, dat kantoor- of bureauschrift dikwijls verticaal is, doch dat is kunstmatig. De schrijver daarvan schrijft in zijn particulier leven dikwijls heel anders. Eindelijk kunnen letters achteroverhellendat is het schrift van menschen die het verstands- mensch-zijn overdrijven, die zich al te nauw lettend in acht nemen en als gevolg daarvan huichelaars worden. Merkwaardig is het, dat brie ven met verdraaide hand meestal met achter- overliggende letters geschreven zijn; het is de meest voor de hand liggende manier om zijn schrift te veranderen. 3.) (SLOT). «Ik begrijp u niet!" »Men mag toch niet stelen!" «Neen De aardige korte antwoorden van het kleine kind vermaakten hem en boezemden te gelijkertijd den man belang in. Hij moest het eigenaardige ding verder uithooren. «Aldus lief kind, wanneer men niet ste len mag, dan deedt ge toch een onrecht." «Ik heb niet gestolen!" «Ja toch!" «Neen «Hoe noemt ge dit dan, meisje?" «Ik heb bloemen gehaald voor m(jn ma ma!" «Gehaald noemt ge dit ja, maar ge haald uit een tuin die een ander toebe hoort!" «De tuin ja maar de bloemen niet." «Niet? Wien behooren dan de bloemen die daar groeien, kleine deugniet?" «Bloemen behooren altijd aan alle goede menschen, die ze lief hebben." «Zoo? Ook wanneerzij in mijn tuin staan «U bebt ze toch niet daarin doen groeien «Maar ik heb ze allen geplant!" «Waarmede dan?" «Nu met zaden!" Het kind lachte eigenwijs. «Ja, zaden van een bloem, die vroeger reeds gebloeid heeft, nietwaar? Ziet U nu kunt ge merken dat de bloemen niet I van de menschen komen, en dat zij nie mand toebehooren." «Wien behooren zij dan toe?" «Den lieven GodHij heeft ze doen groe- en hem behooren zij en allen die hij tot hen zendt. Mij heeft Hij ook gezonden De man lachte over de eigenzinnigheid van het kind. «Dus behoort mijn tuin u toe?" «De tuin neen alleen de bloemen, welke er in groeien!" «Zoo! En wanneer ik u den tuin nog bovendien schonk, zou dat niet beter zijn?" De kleine zag hem vol verbazing aan. «Neen," zeide zij, «dat zou geheel het zelfde zijn. Wanneer mijn moeder meer goudenregen noodig heeft, dan haal ik ze bij u!" Ik haal ze bij u! Wat sprak die kleine ernstig, en hoe overtuigend werkte ondanks alle verkeerdheid van de kinderlijke redeneer kunde! Wat een liefelijke verschijning was zij! «Houdt uw mamatje dan zooveel van bloemen «Neen, ik geloof het niet. Ik weet het niet!« «Waarom zou zij anders bloemen willen hebben «Ik zeide het u reeds. De gouden regen moet haar genezen zoudtu denken, dat het dit doen zal Het rijtuig rolde over een der straten van de stad; de man boog zich plotseling o\er de stil gewordene kleine en greep hare hand. «Vind je het rijden prettig, kind?« Greta knikte. »Ja,« zeide zij eenvoudig, «het bevalt mij zeer goed!« Zeer goed!? slechts «zeer goed"? Zeldzaam! De jonge man werd door de kleine in verwarring gebracht. Zeg eens kleine heb je meermalen in zulk een mooi rijtuig gereden «O jak «Wanneer waar dan?« «Vroeger, in het rijtuig van mijn vader «Hield uw vader een rijtuig?» «O ja, vele! Wij hadden paarden en rij tuigen en een groot huis met een prachtigen tuin «En waar woonde uw vader?» «In Arnhem!» Hoe was zjjn naam?« «Daniël Eduard Weberk «Weber De vreemdeling zag het kind nadenkend aan en zweeg verbaasd. Zou het mogelijk kunnen zijn, dat het toeval in het aardige kleine schepseltje, een kind van zijn vroe- geren weldoener op zjjn weg had geleid! Daniel Eduard Weber, zoo was de naam van dien edelen man geweest, die met zijn geheele vermogen hem had terzijde gestaan, toen hijzichaande kunst overgevende zjjn grondbezit in Hamburg aan vreemde baat zuchtige handen had toevertrouwd. Oom Weber zoo werd de aardige, vro lijke weldoener steeds genoemd, en zjjn vader had hem steeds «broeder» genoemd, «broeder Daniël k Zou het mogel jik zjjn, dat hier zijn kind «Is uw vader dood «Ja, mjjnheer, hij is dood Dus dood, de beste, vrolijke, levenslus tige Oude! De tranen kwamen onwillekeurig den jongen man in de oogen. Hij had meermalen inlichtingen ingewon- naar Daniël Weber, maar sinds,hij van zijn Italiaansche studiereis terug gekeerd was, scheen veel gebeurd en veranderd te zijn. En hier vond hij zjjn kind, vond het schijnbaar in armoede en hij ja, nu verheugde hij zich over zjjn welstand, daar het het middel zou zijn, een gedeelte van zijn dankbaarheid over te dragen op het kind van Daniël Weber. Hij wendde zich weder tot de zwijgende kleine. GretaDe naam van zjjn dierbare moeder. Zoo had hij aan zjjn ouders gehangen, dat hij zjjn kind naar de vrouw van zijn vriend noemde. Greta! Een lieve, een mooie naarn Het rijtuig hield stil. De man tilde de kleine er zorgvuldig uit en betrad met haar de armoedige woning, in welke haar moe der ziek lag. Toen hij het schamele bed naderde, op welke de vrouw lag uitgestrekt, was een hevige ontroering op zjjn gelaat merkbaar. Zoo vond hij de vrouw van zijn oom Daniël zoo arm, zoo ellendig! De kleine Greta had met een vreugdekreet hare bloemen op het bed van de zieke geworpen; nu stond zij naast den vreemde en keek met hem met oogen vol verwachting naar de zieke. Vrouw Weber's blikken vestigden zich op den vreemdeling, er schemerde een zwakke herinnering in door. «Zijt gij zjjt ge Rudolf Giessen?« vroeg zij zacht, ena ja, ja, lieve dierbare tante Daniel,» klonk het van de lippen, van den jongen man, terwijl hij voor het hed knielde en de bleeke handen van de zieke kuste. «God zij dank, dat ik u gevonden heb ik heb zoolang naar u en den besten overlefene gezocht. Uw lief dochtertje heeft ons bij elkander gebracht!» De goudenregen komt van mijnheer, ma ma!» «Uit mijn tuin, in welken ik u met uw dochtertje brengen zal, opdat u in een goede omgeving en nauwkeurige verpleging weder genezen zult!« «U is een goed mensch, Rudolf Giessen «Slechts een dankbaar, lieve tante Daniël!» «Mama ik heb goudenregen gebracht, zult u nu weer spoedig geheel en al gene zen zijn? De vreemde legde liefkozend den arm om het kind. «Tante Daniel,» zeide hij innig, «wij moe ten haar in het schoone geloof laten, Kleine Gretha bracht u den goudenregen, neemt u nu den waren goudregen van mij aan! De goudenregen van uw kind moet u een symbool zijn. Stemt u toeopdat ik moed zal krijgen, een verzoek aan u te doen!« «Een verzoek? ik sta hem u reeds bij voorbaat toe!» «Ik wil uw lief dochtertje schilderen! Staat u dit toe het is mijn innigst verlangen «Zeer gaarne, beste jonge vriend, wan neer Greta het goed vindt Of zij wilde Zij kreeg weder een tuin en vogelengezang en bloemengeur en haar moeder zou weder roode wangen krijgen en weder leeren lachen als vroeger. En Rudolf Giessen schilderde zijn mooi schilderij, waartoe hem de kleine Greta als «Goudenregen» tot model diende. De tentoonstelling kon geen prachtiger schilderij aantoonen als het bruingelokte kind op het tuinhek staande, met omhoog geheven handen de takken omklemmend en een regen van goudgele bloesems over zich heen spreidende. Eene ware prachtige goudenregen. EINDE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1896 | | pagina 1