1 Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. 1 nT" i N°. 30. Zondag 26 Juli 1896. 5e Jaargang. J. R KEIZER. OMSTANDIGHEDEN. N ieuwstij dingen. Feuilleton. EEN ONGELUKSVOGEL. E2. cup i-Juiiius re Week- ëj le boog- rop voor VEEN. NIEUWE tj AMEDIJKM COURANT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidsciiarwoude en Br. op Laxgedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 0O ct. UITGEVER: BUREEL: üoordscharwoude. PRIJS DER AD VERTEN TIEN: Van 1—5 regels 30 ct., elke regel meer ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. Elke daad, welke wordt verricht, zal ge woonlijk eerst zijn overdacht; elke handeling, welke plaats vindt, veelal vooraf overwogen, of, door omstandigheden beheerscht, zijn uit gevoerd. Het hangt geheel van de omstandigheden af, onder welken vorm handelingen en feiten plaats grijpen. Omstandigheden zijn de steeds wisselende oogenblikken die wij doorleven. Elk uur brengt een andere omstandigheid mede. Onbewust worden zoo menigmaal toestan den in het leven geroepen, die, bij nader in zien, hadden voorkomen kunnen worden, doch waarvan wij de gevolgen niet overdachten en berekenden. Tengevolge van ondoordacht handelen wordt zoo dikwijls datgene geboren, waarvan het beter ware geweest, wanneer het niet gescha pen ware. Omstandigheden hebben reeds zoo vele ma len gediend, om ons vrij te pleiten van onbe zonnen daden. Omstandigheden hebben ons even zoovele malen er toegebracht, te handelen tegen beter weten in, in strijd met de stem van ons ge weten. Omstandigheden zijn het, waaraan wij onze positie in de maatschappij hebben te danken. Omstandigheden hebben er toe medegewerkt, dat de verstandelijke ontwikkeling en stoffe lijke welvaart van den eenen mensch zoozeer verschilt met den andere. Omstandigheden hebben ons gevormd tot - nog zeer onvolkomen individuen. En nu hangt het alweder geheel van de omstandigheden af, waaronder wij zijn opge groeid, in hoeverre wij onze gebreken kennen wij naar het middel zoeken om ze te verbe teren; in hoeverre wij trachten een goed mensch te worden. Omstandigheden bepalen onzen weg door het leven en oefenen een grooten invloed op ons doen qn laten. Onze groote maatschappij, met hare alle- daagschheden aan den eenen, hare beschavende invloeden aar. den anderen kant, waarin ver schillende groote en kleine gebeurtenissen el kander steeds afwisselen, wordt beheerscht door het menschdom. Ontwikkeling en beschaving, aanzien en ge boorte bepalen de plaats, welke wij innemen in de maatschappij, het verstand en het ge voel geeft ons het richtsnoer aan naar hetwelk de invloed wordt getoetst, die van ons uitgaat. Van ons denken en voelen hangt het af, in hoeverre wij ten zegen zijn voor de mensch- heid, in hoeven e wij voldoen aan den eisch van de humaniteit en philanthropie, billijk heid en recht. De mensch wordt beheerscht door verschil lende hartstochten, en het hangt van zijn goeden smaak, van den eisch, dien hem bezielt veelal af, in welke richting hij zijn schreden heeft gezet bij zijn intrede in de wereld. Doch die smaak en die ernst waren de vruchten eener opvoeding, welke gerijpt zijn naar gelaDg de kracht en de invloed was, die uitgingen van die opvoeding. 'tls de grondstof voor verdere ontwikkelin g en beschaving, die het standpunt peilt, waarop de mensch zich beweegt, waaraan men de in drukken toetst, die hij heeft opgevangen van liefde en opvoeding. Naar gelang wij echter meer tot ontwikke ling komen, moeten wij tevens trachten ons zelf beter te leeren kennen. Wij dienen te weten, wanneer wij voor goed onzen weg door het leven aanvaarden, waar langs wij onzen weg moeten afbakenen. Wij hebben te verstaan, dat elke stap moet worden overwogen, die wij drukken op den levensweg; dat elke afwijking voert ten ver- derve. Wij hebben te zorgen dat elke neiging naar verkeerdheden niet het gevolg is van omstan digheden waarin wij veelal door andere zijn gebracht. Wij moeten begrijpen dat elke stap in ver keerde richting ons langzaam maar zeker ze delijk en intellectueel vernietigt. Op welke sport van den maatschappelijken ladder we ook mogen zijn geplaatst, we kun nen in den kring waarin wij leven ten zegen zijn. Daartoe is in de eerste plaats noodig, dat wij de omstandigheden afhankelijk doen zijn van onzen wil. We hebben slechts toe te zien op den weg dien wij zelve inslaan vooraleer wij anderen hem leeren bewandelen. Wanneer wij worden geplaatst in een toe stand van onvermogen, door omstandigheden, zooals die door den loop der gebeurtenissen bepaald zijn, laten wij dan geen wissel trek ken op de toekomsthopen wij dan niet op een toevallige omstandigheid; zitten wij dan niet neder in droeve stemming, maar torschen den last, dien ons is opgelegd en woekeren wij met hetgeen ons deel werd en doen wij er ons voordeel mede. Met helder hoofd en koen beleid berekenen wij den toestand waarin wij verkeeren en zoeken naar middelen om ons weder od te heffen. Doch nimmer zullen wij de schuld mogen werpen op de kwade invloeden, welke ons terugvoerden tot niets beteeken6nde individuen wanneer wij de lokstem der verleiding niet konden weerstaan. Geen omstandigheid wijzige ons begrip van eerlijkheid en goede trouw, wanneer die wij ziging zou overhellen naar oneerlijke praktijken. Geen omstandigheid moge er ons toebren gen het met het vervullen onzer plichten, tegenover ons zelf, tegenover allen, zoo na niet te nemen. Vooral tegenover ons zelf zijn wij gestreng. Geen omstandigheid, nog eens, moge iets er toe bijdragen, ons te doen afwijken van den goeden weg, den weg die leidt tot het geluk. De weg tot het geluk. Hoe menigmaal wij in dit leven ook staan voor moeielijke vraagstukken, wij zullen ze kunnen oplossen, wanneer ons streven is in de goede richting. Elke arbeid worde verricht- met ernst en kalm overleg; van elke daad zorgen wij re kenschap te kunnen geven; elke handeling geve bewijs van vasten wil en koen beleid. Kennen wij ons zeiven; leeren wij ons be- heerschen en trachten de omstandigheden af hankelijk te stellen van onze daden. Berekenen wij in hoeverre wij onze toe komst en ons bestaan in eigen handen heb ben; roepen wij omstandigheden in het leven, welker behachelijke atmospheer van invloed is voor de aankweeking van datgene dat tot zegen kan strekken voor ons, voor ons allen, voor de menschheid. H. Het fanfare-corps Concordia" te ST. PANKRAS, vierde den 21 dezer zijn eerste jaar feest. Op verschillende punten in de gemeente bracht het in den avond van dien dag eenige nummers ten gehoore. Er waren veel menschen op de been. De heer Pluister, directeur, te Broek op Langedijk, heeft eer van zijn werk. Blijven de leden van „Concordia" met dezelfde lust en opgewektheid voortgaan, dan belooft het een uit muntend muziekgezelschap te worden. De lieer C. Faas, onderwijzer aan school no. 2 te IIEER-HUGOWAARD, is te Leeuwar den geslaagd voor de hoofdakte. AMBACHTSSCHOOL. De gemeenteraad van Oude Niedorp heeft in zijne vergadering van den 21 dezer, op voorstel van den heer Bos, met 5 tegen 2 stemmen be sloten, de subsidie aan de Ambachtsschool te Alkmaar van f 10 tot f20 te verhoogen. VOOR WIELRIJDERS. Door een vakman wordt aan wielrijders de raad gegeven, om hij on weder in boschachtige streken rustig door te rijden, maar daar waar geen boomen zijn en dichtbij water, af te stijgen, het rijwiel plat op den grond te leggen en zich op eenigen afstand daarvan te verwijderen. An ders zou de wielrijder wegens de gutta percha banden, die zeer slecht geleiden, een soort van accumulator van de dampkring-electriciteit vor men, iets wat niet geheel zonder gevaar zou zijn. Biggen hebben de leelijke gewoonte, dat zij elkaar bij het eten van den bak afbijten. Daarom verdient het aanbeveling, een ronden etensbak te gebruiken, die in het midden een draaibaren spil met zes of acht vleugels bezit. Door de vleugels wordt de bak in evenveel af- deelingen verdeeld, zoodat zes of acht biggen tegelijk kunnen eten, zonder dat zij elkander hinderen. EEN NET „DAMETJE". Een dametje netjes gekleed, jong, vroolijk, maar met een of ander op haar jeugdig geweten, werd te Breda onder geleide van een paar marechaussee in den gevangenwagen van het Huis van Bewa ring naar het spoorwegstation vervoerd. Daar aangekomen verliet zij den celwagen; lachte vroolijk den koetsier toe, nam een kwartje uit haar portemonnaie en gaf dit den koetsier, die waarschijnlijk niet zeer dikwijls eene derge lijke attentie van zijne passagiers zal ondervinden. (N. B. C IJS. In deze warme dagen is het een verkwik kende gedachte, dat men zelf ijs kan maken. We nemen daarom over uit „De Natuur" het antwoord, dat gegeven wordt op de vraag lioe kan men op de goedkoopste en gemak kelijkste wijze zelf ijs maken Door gebruik te maken van zoogenaamde koudmakende mengsels, als men namelijk geen groote hoeveelheden ijs behoeft, daar zij dan te kostbaar worden en men beter doet groote ijs machines daarvoor in te richten. Het goedkoopste mengsel bestaat uit 3 ge- wichtsdeelen gekristalliseerd glauberzout (zwavel zure natron of natriumsulfaat) met 2 gew. dln. Overgenomen uit Hollandsche Zeelui Typen en Schetsen uit de Zeemanswereld.) 't Was heusch zijn schuld niet, dat hij zoo'n ongeluksvogel was, en dat hij er een was, wist bijna de geheele koopvaardijvloot. Van de honderd zeelieden was er nauwe- lijks een die wist, dat de matroos eigenlijk Joost Stampers heette. Alleen als er van den ongeluksvogel ge sproken werd, wist iedereen, wie er be doeld werd. Toen hij nog kind was, scheen het onge luk hem reeds te vervolgen, zoodat hij ook in de ouderlijke woning meermalen met den naam van ongeluksvogel had kennis gemaakt. Zijn vader was visscher en had twee zonen, Kees en Joost. De man kon slechts een der knapen op zijn vaartuigje gebruiken. De andere moest zijn fortuin zoeken en de wereld in. Kees telde ruim dertien en Joost even twaalf jaren, toen de vader, door moeielijke omstandigheden gedrongen, besloot een der beide jongens naar zee te zenden. Wie zou 't echter zijn? Kees was zeer bevattelijk en even oppassend als zijn broe der, die al op zoo'n jeugdigen leeftijd zich in alles een kind der zee toonde. 't Was een belangrijk vraagstuk voor den vader, dat hem reeds vele slapeloozo nachten had gekost, alvorens hij er zijne zonen mee bekend maakte. Toen ontstond er een edele wedstrijd tusschen de broeders. Zij drongen er alle bei op aan, om 't zeemansvak te kiezen. Ten einde raad, stelde de vader voor, dat zij er om zouden loten. Twee stukjes hout, waarvan 't een iets langer was dan het andere, werden door den vader aan zijne jongens toegestoken, maar zoodanig, dat zij alleen het eene eind der houtjes konden zien. Wie 't korste stukje trok, was de toekomstige zeeman. Kees bleef visscher en Joost moest den blauwen zak in. Hij zag er volstrekt niet tegen op, maar z(jn vader was van gevoelen, dat die trekking niet anders had kunnen uitvallen, dat in het nadeel van den onge luksvogel. Welgemoed nam de jongen afscheid van vader en broeder en zeilde weldra met een Oost-Indievaarder naar zee. De knaap had een harde school. Alleen om zijne gewilligheid ontzag hem menig maal een schepeling, die den ongeluksvogel wel eens een tuchtiging had toegedacht. 't Duurde niet lang of aan boord kende niemand hem anders dan als «de ongeluks- "egel". Had het volk gewasschen en hing wasch- goed te droogen, gewoonlijk waaiden er een of meer kleedingstukken van Joost over boord. Zat er een hier of daar in het tuig te lapzalven, en kwam er eens een plompje teer naar omlaag, tien tegen één, of Joost bevond zich precies op de plek, waar de bruine vloeistof neerviel. Veroorloofden zich de ratten aan boord eens aan het leerwerk der manschappen te komen, dan was het zoo goed als zeker, dathet schoeisel vanJoost 't ontgelden moest. Wilde ik alle rampen en ongelukken vermelden, die den ongeluksvogel in zijn veelbewogen leven troffen, ik zou boek- j deelen moeten vullen, waartoe ik al even weinig lust gevoel als ik bij den lezer tot het lezen ervan mag veronderstellen. Pas was de knaap eenige dagen in de Oost geweest, of daar bracht de post de vreeselijke tijding, dat een geweldige storm, die in het moederland geheerscht had. de visschersboot deerlijk had geteisterd. Het huikje, waarmee zijn vader en broe der langs de kust vischten, was in de branding omgeslagen en beiden hadden een graf in de golven gevonden. Joost, de twaalfjarige scheepsjongen, stond door die ramp geheel alleen op de wereld. Voortaan zou hij geheel voer zich zeiven moeten zorgen. Moedig ving hij den strijd aan, nadat de eerste smart over zijn droevig verlies door kalme berusting was vervangen. Het bedrijvige, luchthartige leven aan boord werkte daartoe bijzonder mee. Ondanks allerlei kleine rampen, waarmee Joost zoo dikwerf had te woorstelen, ont wikkelde de jongen zich flink. Bijzonder vlug leerde hjj het scheeps werk cn was er spoedig achter als de bootsman of een der matrozen een knoop maakte of een splitsing legde die Joost nog nooit gezien had. Daarenboven was hij jegens iedereen even welwillend en vriendelijk, zoodat men van liever lede eenigszins van hem begon te houden. Twee jaar voer het schip indeindische zeeën, van de eene kustplaats naar de an dere en werd eindeljjk met eene lading suiker en koffie bevracht naar eene NedeF- landsche haven. Joost was inmiddels een flink zeeman geworden en belast met het werk van lichtmatroos, ofschoon hij wegens zijn jeugdigen leeftijd daarvoor nog niet de volle gage trok. Hij was flink uit de kluiten gewassen en tot een pootigen jongen op gegroeid. De meeste schepelingen verheugden zich in het vooruitzicht eerlang naar het oord te zullen vertrekken, waar zij geliefde be trekkingen hoopten weer te zien. 't Was Joost geheel onverschillig in welke streek hij zich bevond. Hij had daar ginds in 't vaderland immers alleen eenige kennissen onder de jeugdige visschers in het dorp, waar hij geboren was. Maar Joost zou de terugreis niet meema ken met de kark, waarop hij zijne eerste reis deed. Op zekeren morgen, moest hij met andere schepelingen naar boven om nieuwe zeilen aan te slaan. Als een haantje de voorste was hij 't eerst boven, maar ook weer t eerst om laag. Door 't breken van een der paarden, onder de ra, stortte Joost naar beneden! Met een geweldigen smak viel de arme jongen op het dek neer. Iedereen dacht dat de jeugdige zeeman morsdood was maar toen men toesprong om hem te hel pen, kwam men tot de ontdekking, dat hij er met een paar gebroken ribben was afgekomen. Zijn kapitein vond evenwel de kwetsuren van te ernstigen aard om er aan boord goede genezing van te verwachten. Voor zichtig werd de gekwetste dus in een prauw gelegd en naar wal in het hospitaal gebracht. De overigens gezonde knaap genas bijzonder vlug, en scheen na zijne herstelling even vlug en sterk te zijn als ooit te voren. Ruim een maand na het vertrek van de bark, waarmede hij was uitgezeild, verhuurde Joost zich als lichtmatroos op een groot fregat om daarmede naar Neder land te zeilen. Ook aan boord van dien boden waren allerlei rampen en onheilen zjjn deel, en gaf hem de bemanning al spoedig den bij naam van «ongeluksvogel". Evenwel hield men spoedig van den jongen zeeman, die altijd igoedsmoeds, gedienstig, hulpvaardig en beeefd was. Rond en eerlijk was zijn leus, rechtschapen van karakter, De oudste zeerobben voorspelden, dat er in den jongen een zeeman stak van den ouden stempel, een kerel daar land mee te bezeilen was. Alleen vond men het jam mer, dood jammer voor den borst, dat hij in allerlei opzichten zoo'n vervloekte on geluksvogel was. Gelukkig had h(j er zelf mindes erg in en scheen te meenen dat het zoo behoorde. Eindelijk in het vaderland weergekeerd, ging hij van boord met uitmonstering van ruim vijftig gulden. Op het kantoor der reederij van de bark, waarmee hij zijne uitreis gemaakt had, zou hij zijne gage van dertig maanden kunnen ontvangen, ten bedrage van ruim honderd en vijftig gulden. Alweer had het ongeluk hem een leelijke streep door de rekening getrokken. Het kantoor toch waarvoor hij gevaren had, was door de rechtbank in'staat van ken nelijk onvermogen verklaard en had juist eenige dagen te voren zijne betalingen ge staakt. Joost troostte zich bij zijn financieel verlies alleen met de gedachte«waarvoor heb ik eigenlijk geld noodig?" (Slot volyt).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1896 | | pagina 1