NIEUWE
Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 31.
Zondag 2 Augustus 1896.
5e Jaargang.
Plaatselijk Nieuws.
Ill TABLEAÏÏ-VZVA2ÜT.
Feuilleton.
0VTXA82EBB.
LANGEDIJKER COURANT
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwottde, Ocdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 ct., franco p. post 6<> ct.
UITGEVER:
J. H KEIZER.
BUREEL:
.Yoordscüiarwoude.
PRIJS DER ADYERTENTIËN:
Van 1—5 regels 30 ct., elke regel meer ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
ZONDAG 26 JULI.
Gedurende den geheelen dag lag er een
waas van matte uitdrukking op het gelaat
van allen, die binnen de grenzen der gemeente
Zuidscharwoude hun huisvesting hebben. Het
was warm dien dag. Broeiend warm. Veel te
warm voor de bewoners dezer streek. Niette
warm echter voor de bewoners van warme
landen.
Dit kan men weten, wanneer men voor een
wijle zich kan onttrekken aan alles wat ons
bindt aan het vaderland, en men met een
goed gespekte beurs in een touristenpakje ge
stoken, de wijde wereld kan ingaan.
Doch niet voor iedereen is dit weggelegd,
en in geen geval voor ons, die'kool en uien,
bieten en wortelen verbouwen.
Al is het waar, dat iemand veel kan ver
halen, wanneer hij verre reizen doet, waar is
het ook dat onze wetenschap dagelijks wordt
verrijkt met duizenderlei ervaringen. Maar
ernstig wil ik nu niet zijn. Het was alleen
mijn doel te bewijzen, dat al blijft men rus
tig thuis, die rust eveneens onderbroken kan
worden door gebeurtenissen, die zoo interes
sant kunnen zijn, dat zij de aandacht trekken
van een geheele gemeente, zoo zelfs, dat het
doorklinkt tot eene andere bevolking.
Een dergelijke gebeurtenis, die zelfs door
drong tot het redactiebureau van de courant
die wordt uitgegeven en gedrukt indestreek,
waarvan de gemeente Zuidscharwoude een
deel uitmaakt, vond plaats op bovengenoem-
den datum.
Is een bijzonderheid bekend op de druk
kerij van een nieuwsblad dan volgt de rest.
Zelfs bij een temperatuur van 90° Farenheit,
vindt de weerbaarheid, de ijver, de lust tot
arbeiden die daar aan den dag wordt gelegd
haar weerga niet. Alzoo dan was deze ge
beurtenis bestemd om aan de vergetelheid te
worden ontrukt.
Tervyijl de bewoners wegdommelden in het
ruischen der hoornen, die hunne groene toppen
bogen door den zachten druk van den zoelen
avondwind; terwijl de lucht nog trilde van
den zonnegloed en eenige trage voetgangers
hunnen langzamen sloffenden gang deden hoo-
ren langs den dorpsstraatweg; de vleermuis
haar val berekende om afstand genoeg over
te hebben hare vleugelen intijds uit te sprei
den, voordat zij den grond raakte; werd de
rust eensklaps verstoord door het scherpe
signaal van een hoorn, welk geluid door de
openstaande ramen tot in de hoeken van elk
vertrek binnendrong.
In kleine groepjes bewoog men zich voort
naar de plaats van waar het geluid kwam eu
weldra zag het talrijk saamgekomen publiek
op een groot stuk land een hoog opgetrokken
zeil, waar achter een troep rondzwervende
arabieren en andere vreemde personen zich
bevonden.
Men zag hun handelingen, doch men ver
stond hun taal niet.
Weldra werd het doel bekend waarvooi zij
hier gekomen waren. Het gezelschap zou eene
voorstelling geven van verschillende tooneeltjes
welke zoo hier en daar reeds op het wereldtoo-
neel zijn afgespeeld.
Dat zij echter geen onbekenden waren in
de Nederlandsche taal bewees het programma,
dat wij hieronder laten volgen
Programma
der voorstelling, gegeven door :t gezelschap
„Bedouinen en Cow-boys", onder leiding van
Mr. Pipacabili.
1. Opening der vooretelling door Bedouinen.
2. Parade voor 't publiek.
•3. Gebed aan Allah.
4. De Engelsen man Yesy op reis van uit
Cai'ro, overvallen door vijandelijk gezinde
Bedouinen, wordt van bagage enz. beroofd.
(Een ware gebeurtenis, getrouw nagebootst.)
5. Bezoek der Bedouinen bij den Shah Hitszra.
(Bizonder schitterend gemonteerd.)
6. Salut der troep.
7. Optreden der Transvaalsche boeren.
8. De boer Oompie in de prairie van zijn
paard beroofd, door den Indiaan Yrijkogel.
9. Carré.
10. Vosrijdon.
Aanvang 7 uur. Entree vrij.
De voorstelling begon.
Het gezelschap verwierf den bijval van het
publiek dat geheel enthusiast werd.
Het eene nummer had nog meer succes
dan het andere. De belangstelling nam van
hand tot hand toe, totdat de schaduw zich
allengs meer verspreidde over de plaats van
handeling, door een naderbij komende onweers
hui, welke de dichter aldus bezingt:
Maar eensklaps kwijnt de glans
Dor heldere hemeltrans,
En donkere wolken hevelen,
Daar r ijzen zwarte nevelen,
De dampkring brooit;
En blaakt en gloeit;
En schiet zijn sulfer,
In vlammend pulver,
In bliksems uit.
En 't schor geluid
Der donderslagen,
Knalt door de lucht
Zoekt redding in de vlucht,
Daar alle", naar veraming zucht.
(Landelijke Avondstond.)
Zoo was het ook hier. Het gezelschap möest
opbreken, en nu bleek het nadat hot mas
ker was afgelegd, dat de uitvoering door de
familie Duker op touw was gezet. Het publiek
had er niet te minder om genoten. Voor dit
huiselijk feestje had de heer J. Boon bereid
willig zijn weiland afgestaan.
Het was een avond van heerlijk amuse
ment; een aardig „tableau-vivant" waarvan
het publiek mede genoot.
EERSTE HOOFDSTUK.
Het schoonste landgoed van het Engel-
sche graafschap Wornshire en een beziens
waardigheid voor alle vreemdelingen is
het kasteel Cliffe Court. Het ligt in een
bekoorlijk dal, omgeven van prachtige wou
den en akkers en dank zij der vruchtbaar
heid van den grond heerscht er in den
geheelen omtrek een algerneene welvaart.
Sedert vele eeuwen is dit landgoed de
bezitting en woonplaats der lords van Cliffe,
die tot de aanzienlijkste geslachten van den
Engelschen adel behooren. De laatste lord
Clifle had bij zijn dood drie kinderen na
gelaten: Everard, de oudste, Alec en een
dochter, die op jeugdigen leeftijd was ge
huwd en slechts één kind eveneens een
dochter had gehad.
Everard had geheel het karakter van zijn
vader; hij was trotsch, onbuigzaam en
heerschzuchtig, maar niettemin was hij als
landheer algemeen bemind, hetgeen waar
schijnlijk voortkwam uit zijn onbeperkte
gastvrijheid en de mildheid, waarmee hij
zijn pachters en onderheorige» behandelde,
want hij strooide het geld met volle handen
om zich heen.
Over het lot van Alec lag oen donkere
schaduw.
Hij had eens een hevige twist met zijn
vader gehad en was op zeer jeugdigen leef
tijd naar Australië vertrokken, vanwaar
hij nooit terugkeerde.
Kort na den dood van zijn vader kwam
in Engeland het bericht, dat hij in Austra
lië ernstig ziek lag, en Everard, die toen
lord Cliffe heette en alle bezittingen van
zijn vader had geërfd, vertrok terstond naar
Melbourne, waar hij nog juist intijds aan
kwam om zijn broeder te zien sterven.
Hij bleef vervolgens nog een geheel jaar
in Australië, maakte daarop een reis door
Amerika en de beide Indiën en toen hij op
zijn landgoed terugkeerde bracht hij een
knaap mee, dien hij voorstelde als zijn neef,
den zoon van Alec en zijn erfgenaam, want
hij had zich voorgenomen nooit te huwen
en het was algemeen bekend, dat hij op
een eenmaal genomen besluit nooit terug
kwam.
Niemand vernam ooit iets omtrent de
moeder van den knaap, maar de omstandig
heid dat lord Cliffe hem als zijn neef en
erfgenaam erkende was voldoende om aan
alle booze vermoedens het zwijgen op te
leggen. Nadat Hubert Cliffe zijn studiën
had volbracht nam hij zijn intrek bij zijn
oom, op Cliffe Court, waar de jonge land-
heer door zijn minzaamheid sp >edig alle
harten voor zich innam.
Op den morgen dat ons verhaal begint
was hij in het vertrek, dat hij met zekeren
trots zijn studeerkamer noemde, bezig een
j beschadigden vischhengel te herstellen.
Hij droeg een eenvoudig grijs zomerpak,
dat zijn welgevormde gestalte zeer voor-
deelig deed uitkomen.
Terwijl hij nog met zijn hengel bezig
was, trad zijn oom bij hem binnen.
Lord Cliffe was een man van hooge ge
stalte, omstreeks vijftig jaar oud, met
grijzend haar, heldere blauwe oogen en
een trotsch, doch niet onaangenaam gelaat.
Ik ontvang daar juist een brief van
uw nicht, de gravin De Robaix, zeide hij,
terwijl hij Habert een vel postpapier liet
zien, dat hij uit een sierlijke enveloppe
haalde, zij schrijft dat zij reeds heden, te
gen den tijd van het diner hier zal zijn.
Gij moet dus naar het station rijden om
haar af te halen.
Komt zij vandaag al! riep de jonge
man uit, nadat hij den brief van zijn oom
had aangenomen en vluchtig doorgelezen.
Ja.
Hoe zonderling dat wij beiden, die
zoo nauw aan elkaar verwant zijn, elkaar
nog nooit gezien hebben.
Dat is volstrekt niet zonderling, wan
neer men bedenkt, welk vooroordeel haar
moeder tegen u had, antwoordde lord Cliffe
koel. Zij beschouwde Clarice reeds als mijn
erfgename en het was natuurlijk een bit
tere teleurstelling voor haar, dat haar hoop
door u werd vernietigd.
Hoelang is zij gehuwd geweest? vroeg
Hubert.
Ongeveer zes jaar en zij is nu sedert
twee jaren weduwe.
Dus is zij een jonge weduwe?
Ja, zij moet omstreeks zes-en-twintig
jaar zijn.
Dan is zij juist zoo oud als ik, merkte
Hubert aan en tegelijk verzonk hij in ge
dachten, die waarschijnlijk zijn nicht de
jonge gravin De Roubaix betroffen.
Lord Cliffe sloeg hem opmerkzaam gade,
vervolgens ging hij naar het hooge boog
venster, dat uitzag op het terras, waar
door het geheele kasteel omgeven werd.
Ik geloof wel dat het Clarice hier
zal bevallen, zeide lord Cliffe, terwijl hij
met welgevallen naar buiten keek, en zij
zal moeten toegeven, dat dit dal zelfs niet
voor de heerlijkste streken van haar ge
liefd Frankrijk behoeft onder te doen.
Zeker niet, antwoordde Hubert, die
naast zijn oom kwam staan en eveneens
naar buiten keek, en al die heerlijkheid
behoort tot het grondgebied van Cliffe Court.
Dat hebben wij te danken aan de alleen
bij ons heerschende wet, dat zulk een erf
goed niet versnipperd mag worden, maar
geheel en onverdeeld van den een op den
ander moet overgaan.
Ja, en gij moogt zeker die wet wel dekte een toornig rood zijn gelaat en het
prijzen die mij er toe dwingt, alles aan u kostte hem blijkbaar de grootste moeite
te vermaken, zeide lord Cliffe Courtzich te beheerschen.
op somberen toon. Misschien had lord Cliffe aan het ge-
Op dit oogenblik heb ik daar wer- laat van z(jn neet gezien, wat er in diens
kelijk niet aan gedacht, maar zou ik toch i hoofd omging en wilde ook hij een twist
niet anders kunnen doen dan de wet prij
zen, die het zóó en niet anders heeft in
gesteld, antwoordde Hubert Cliffe met de
hem eigene openhartigheid, die een zijner
schoonste karaktertrekken was.
Zijn oom wierp hem van ter zijde een
zonderlingen blik toe.
Nu, nu, kraai maar niet te vroeg
victorie, Jongmensch, zeide hij op een toon,
die Hubert onaangenaam toeklonk.
Ik zou wel eens willen weten, oom,
wat gij met deze raadselachtige woorden
bedoelt, zeide hij. G(j hebt al eens meer
dergelijke toespelingen gemaakt en ik moet
u bekennen, dat ik er de oorzaak niet van
doorgronden kan.
Het z(jn waarschuwingen en gij zult
verstandig doen, die niet in den wind te
slaan.
Maar wat bedoelt gij dan toch met
die waarschuwingen, oom Everard
Dat gij u nooit tegen mijn wil zult
verzetten.
Hubert fronste somber de wenkbrau
wen, juist zooals zjjn oom dat doen kon.
Op ernstigen toon antwoordde hij
Gij schijnt te vergeten, dat ik een
man ben die de vrije beschikking over
zijne daden heeft. De tijd is voorbij, dat
rnen een onbeperkte gehoorzaamheid van
mij vorderen kon. Uwe wenschen zullen
altijd door mij geëerbiedigd worden, maar
bevelen kan ik niet afwachten.
Lord Cliffe bedwong het bitse antwoord
dat hem op de lippen lag liep eenige ma
len de kamer op on neer, bleef toen weer
voor zijn neef staan en zeide op verzoe
nenden toon
Ik wil daarover nu niet met u twis
ten, Hubert, ik wilde alleen eens ernstig
met u spreken en wel over een aange
legenheid, die u van zeer nabij betreft. Ik
heb bedacht, dat het voor u hoog tijd
wordt om te hnwen en ik heli daarom
een keus voor u gedaan, die gij, naar ik
hoop, volkomen zult billijken, namelijk uw
nicht Clarice.
Clarice riep de jonge man verbaasd
uit. Maar ik ken haar in 't geheel niet.
Dat bezwaar zal binnen vier-en-twin-
tig uren opgeheven zijn en ik twijfel er
volstrekt niet aan, dat zij u eveneens als
zooveel andere mannen zal weten te boeien.
Zijn toon was bevelend en wekte daar
door in de hoogste fmate het misnoegen
van Hubert op, die zich tevens ongerust
maakte, want niemand kende hel heersch
zuchtig karakter van lord Cliffe beter dan
hijmaar hij was verstandig genoeg om
te zwijgen en thans door geen verzet twist
met zijn oom uit te lokken. Evenwel be-
vermijden, althans hij maakte plotseling
een einde aan het gesprek door te zeggen:
- Ik zal u thans alleen laten, dan
kunt ge eens kalm over mijn woorden na
denken, maar vergeet niet, dat ik een on
betwistbaar recht heb te eisehen en dat
gij u naar mijn wenschen moet schikken.
Met deze woorden verliet hij de kamer.
Hubert staarde hem na met somberen
blik.
Reeds meermalen had lord Cliffe ge
tracht zijn neef te doen buigen voor zijn
despotischen wil, zonder dat deze zich
daartegen verzet had, maar de toon, dien
hij thans had aangeslagen, wekte in he
vige mate den toorn van den jongen man
op en hij bleef langen tijd onbeweeglijk
en peinzend voor zich uit zitten staren.
Ten slotte evenwel klaarde zijn gelaat
weer op, hij wierp zijn sombere gedachten
met geweld van zich af en nam liet vaste
besluit, in deze aangelegenheid, de gewich
tigste van zijn leven, alleeen zijn eigen
wil te volgen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
De gravin Roubaix moest om zes uur
's avonds aankomen en tegen dien tijd
reed Hubert Cliffe in een sierlijk rijtuigje
met twee prachtige paarden bespannen
naar het station.
Slechts tweemaal daags stopte er een
trein bij het dorp, vandaar dat het station
slechts een nietig gebouwtje was, waar
zeer weinig levendigheid heerschte.
Toch was het er dien dag drukker dari
gewoonlijk, want behalve de equipage van
Cliffe Court stond er nog een rijtuig te
wachten, een kleine, mooie phaeton met
een paar grijze poneys bespannen.
Hubert kende dit span en toen hij op
het perron kwam, keek hij om naar de
eigenares er van, een slanke blonde jonge
dame met een bijzonder voornaam uiterlijk
die daar langzaam heen en weer wandelde.
Hij naderde haar met den hoed in de
hand.
Dat is een onverwacht genoegen,
lady Carlyon, zeide hij. Gaat gij op reis?
De dame knikte hem met een allenief-
steri glimlach toe en stak hem, als een
goede vriend, de hand toe, terwijl zij ant
woordde
Neen, mr. Cliffe, ik ben alleen hier
om een vriendin af te halen, die met den
trein moet komen.
Uit Londen?
Neen, zij komt uit het noorden, uit
Yorkshire, waar haar vader predikant was.
Deze is onlangs gestorven.
Hoe treurig, zeide Hubert, die met
elke ongelukkige terstond medelijden voel
de. En zal die jonge dame hier lang blijven?
Dat weet ik niet, maar ik hoop het.
Wij hebben elkaar in vier jaren niet ge
zien en in dien tijd is er veel veranderd;
in mij zal zij zeker dezelfde van vroeger
niet terugvinden.
Lady Carlyon deed deze woorden van
een droefgeestig lachje vergezeld gaan en
zelfs een oppervlakkige heoordeelaar zou
daaruit kunnen opmaken, dat zij niet ge
lukkig was.
Zij babbelde met Hubert tot de trein
voor het station reed. Slechts weinig rei
zigers stapten hier uit. Uit een coupé
tweede klasse kwam een jonge dame, in
een eenvoudig rouwgewaad gekleed en Hu-
bert begreep terstond, dat dit zijn nicht
niet wezen kon, zoodat hij zich naar een
coupé eerste klasse begaf, waaruit een met
doozen en pakjes beladen kamenier sprong.
Terwijl hij zijn nicht, die op de kame
nier volgde, de hand toestak om haar hij
het uitstappen behulpzaam te zijn, snelde
lady Carlyon naar het meisje in den rouw
en drukte haar vol liefde in de armen,
terwijl zij uitriep:
Lieve, beste Arline, wat ben ik ver
heugd u weer te zien. Waar is uw bagage?
Het meisje wees naar een zwarten kof
fer, die juist uit den goederenwagen werd
gezet, een besteller nam den koffer op en
droeg hem naar het rijtuig, waar lady
Carlyon met haar vriendin instapte.
En sla nu dien sluier eens weg, en
laat me u eens goed in het gezicht zien,
zeide lady Carlyon schertsend, terwijl de
koetsier zijn paardjes in beweging zette.
Ik zou wel eens willen weten, of ge nog
altijd zoo schoon zijt als vroeger.
Het meisje glimlachte en hief haar
sluier op, waardoor zij een gelaat ont
blootte, dat treffend schoon was, doch
waarop nevens de blos der jeugd ook een
uitdrukking van ernst en droefgeestigheid
lag verspreid, die haar schoonheid trouwens
nog aantrekkelijker maakte. Haar oogen
waren groot en donkerbruin, terwjjl de
lange wimpers hen nog donkerder deden
schijnen en om het marmerbleeke, hoog
gewelfde voorhoofd krulde een overvloed
van zijdeachtige, kastanjebruine lokken.
Haar gelaatskleur was bijna doorschijnend
blank met een licht, allerliefst blosje op
de donzige wangen.
Vol bewondering zag lady Carlyon haar
aan.
O gij zijt nog schooner dan vroeger
riep zij uit. Ik kan mij haast niet hegrij
pen hoe gij twintig jaar geworden zijt
zonder verloofd te zijn, of misschien zijt
ge het reeds.
(Wordt vervolgd.)