Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 34.
Zondag 23 Augustus 1896.
5e Jaargang.
ENGELANDS WERELDNACHT.
Feuilleton.
01TIA S K S1B.
NIEUWE
LA»IJ
OIRAHT.
't Is tot op zekere hoogte eene periode van
„storm en drang", die Engeland, in zijn bui-
tenlandsche politiek vooral, tegenwoordig door
leeft. Zoo begint het eerste artikel onder bo
venstaand opschrift in „De Standaard."
Oud-Engeland is langer dan een eeuw de
mogendheid geweest, die, krachtig en één van
binnen, aan de spits der volkeren stond.
Dit is nu echter uit. Albion kan den toon
niet meer aangeven en andere Staten hande
len in gewichtige vraagstukken van Nationa-
len aard zonder Engeland.
Voor den koers der hooge politiek richt
zich de blik almeer naar Petersburg eerst, en
vervolgens naar Berlijn, waar keizer Wilhelm
als zijn eigen minister van buitenlandsche za
ken optreedt.
Een bittere pil om te slikken voor John
Bull. Of het hem echter gelukken zal zijn
prestige te behouden, waarnaar hij tracht om
door groot machtsvertoon, de mogendheden
nog zooveel te imponeeren, zal de tijdleeren.
De geduchte uitbreiding zijner vloot, die
drijvende pantsergordel, die Engeland onkwets
baar moet maken voor eiken aanval van bui
ten, doet het ontzag voor den fleren Albion
niet klimmen.
De reden hiervan is niet ver te zoeken.
Sedert de omschepping van vroeger zoo ver
brokkelde Staten op het vasteland tot groote
machten, met een krachtig nationaal bewust
zijn, wier iudustrieele en handelsconcurrentie
aan Engelands monopolie haast overal op de
wereldmarkt een eind heeft gemaakt, ja, hier
en daar den Britschen koopman al geheel ver
drongen; sedert het toenemen van den poli-
tieken invloed der Amrrikaansche Unie, die
op hoogen toon al durft beweren, dat Enge
land, zelfs Engeland, in de nieuwe wereld
niets te vertellen heeft; sedert het voort-
schuiven, langzaam maar zeker, van de Rus
sen tot aan Indië's poorten, en het door hen
verkregen overwicht in Oost-Azië, waar Chi
na's Keizer zich nagenoeg geheel in hun han
den stelt; sedert, eindelijk, het naar voren
treden van Duitschland, niet maar als één
van de drie bondgenooten, maar als eerste,
met beslissende stem in het kapittel, - is
Engelands staatkundige macht er sterk op
achteruit gegaan. In Europa, en voorts overal,
in alle werelddeelen, waar Brittanje voor eigen
belangen heeft op te komen.
Het is de logica der feiten, en daarom ver
mag Engeland er zoo weinig tegen te doen
de snoevende taal der Britsche Jingo's kan
allerminst de feiten weg-redeneeren. Het lijkt
zelf een beetje belachelijk, als men ziet hoe
de Engelsche couranten - spreektrompetten
van invloedrijke ministers of partijen - stout
weg beweren, dat Brittanje sterk genoeg is
om heel de wereld te beoorlogen; dat het een
kleinigheid zou zijn, om Duitslands macht
(die alleen door Engelands welwillende neu
traliteit in 1870 kon bevestigd wordenvoor
goed te vernietigen.
Het uitstooten van Duitschers uit Engelsche
betrekkingen moge voor de betrokken perso
nen minder aangenaam zijn, daarmee is Duitsch-
lands concurrentie niet beteugeld, laat staan,
dat zijn aanzien en politieke macht er door
verdwijnen zal.
En die concurrentie, maar dan niet zoozeer
op nijverheidsgebied, heeft Engeland van alle
gfoote mogendheden te ondervinden.
In Oost-Azië zag het zijn invloed krimpen
door den tact, waarmee de Russische Regee
ring manoeuvreerde. In Midden-Azië en in
Konstantinopel ging het niet anders toe. In
Afrika kon John Buil zoomin de Franschen
als de Duitschers tegenhouden in de uitbrei
ding en versterking van hun koloniaal bezit.
Hij moest het aanzien, dat Madagascar door
de Republiek werd geannexeerd en ze èn aan i
den Congo èn in het noorden haar pinnen
dieper in den grond sloeg en ook kon niet
belet worden, noch door een openlijk optre
den noch door slinksche streken, dat Duitsch
land zich in het Oosten en Westen van Afrika
als een echte koloniale mogenheid installeerde.
De namen van Chamberlain en Rhodos in
één adem genoemd, zeggen ons ook dat het
wereldbeheerschende Brittanje door geweld
noch list iets vermag tegen een kleinen krach-
tigen staat, die buiten het bereik van zijn
scheepsgeschut ligt.
Bij Majuba eerst en later bij Krugersdorp
is het geweld geknot; en in de diplomatieke
onderhandelingen sedert het begin dezes jaars
moest de staatsmanswijsheid van den grooten
Chamberlain het telkens afleggen tegen de
ëerlijke politiek van den boerenpresident.
Nimmer te voren heeft Engeland zulke po
litieke en zedelijke nederlagen geleden, als in
den laatsten tijd. De Whig- en Tory-partij
beiden dragen er de schuld van. Door laatst
genoemde zijn de grootste fouten begaan,
maar de Whigs hebben door hun werkeloos
heid en verkeerd beleid het echèc der huidige
regeering in Azië, Afrika en Europa helpen
Voorbereiden. Toch doet het velen en wie
kan dat niet begrijpen? - heimelijk genoe
gen, dat juist onder Salisbury's bewind de
storm is losgebroken, en deze „krachtige" mi
nister, mèt den man die van een Keizerlijk
Engeland over heel de wereld droomt, slag op
slag krijgt en zijn plannen verijdelen ziet.
Wat is de zaak De wereld is anders ge
worden, maar Albion dezelfde gebleven, niets
geleerd hebbende, en in echt-Britsche stijf
koppigheid maar vertrouwend op zijn hege
monie ter zee en op zijn reusachtig kapitaal.
De gevolgen bleven niet uit, en nu is het
te laat om alles te gebeteren. Brittanje is zijn
opperheerschappij kwijt en kan nergens meer
zijn wil aan de mogendheden opleggen.
Vandaar het omzien naar bondgenooten;
maar dan „noodgedrongen" natuurlijk.
Maar ook de als bondgenooten begeerde
Staten toonen zich min of meer sceptisch
tegenover de Punische trouw en de politieke
en militaire talenten van Engeland. De jong
ste proeven daarvan zijn niet bepaald aan
lokkend.
Door tal van invloedrijke mannen wordt
erkend, dat de wezenlijke macht van het land
in geen verhouding staat tot zijn gioote be
langen als wereldrijk, en daarom willen ze
voor alles hierin verandering zien gebracht.
Al wat Brit is, stemt het trouwens toe, dat
geen offer te groot mag geacht worden om
een vloot te krijgen, die op alle wateren de
sterkste is.
Op zee dan voor het minst moet Engeland
de onafhankelijkheid zijner belangen en zijn
politiek der freien Hand kunnen bewaren. Nog
hoopt men, dat dit mogelijk zal blijkendoch
de Engelsche bladen, zich in den laatsten tijd
met dat vraagstuk nogal eens bezighoudende,
erkennen dat er veel bedenkelijks ligt in het
echec, in Transvaal en in Egypte geleden.
Herhalen zulke nederlagen zich, dan zoude
tijd komen, dat Engeland stap voor stap uit
het zwart werelddeel en ook uit Azie werd
t i Zljn eigen egoïstische politiek heeft
John Buil het te wijten, dat hij tegenover de
Russen noch op China noch op Turkije reke
nen kan. In Perzië staat het evenzoo. Wat is
daar sinds het jaar 1870 de Engelsche invloed
met ingekrompenEn wat Egypte betreft,
zou de geringste hulp of aansporing van een
der mogendheden voldoende zijn, om heel de
Engelsche bezetting over de kling te jagen;
en dan nam voor Albion het beheerschen van
den zeeweg naarlndie een eind!
't Zijn vooral de gebeurtenissen in Trans
vaal geweest, die in Engeland veler oogen
voor dezen critieken toestand geopend hebben.
Van een ervaren Staatsman, als Salisbury
4-)
Ben ik dat werkelijk? Dan moet ge
mijn bewondering daarom des te hooger
schatten. Met uw verlof, uw armband is
losgegaan, mag ik hem even vastmaken?
Zij strekte haar fraai gevormden, ronden,
vollen arm die zoo blank was als albast,
naar hem uit en toen Hubert den armband
met fonkelende robijnen had vastgemaakt,
was het hem licht te vergeven, dat hij een
kus op haar pols drukte.
Toch maakte hij nog een kleine veront
schuldiging.
Familievoorrechten, zeide hij schert
send, kunt ge mij vergeven, dat ik daar
gebruik van maak?
Zij glimlachte koket en toonde zich in
het minst niet boos, in tegendeel, in haar
toon klonk een zacht verwijt, toen zij zeide
Het is de eerste maal, dat gij die
rechten laat gelden.
Later, toen de gasten kwamen, toonde
zij zich een voorbeeldige gastvrouw en bracht
door haar voorname, bevallige manieren
iedereen in opgetogenheid en verrukking.
Sir Ascot Carlyon hield zich, voor men
aan tafel ging, zooveel mogelijk in haar na
bijheid op, terwijl zijn vrouw er de voorkeur
aan gaf, zich aan een geopend venster te
zetten, waar Hubert weldra bij haar kwam
en met haar een gesprek aanknoopte.
Ik heb onlangs aan het station in
het geheel geen afscheid van u kunnen
nemen, zeide hij. Toen ik mijn nicht uit
de coupé had geholpen, keek ik naar u
rond, maar gij waart verdwenen.
Ja, ik ben terstond naar huis gereden,
omdat miss Lester, mijn vriendin, eenigs-
zins vermoeid van de reis was.
Zij is dus aangekomen?
Zeker.
En is zij nog bij u?
Ja, maar zij wil niet lang bij mij
blijven, zij staat er op zelf haar brood te
verdienen, en ik heb haar moeten beloven
een betrekking voor haar te zoeken.Zoudt
gij wellicht iets geschikts weten?
Ik vrees van neen, zeide Hubert of
zy moest bij ons als huishoudster willen
komen.
Maar gij hebt er toch een, mrs. Belton
Ja, maar zij is gisteren van de trap
gevallen en heeft zich ernstig aan een der
knieën bezeerd; de dokter zegt dat het
nog tamelijk lang kan duren, voor zij weer
zal kunnen loopen, en wij moeten intus-
schen een plaatsvervangster hebben. Zoo
als van zelf spreekt, laten wij haar niet
het huis uitgaan, maar de arme oude is
door haar toedoen last zullen hebben.
Hij hield eensklaps op, daar hij een
plotselinge verandering op het gelaat van
lady Carlyon waarnam en toen hij omzag
bemerkte hij, dat een rijzig officier met
een gefronsd, door de zon gebrand gelaat
binnentrad en aan de gravin De Roubaix
voorgesteld werd.
Ha, daar is Stuart, zeide hij op on
verschilligen toon en zonder haar aan te
zien, ik moet weg om hem te verwelko-
vormde vingers, die slechts met één ring,
den gladden trouwring versierd waren, en
zij legde snel, als om dit kleinood voor
hem te verbergen, haar rechterhand er op.
Hij maakte volstrekt geen opmerking,
en op hetzelfde oogenblik kwam Hubert
Cliffe naderbij, bood haar den arm en zeide:
Sta mij toe u aan tafel te geleiden,
lady Carlyon. Stuart, wilt ge zoo goed
zijn miss Molineux den arm te bieden
men; gij zult mij toch verontschuldigen?roemd.
Alice sprak geen woord, alleen knikte
zij toestemmend met het hoofd en daarop
dwaalde haar blik schuw door de kamer
rond, als vreesde zij dat aller oogen op
haar gevestigd waren.
Dit was evenwel niet het geval en ter
wijl kapitein Stuart nog met de gravin
De Roubaix sprak, had zij gelegenheid
hem aan te zien en met al haar zelfbeheer-
sching terug te krijgen. Wat zag hij er
ernstig uit en hoe vreeselijk was hij ver
ouderd. Over zijn wang liep een breed
litteeken, maar dat maakte hem, althans
in haar oog, niet leelijk, hij scheen haar
nog altijd de schoonste en de fierste van
alle mannen toe.
Hubert Cliffe, die zich moeite gaf om
alles te doen wat voor beiden den toestand
minder pijnlijk kon maken, en die zich
overtuigd hield dat een beslist ontwijken
zich juist de algemeene aandacht trekken
zou, bracht den kapitein naar de plaats
waar lady Carlyon zat.
Hier is een vriend, die gij in langen
tijd niet gezien hebt, mylady, zeide hij.
Daarop liet hij de beide menschen, die
tamelijk ver van de overige gasten ver
wijderd waren, met elkaar alleen en knoop
te elders een gesprek aan.
Kapitein Stuart boog zwijgend voor de
dame en scheen zich weer te willen ver
wijderen, maar Alice stak hem haar be
vende hand toe, die hij, zonder bepaald
onbeleefd te zijn, niet kon afwijzen.
Met niet al te vast klinkende stem
vroeg zij.
Zyt gij reeds lang in Engeland ka
pitein
Eerst sedert eenige weken, antwoord
de hij.
In is het uw voornemen voor
te blijven?
Volstrekt niet, ik keer naar mijn
regiment terug, zoodra mijn verlof ge
ëindigd is.
Zijri toon was ijskoud en drukte vol
komen onverschilligheid uit; zijn houding
kon bij alle beleefdheid niet koeler en
teruggetrokkener zijn, maar niettemin zag
hij haar onder het spreken onafgewend
aan en dacht daarbij welk een bekoorlijk
en onschuldig gelaat zij had en hoe goed
zij de valschheid verborg, die hem zulk
een bittere ervaring had laten opdoen.
- Inderdaad? zeide hij zacht en inzijm
De diners op Cliffe Court waren be-
Lord Cliffe had een voortreffelijken kok,
den fijnsten wijn in zijn kelder en een
uitmuntenden smaak en het diner van
heden was volkomen in staat, dien roem
te handhaven. De gravin Clarice De Rou
baix nam als gastvrouw de honneurs waar
met een bevalligheid en een tact, dat alle
gasten, maar in het bijzonder de heeren,
er over verrukt waren.
Na het diner vertoefde het gezelschap
oogen blonk een bittere spot. Ik ben niet
gaarne barsch tegen een vrouw, maar gij
moet mij vergeven, wanneer ik mij ver
oorloof, aan uw woorden te twijfelen.
Er volgde een kort stilzwijgen en zij
zag als hulpeloos voor zich uit, niet bij
maehte iets te antwoorden op zijn verwijten'.
Vriendschap tusschen u en mij is
een onmogelijkheid, lady Carlyon, ging
kapitein Stuart na deze pauze voort, ter
wijl hij met meedoogenloozen blik op haar
nederzag, vriendschap vereischt achting en
het is slecht aan te nemen, dat ik zulk
een gevoel zou kunnen koesteren voor
iemand, die mij zoo bedrogen heeft als gij.
Zij had thans geen reden meer zich over
zijn koelheid en terughouding te beklagen,
want al zijn kalmte was verdwenen, de
sterke man kon zich niet beheerschen en
liet aan zijn jarenlang onderdrukte gevoe-
een oogenblik in het salon en iets later lens den vrijen loop
lokte de heerlijke zomeravond een groot Is het alleen uit ijdelheid of uit zucht
gedeelte der genoodigden naar buiten over uw slachtoffer te triomfeeren datgii
in het park, waar zy in troepjes of paren
rondwandelden.
Lady Carlyon, die zich, zoowei aan ta
fel als later in het salon, zoo levendig
en opgewekt- mogelijk had voorgedaan,
verheugde zich, dat zij thans voor een
oogenblik van dien lastigen dwang bevrijd
was en zij vluchtte naar een tamelijk af
gelegen gedeelte van den tuin, waar
hoopte alleen te kunnen blijven.
Daar zette zij zich neer op een bank,
die door dicht kreupelhout was omgeven.
Nog niet lang had zij daar gezeten, toen
de lucht van een sigaar haar verried, dat
er iemand naderde en een oogenblik later
ging kapitein Stuart voorby.
Hij bleef echter eensklaps staan, toen hi
een gestalte tusschen het gebladerde be
merkte, die hij niet terstond herkende.
Eerst toen zij tot hem opzag, zeide hi
plotseling
Lady Carlyon
Ja, ik ben het.
Hy wilde verder gaan, maar zij hield
hem terug.
Met een diep weemoedig lachje zeide zij
Gij zyt dus vast besloten, uw oude
vrienden te verloochenen, kapitein StHart?
Hij wierp zijn sigaar weg alvorens te
antwoorden.
Toen zeide hij
Gij zijt de eerste, die mij eens de
bewijzen der onbestendigheid gaf.
Waarlijk? Wellicht ben ik ook de
eenige, die reden tot klagen had en toch
waren wij eenmaal vrienden.
Vrienden? herhaalde hij en zijne stem
klonk scherp.
En, ging zy haastig voort, ik heb
niet zooveel vrienden, dat ik er een mag
verwaarloozen. Het is mij zeer droevig te
zoo tot mij spreekt en met my het onder
werp vriendschap aanroert? ging hij op de hemel zelf.
hürtftf.nfhfoInL'On (nnn 750 „I t-v
rantén vond aangekondigd. O God, zelfs nu
nog is mij die gedachte ondraaglijk.
Zijn laatste woorden gingen over in een
gefluister en zijn hand had haar schouder
losgelaten.
Zij keerde zich om en greep hem nu
op haar beurt bij den arm.
Denk niet zoo streng over mij, Basil,
zeide zij op smeekenden toon, beoordeel
mij zoo zacht mogelijk. Ik kan en mag u
niet alles ophelderen, maar waarlijk, ik
ben niet zoo laakbaar als gij denkt.
Niet laakbaar, herhaalde hij, terwijl
hij zijn arm uit haar hand wegtrok, niet
laakbaar, toen gij mij bedroogt, terwijl
gij, toen wij elkaar de laatste maal voor
mijn vertrek zagen, onder den sterrenhe
mel in mijn armen laagt en mij zeidet.
dat ge mij boven alles ter wereld lief
liadt en dat ge mij trouw zoudt blijven
tot in den dood Dat was de schande
lijkste leugen, die ooit over de lippen van
een vrouw gekomen is.
Ik loog nietriep zij uit, want deze
woorden sneden haar door het hart, het
was de waarheid, het was zoo waar als
hartstochtelijken toon voort. Zijt gij er niet
mee tevreden, mijn leven zoo verwoesten
geheel mijn geloof in de vrouwen vernie
tigd te hebben? Wat kunt gij nu nog meer
verlangen
Heb ik inderdaad uw leven vetwoest?
vroeg zy zacht en op droevigen toon, hoe
wel een rilling van vreugde haar door de
leden voer bij de ontdekking, dat zijn liefde
zoo machtig was geweest. Dat doet mij
leed, innig leed.
Hij zag haar zwijgend aan, haar gestalte
teekende zich in het volle zachte maan
licht duidelijk af tegen den donkeren ach
tergrond, en haar zachte, blauwe oogen
zagen hem zoo openhartig, zoo trouw en
zoo onschuldig aan als een kind.
Geen sphinx was ooit moeielijker te
begrijpen dan een vrouw, mompelde hij
half voor zich. Ik sta hier voor een geheim
dat jk maar niet kan doorhronden.
Hy naderde haar en legde de hand op
haar schouder.
Alice, hernam hij, beantwoord
slechts ééne vraag, die ik, de hemel is mijn
getuige, het recht heb u te doenwaarom
liet ge mijne brieven onbeantwoord?
Zij sprak geen woord, maar hij kon
voelen, hoe haar gestalte onder zijn aan-
-aking beefde.
Na een kort stilzwijgen ging hij voort
Was het omdat gij bespeurdet, dat
gij sir Ascot Carlyon meer liefhadt dan
mij en gy den moed niet bezaat het mij
momwonden mee te deelen Het zou toch
Jeter, veel beter zijn geweest, wanneer
?ij het gedaan hadt, in plaats van mij
floot te stellen aan den vreeselyken angst
en het pijnlyk ongeduld dat ik heb door-
De toon waarop zij sprak was zoo op
recht, dat hij er door getroffen werd.
Haar gelaat was doodsbleek en haar oogen
zagen vol weemoed tot hem op.
Neen, zy loog niet, hij gevoelde het,
diep in zijn binnenste, dat zij de waarheid
sprak.
Een oogenblik wachtte hij. terwijl zij
roerloos bleet zitten en haar blik onafge
wend op zijn gelaat gevestigd hield.
Ten slotte hernam kapitein Basil Stuart:
Het komt my voor dat gij, ófte veel
óf te weinig hebt gezegd, in elk gevalre-
noeg, om de verdenking in mij op te wek
ken, dat er verraad in het spel geweest
moet zijn, maar niet genoeg, om dit te
bevestigen. Gij hebt my nog altijd niet ge
antwoord op mijn vraag: waarom hebt gij
mijn brieven niet beantwoord?
In vertwijfeling riep lady Carlyon uit:
Omdat ik die brieven nooit heb ont
vangen. Zijt gij thans bevredigd? Ziet gij
thans in, dat ge geen vonnis over my
moogt vellen. Ik heb meer gezegd, dan ik
het recht had te zeggen, maar gij hebt
mij door uw harde woorden daartoe ge
dwongen.
Hij keerde zich eensklaps geheel tot
haar en zag haar strak in de oogen, ter-
wyl hij vroeg:
Gij hebt dus sir Ascot niet uit liefde
gehuwd?
Neen.
Ook niet omdat hij een titel voert?
Neen.
Nu begint het mij eensklaps duide-
ijk te worden.
Wordt vervolgd.)