NIEUWE
Weekblad voor LANGE DIJ K en Omstreken.
N°. 35.
Zondag 30 Augustus 1896.
5e Jaargang.
W elvoegelijkheid.
Feuilleton.
OIÏMASIIE!.
LANGEDIJKER 101111VI
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 ct., franco p. post 0O ct.
UITGEVER:
J. II. KEIZER.
BUREEL:
Y oordscha r woud e
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 15 regels 30 ct., elke regel meer SU ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Het is niet de schuld van onze taal dat in
het dagelijksch leven termen worden gebezigd,
van zeer rekbare beteekenis.
Indien men slechts de moeite wil doen er
naar te zoeken, kan men elke nuanceering in
de gedachten in eiken vorm weergeven.
Moeielijk zal men echter eene duidelijke
omschrijving van niet te langen adem kunnen
geven van wat betamelijk is en wat niet.
In het algemeen kent men de kwalificatie
toe aan hetgeen overeenkomt met onze zede
lijke beginselen, onze gewoonten en neigingen,
de eischen onzer maatschappelijke stelling,
de verplichtingen die onze wederzijdsche be
trekkingen ons opleggen. Daarbij komen dan nog
zekere als gewettigd erkende convenances, of
te wel gepastheden, met het oog op hetgeen
wij doen of laten moeten om niet te zeer de
aandacht te trekken, en zoo het een bij
het andere genomen, krijgen wij langzamer
hand den indruk also! we de grenzen van het
bedoelde begrip ongeveer zouden kunnen af
bakenen. En als we zoover heen zijn, dan is
het niet moeielijk de waarde te schatten van
de aanbeveling: Houdt, hij al wat gij doet,
steeds rekening met do eischen derwelvoege-
ljjkheid.
Een uitnemend voorschrift, zeker. Niet elke
handeling, die we heslist moeten afkeuren, is
een bepaalde inbreuk op een zedewet; op de
vraag, wat er eigenlijk verwerpelijks in is,
zouden we geen ander antwoord kunnen ge
ven, dan: Het past niet.
Nu mag het waar zijn, dat onze tijd heel
wat vrijzinniger is dan eene vroegere periode
van muggenzifterij, de oude geest is toch nog
niet geheel en overal geweken.
Een groot aantal personen bijv. vindt het
zeer onbetamelijk dat een meisje wielrijdt,
dat vrouwen gezamenlijk naar muziek gaan
luisteren, dat dames zich gaan toeleggen op
de vervulling van betrekkingen, die voorheen
der mannen monopolie waren, - ja, dat zij
zelfs, ondanks het apostololische voorschrift,
hetwelk haar het zwijgen oplegt, het woord
durven voeren in vergaderingen
Ten opzichte der mannen, is het publiek
wat minder exclusief geworden, en niet zoo
gauw meer geneigd om onbetamelijk te noe
men, wat inderdaad geen greintje berispelijks
bevat. Er is een tijd geweest, dat men, zonder
zich een verwijt op den hals te halen, vrij-
wat verkeerde dingen kon doen, als men maar
zorgde dat men het „decorum" bewaarde.
Thans wordt meer naar den eigenlijken aard
dan naar het uitwendig voorkomen der dingen
gezien.
Of het nu wenschelijk zou zijn, dat men in
deze nog verder gaat, zou ik durven betwij
felen.
Wie veel jongelieden te zien krijgt, van
den leeftijd waarop het verstand nog zoo'n
beetje rondtast en het gevoel een zorgelooze
hekkenspringer is, zal weieens de opmer
king gemaakt hebben, dat zij, de goeden niet
te na gesproken, een beetje al te los zijn
in hun doen, vrijpostig, op 't kantje van
brutaal af, in hun beweringen, erg abso
luut in hun oordeelvellingen, weinig angst
vallig op het punt van beleefdheidsvoi men,
nogal monchaland in het eerbiedigen van
de rechten van anderen. Gewoonlijk is dat
bij die jeugdige mensehen geen karakterfout
het is een gevolg van een leemte in de op
voeding. Voorheen was er in de eerste leiding
der kinderen veel. dressuurmooie maniertjes
moesten zorgvuldig geleerd worden, tot in het
belachelijke toe. Men vervalt nu in een ander
uiterste, en doet er niets meer aan, neemt
met wellevendheid en beschaafde manieren
een loopje, en is zelf oorzaak dat de kinde
ren ze öf niet kennen óf bespottelijk vinden.
Diezelfde zorgeloosheid evenwel deelt zich
mede aan de waardeering van dingen van
ernstigen aard; de jongelieden krijgen iets
ruws en ongegeneerds, dat spoediger verveelt
dan aantrekt. Het openbaart zich in alles: in
den toon van hun spreken tot meer bejaar
den, die om een of andere reden minstens
hun achting verdienen; in de beslistheid,
waarmede zij het gerijpt oordeel van meer
bejaarden voor onzin verklaren, en het hunne
er bovenuit schreeuwen; in de afkeuring van
al hetgeen door oudere geslachten is gewerkt
en gedacht, met liefdevolle zorg aangekweekt
of met vereering bejegend. Er is somtijds re
den om twijfel te koesteren, of die menschjes
wel een hart hebben, wanneer men afgaat op
de wijze, waarop zij zich uitlaten over per
sonen, die zij behooren te eerbiedigen, over
zaken, die niets van haar hooge waarde ver
liezen door de minachting, welke zij er voor
aan den dag leggen.
En dan er bestaan een groot aantal van
die kleine gewoonten, die gangbaar zijn onder
5.)
Hij haalde diep adem en zijn gedachten
dwaalden ver terug in het verleden.
Voor zijn geestesoog verscheen Alice nog
maals, zooals hij haar toen gezien hadeen
schoon, onschuldig, standvastig meisje, dat
zich met hem had verloofd, ondanks den
tegenstand van een eerzuchtige moeder.
Hij had haar bemind met al de kracht van
zijn ziel, zij was voor hem de verpersoon
lijking geweest van alle vrouwelijke deugden
en zijn teleurstelling, toen hij vernam dat
zij met sir Ascot Carlyon in het huwelijk
was getreden, had hem vreeselijk doen
lijden.
Na verloop van eenige jaren had hij zich
verbeeld koud en onverschillig geworden
en tegen alle vrouwelijke verleiding gehard
te zijn. Hij had zelfs een ontmoeting met
zijn vroegere verloofde gewenscht om zich
te overtuigen, dat de vroegere Alice Howard
en de tegenwoordige lady Alice Carlyon
niet langer voor hem bestonden en wat
was de uitslag? In plaats van een hartelooze
kokette, die met haar schoonheid en met
haar rang als echtgenoote van een baronet
pronkte, had hij een door smart terneer
gebogen, om meelijden smeekend schepsel
tje voor zich, nog even zachtzinnig als
voorheen en met een klank in haar stem,
waarvan hij de beteekenis maar al te goed
begreep.
Meer behoefde hij niet te vragen en
evenmin was het noodig dat zij hem een
nadere verklaring gaf.
Alles was hem nu eensklaps zonneklaar
geworden en hij verwenschte zijn dwaze
verblinding, waarin hij haar getracht had
uit zijn hart te rukken, toen haar moeder
hem haar verlovingsring terugzond en hem
in een begeleidend schrijven meedeelde,
dat haar dochter hem niet meer liefhad,
maar daarvan kon hij thans niet meer spre
ken, want de hand die dezen brief had ge
schreven, was inmiddels door den dood ver
lamd en hij wilde een afgestorvene geen
verwijten doen.
Thans zie ik alles duidelijk in, mijn
arme Alice, zeide hij, en het is duizendmaal
erger dan ik gedacht had. Ik weet niet
wie meer medelijden verdient, gij of ik.
Hij was thans tot de overtuiging gekomen,
dat door de intrige van haar moeder niet
alleen zijn levensgeluk was verwoest, maar
ook Alice grenzenloos ongelukkig was ge-
VIJFDE HOOFDSTUK.
De mededeeling, welke Hubert Cliffe
aan lady Carlyon had gedaan, dat de huis
houdster op het kasteel ziek was en men]
een plaatsvervangster noodig had, was in
vruchtbare aarde gevallen.
Den volgenden dag vertelde lady Carlyön
aan haar vriendin Arline Lester, welk ge
sprek zij met Hubert Cliffe had gehad en
deze was zeer verheugd over het gunstige
vooruitzicht dat zich voor haar opende. Zij
verzocht lady Carlyon haar een aanbeveling
voor lord ClilTe te geven, maar daarbij niet
te laten blijken, dat zij een vriendin uit
haar jeu d was.
Lady Carlyon willigde dit verzoek ter
stond in, zij schreef aan lord Cliffe en ont
ving nog denzelfden dag het antwoord,
waarin lord Cliffe haar zijn erkentelijkheid
betuigde voor haar bijstand in deze huis
houdelijke aangelegenheid en miss Lester
verzocht haar betrekking als plaatsvervang
ster van mrs. Belton terstond te komen
aanvaarden.
Dientengevolge nam Arline Lester, na
een verblijf van omtrent drie weken, af
scheid van haar vriendin en vertrok naar
Cliffe Court, waar zij aanstonds met mrs.
Belton in kennis werd gebracht, die het
meisje de noodige inlichtingen gaf omtrent
de plichten, die zij had te vervullen.
Arline nam deze plichten zeer ernstig op
en het speet haar bijna, dat zij zoo ge
makkelijk te vervullen waren.
Zij had zeer weinig te doen, want het
huishouden liep zoo geregeld als een machine
en nadat zij inet mrs. Belton het noodige
besproken en met alle dienstboden kennis
gemaakt had, behoefde zij slechts haar be
velen te geven en kon verder vrij over
haar tijd beschikken.
Arline bewoonde een lieve, kleine kamer,
waar zij dineerde en door een meisje be
diend werd.
Reeds geruimen tijd was Arline op het
kasteel zonder dat zij Hubert Cliffe gezien
had, want deze was op het oogenblik te
Londen, waar hij voor zijn oom eenige zaken
had te regelen.
De gravin De Roubaix had zij nu en dan
ontmoet, wanneer deze, in zijde en kant
gehuld en met juweelen en paarlen getooid,1
naar het salon of naar de eetzaal ging.
Haar vrije uren bracht Arline meestal
in de heerlijke bosschen door, die bij Cliffe
Court behoorden. Urenlang kon zij daarin
rondwandelen en werd niet moede hun
schoonheid te bewonderen en de verkwik
kende lucht die zij ademde, met volle teugen
te genieten.
Zoo was zij op een snikheeten namiddag
in Juli weder het bosch ingevlucht, om
daar onder het dichte lommer wat koelte
te zoeken en naar een haar tot heden nog
geheel onbekend gedeelte van het woud
afgedwaald, toen zij eensklaps aan een
breede beek kwam, waardoor zij niet ver
der kon.
Zij keek rond naar een brug of vlonder,
[bespeuren en het eenige middel om denjzou hebben blootgesteld, was haar eenigs-
tegenovergestelde» oever te bereiken be- zins gemelijk antwoord,
stond uit eenige groote steenen, die met Mr. Hubert, want hij was de redder in
tamelijk groote tusschenruimten in de bed-nood, die zoo juist van p s toesnelde,
ding van het snelstroomende water lagen.
De begeerte om den overkant te bereiken
werd bij het meisje eerst recht levendig,
toen zij op deze hindernis stuitte.
Zij keek eerst voorzichtig overal rond en
toen zij zich verzekerd had, dat niemand
haar kon zien, nam zij haar japon tot aan
haar knieën op, hield die goed vast en be
gon van steen tot steen te springen. Zij
had reeds het midden van den stroom be
reikt, toen een der steenen plotseling kan
telde en zij zich slechts door een snellen
sprong voor een onvrijwillig bad kon behoe
den. Bij dezen sprong evenwel verstuikte
zij deri rechtervoet, waardoor zij eensklaps
moest blijven staan, want zij kon het niet
wagen haar sprongen voort te zetten, te
meer daar de tusschenuuimten van steen
tot steen aldoor grooter werden.
Zij bevond zich nu eensklaps in een verre
van aangenamen toestand, want zij had stok
noch parasol bij zich, waarop zij steunen
kon en haar eenzaamheid, waarover zij zich
eerst zoo verblijd had, scheen haar thans
zeer onwelkom toe.
Hulpeloos staarde zij om zich heen en
begon eindelijk luidkeels te roepen in de
hoop, dat er wellicht iemand in de nabij
heid zou zijn, die haar zou kunnen hooren.
Er volgde geen antwoord en na een
poosje herhaalde zij haar hulpgeroep.
Tot haar niet geringe blijdschap volgde
er thans een antwoord door een mannen
stem gegeven en eenige seconden later ver
toonde zich een jongmensch van omstreeks
zes-en-twintig jaren met een innemend,
door de zon gebruind gelaat op den tegen
overgestelden oever en keek haar verbaasd
aan.
Een oogenblik liet hij zijn blik vol be
wondering rusten op het schoone meisje,
dat er in haar verlegenheid aller bekoor
lijkst uitzag en vroeg zich af, wie zij wel
wezen kon en ten slotte zeide hij
Wat is er?
Ziet ge niet, dat ik niet verder kan?
vroeg zij.
Hij antwoordde met de wedervraag:
Welken kant wilt gij op, dezen of
den anderen?
Arline wees naar den kant van waar zij
gekomen was, want in den toestand, waarin
zij thans verkeerde, viel er niet aan te
denken haar wandeling nog verder uit te
strekken.
De jonge man antwoordde
Zeer goed, ik zal zien wat ik vooru
doen kan, maar waarom in 's hemels naam
hebt gij dezen onveiligen weg gekozen
terwijl er een eind verder een brug is?
Ik wist er niets van, dat er een brug
over dit water lag, anders begrijpt ge toch
maar nergens was iets van dien aard te'wel, dat ik mij niet aan zulk een ongeval
scheen volstrekt geen haast te hebben om
haar te hulp te komen, een dergelijke
ontmoeting was lang niet onaangenaam
en hij vond het meisje zoo schoon, dat het
hem een lust was haar te aanschouwen
en dat genoegen wilde hij zoo lang moge
lijk rekken.
Gij zijt hier dus vreemd? vroeg hij.
Er vertoonde zich, onder zijn ohafge-
wenden blik, een blosje op haar gelaat en
zij antwoordde ongeduldig:
-- Jawel, ik ben hier vreemd, maar ik
kan niet vinden, dat dit de beste manier
is mij te helpen, door mij eerst een ver
hoor te doen ondergaan.
Misschien niet, maar ik wist niet,
dat ik u helpen zou. Wanneer dit even
wel het geval is, dan moet ik u verzoe
ken tien minuten geduldig te wachten, ik
zal over de brug op den anderen kant
komen.
Hubert liep heen en was acht minuten
later op den tegenovergestelden oever.
Nu sprong hij van steen op steen, tot
dat hij den steen bereikt had vóór dien.
waarop Arline stond. Daar gekomen, stak Maar gij kunt uw weg immers niet
alleen dat het gedrag van Hubert haar
boos maakte, maar haar voet begon haar
geweldig pijn te doen.
Nu veranderde hij terstond van toon.
Ik maak u mijn verontschuldiging,
miss, het is geen oogenblik in mij opge
komen, den spot met u te dryven, alleen
wist ik niet, dat uw ongeval zoo ernstig
was en daarom nam ik het misschien wel
wat te lichtvaardig op, hetgeen mij van
ganscher harte spijt. Wanneer gij thans
op den uitersten rand van uw steen wilt
komen, dan zal ik trachten mijn eenen
voet daarop te zetten en u zoo over te
tillen. Dat zal wel gaan.
Zij deed wat hij haar zeide, en het was
inderdaad een gemakkelijk werk voor hem,
haar lichte, slanke gestalte in zijn armen
te nemen en haar, van steen tot steen
springend, naar den oever te dragen.
Bijna speet het den jongen man dat de
weg, dien hij had af te leggen, zoo kort
was en dat hij het bevallige schepseltje
zoo spoedig weer moest loslaten.
Toen zij den vasten grond bereikt had
den en hij haar voorzichtig neerzette,
zeide zij
Ik dank u wel mijnheer, nu wil ik
u niet langer lastig vallen.
hij haar de hand toe en zeide:
Nu moet gij mijn hand grijpen en
dan springen. Ik zal u vasthouden, opdat
Ij niet in het water kunt vallen.
Ik kan niet springen, want ik heb
myn voet verzwikt, antwoordde Arline.
Zijn gelaat werd nu eensklaps ernstig en
nam een uitdrukking van medelijden aan.
Dat verandert de zaak geheel en al,
zeide hij, dan zal ik u moeten dragen.
O, neen!
Nu, ik ben geheel tot uw dienst en
wanneer gij er een ander middel op weet,
dan wil ik u met genoegen behulpzaam
zijn het ten uitvoer te brengen.
Er bestond evenwel geen ander middel,
Arline zag dat terstond in en het speet
haar nu, dat zij zijn gulle aanbod onwille
keurig wat bits had afgewezen.
Toch was zij eigenlijk boos op den jongen
man, hij scheen het ongeval slechts als een
grap te beschouwen, terwijl het haartochj
in de grootste verlegenheid bracht.
alleen vervolgen met uw verstuikten voet
Gij moet mij toestaan u den arm aan
te bieden en u naar huis te brengen.
Hij had op beslisten toon gesproken en
tegelijk haar hand op zijn arm gelegd.
Wees nu zoo goed mij te zeggen,
waar gij woont, dan zal ik u er heen ge
leiden.
Maar dat is tamelijk ver van hier.
Reden te meer om u niet alleen te
laten gaan.
Maar gij w.ordt misschien zelf thuis
verwacht.
Omen zal zich over mij niet ongerust
maken. Hebt ge nog een bedenking?
Ik zou u niet gaarne tot overlast
strekken.
- Is het u voldoende wanneer ik u
zeg, dat gij mij niet den minsten overlast
aandoet? Zeg my nu eerst eens waar gij
woont.
Op Cliffe Court.
Hubert keek haar eenigszins verwon-
fk geloof werkelijk, dat hetgeen gij perd aan.
mij voorgesteld hebt, de eenige uitweg is,
stamelde zij.
Op eerbiedigen toon, doch waarin zij
iets spottends meende op te merken, ant
woordde Hubert:
Ik zal dit evenwel alleen doen, wan
neer gij het wenscht,
Ik wenschte in de eerste plaats, dat
ij niet langer den spot met mij dreeft.
lat is lang niet edelmoedig, want ik ver
keer in de strikte onmogelijkheid mij te
verdedigen, riep zij uit en groote tranen
vertoonden zich in haar oogen, want niet
Waar?
Op Cliffe Court, herhaalde Arline,
die niet begreep waarom hem dit zoo scheen
te verbazen.
Woont gij daar?
Zeker. Is dat zoo vreemd?
Eigenlijk wel.
Waarom?
Omdat ik daar ook woon en u nog
nooit gezien heb.
(Wordt vervólgd.)