NI EIJ W E Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 37. Zondag 18 September 1896. öe Jaargang. HET LEVENSRAADSEL, Feuilleton. 0ITXA8IIBB. LAMEDIJKER COlfftANT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Züidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 60 ct. UITGEVER: J. EL KEIZER. BUREEL: Yoordscharw oude. PRIJS DER AD VERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct-, elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. Nieuwe abonn&s ontvangen de nog in deze maand verschijnende nrs. dezer courant GRATIS. DE UITGEVER. De drang tot weten is den mensch aange boren. Onjuist is de bewering, dat de opvoe ding dien doet ontstaan bij is aanwezig, zoo dra eenig besef, het nog onbestemd bewustzijn van een individueel leven zich begint te open baren. Het jonge kind strekt de handen uit naar de dingen, waarvan het beeld zich in zijn oog weerspiegelt, om ze binnen zijn bereik te brengen; nog onbekend met het begrip van afstand, grijpt hij naar de voorwerpen in de verte. Het zijn de eerste pogingen van het nog zwakke lichaam, om als gehoorzame die naar der ziel deze te voorzien van het; voed sel der kennis. Maar die pogingen zouden lang onvruchtbaar blijven, als er geen hulp kwam. Moeder treedt op, als leidsvrouw der waarneming. Zij spreekt haar lieveling toe met nog onbegrepen maar reeds gevoelde klankenhet kind stamelt ze na en zal er weldra gedachten aan verbinden. De oningewijde verstaat niet veel.van de ant woorden, die het kind geeft, maar moeder be grijpt ze volkomen; beiden onderhouden de gemeenschap in een aparte taal, die langza merhand de gewone spreektaal naderbij komt. Intusschen heeft de kleine, door zijn zintui gen te gebruiken, een schat van voorstellin gen verwoi ven, die misschien grootelijks met de werkelijkheid verschillen, maar niettemin de bouwstof leveren voor de woning, welke het verstand bezig is op te trekken en waar aan het zal arbeiden, zoolang het zijn veer kracht behoudt. En dit is boven allen twijfel verheven, dat het kind in zijn eerste levensjaren verbazend veel kennis opdoet, zoowel door eigen naspo ringen als ten gevolge van opzettelijk aange brachte begrippen. De zintuigen zijn onophou delijk in de weer, om den kring van het we ten uit te breidende gedachte is voortdurend werkzaam, om het verband tusschen de dui zenden waarnemingen vast te stellen. Dat verband is vaak slechts een product der ver beelding, met uiterst grillige combinatiën; slechts daar, waar het van buitenaf wordt aangetoond, verklaard, is het tot helderheid gekomen. Vandaar dat de fantaisie een zoo ruim aandeel heeft in onze eerste opvoeding; eerst later, als zekere logica gekomen isin ons denken, verliest de vei beelding terrein. Toch wordt zij nooit werkeloos. Zij is da delijk tot hulp gereed als de eenvoudigste weg tot het verkrijgen eener juiste voorstel ling, de directe aanschouwing, niet kan wor den bewandeld. Elk woord dat wij hooren wekt onmiddellijk een beeld in de ziel, en met het geestesoog wordt het door ons ge zien. Maar van de juistheid van dat beeld kun nen we ons niet vergewissen. Ondersteld, ge hebt nooit een vuurspuwenden berg aan schouwd of een Balinees in krijgsgewaad; al leen afbeeldingen of beschrijvingen hebben u in staat gesteld, er zekere voorstelling van te vormen, die verandert naarmate gij er weer iets anders in woorden van te hooren of in figuren te zien krijgt. Wordt gij nu in de ge legenheid gesteld, den Vesuvius te bezoeken, of ziet gij in een ethnografisch museum een aangekleeden Baliër in de zuivere propor tion van grootte, kleur en stand in steen ge reproduceerd, eerst dan kunt ge uw voorstel ling volmaken, waarbij gewoonlijk zal blij ken, dat aan de vroegere nogal iets ontbrak. Van de onzienlijke dingen kunnen wij zulke scherp begrensde voorstellingen nooit krijgen deze laatste blijven immer een gewrocht van den geest. Rechtstreek^che bewijzen te wil len zoeken, waaruit zou moeten blijken dat die des éénen in juistheid, die van den ander overtreffen, is een onbegonnen werk. En toch zijn het die niet voor directe waarneming vatbare dingen, naar welker kennis we het meest verlangen. Wij willen weten, wetenAl wat de menschelijke scherp zinnigheid sinds duizendtallen van jaren aan het licht heeft gebracht, komt ons minder belangrijk voor, dan een dier groote wereld raadselen, naar welker oplossing de mensch- heid gezocht heeft sinds het eerste morgen krieken der beschaving, gezocht langs al lerlei wegen, maar zonder de voorlichting der concreete feiten. Nu en dan scheen er licht te komen in de duisternis; een wijze was opgestaan, en had een systeem gegeven, een levens- en wereldbeschouwing, die den sleutel voor alle verborgenheden aanbood; maar pas was men zich gaan verlustigen in het nieuwe schijnsel, of er kwam een nog wijzere, die met onverbiddelijke kritiek de gansche theo rie van zijn voorganger wegredeneerde. Zoo is het steeds gegaan. Want men geloove niet, dat hetmenschen- geslacht zich zoo heel spoedig zal nederleggen bij de onoplosbaarheid van het levensraadsel. Het is gelijk aan het kind dat, liever dan zich met zijn mechaniek speelgoed te verma ken, zien wil hoe het er van binnen uitziet, weten wil, hoe het werkt; het voorwerp 7-) Terwijl zij zoo in gedachten verzonken zat, gleed er eensklaps een schaduw langs het venster en toen zij opkeek zag zij het onderwerp van haar gedachten buiten voor het raam staan en weer klonk zijn aange name stem Goeden dag, miss Lester. Op tamelgk verlegen toon antwoordde zij: Goeden morgen, mijnheer. Hoe gaat het met uw voet? Al iets beter Ja, ik dank u, antwoordde zij, ter wijl zij moeite deed den pijnlijken voet, die zij op een stoel had uitgestrekt, op den grond te zetten. Dat doet mij genoegen, hernam Hu- bert, maar toch vrees ik, dat gij in de eerste dagen niet uit zult kunnen gaan. Helaas, dat is zoo, ik ben voor de eerstvolgende dagen zooveel als een gevan gene. Hubert keek Gaar alle zgden om zich heen. Er was niemand in de nabijheid, zelfs geen tuindersjongen en na zich daarvan over tuigd te hebben, sprong hij op de vensterbank en zette zich daarop neer, zoodat hij het meisje goed in het gezicht kon zien. Is het niet erg verdrietig met zulk mooi weer in huis te moeten blijven? vroeg hij op deelnemenden toon, terwijl zijn blik vol bewondering op het schoone gelaat van het meisje bleef rusten. Ja, dat is het wel, antwoordde zij met een zucht. En daarbij zijt gij zoo geheel alleen. Verveelt ge u niet? Ja, wel een weinig. Als ik mijn boe ken maar had, dan zou het. nog gaan, doch daar kan ik niet bij, zg liggen in mgn koffer en die is nog niet uitgepakt. O! maar dat is een gebrek, waarin wel te voorzien is, zei Hubert snel. Op het kasteel is een rijk voorziene bibliotheek en daaruit kunt gij kiezen wat ge hebben wilt. Hoe zoudt ge het vinden, wanneer wij daar eens te zamen heengingen, om een keus te doen? Arline schudde het hoofd en wees op haar stok, die tegen een stoel stond. Zonder hem kan ik niet loopen, zeide zij, en ik ben er zoo onhandig mee, dat ik liever blijf zitten. Maar wanneer gij op mgn arm zoudt willen steunen, dan zou het zeer goed gaan, hernam Hubert op bijna smeekenden toon. Ik ben zeer bevriend met lady Carlyon en daar gg een vriendin van haar zijt, zijn wij niet geheel vreemd voor elkaar. Hoewel deze gevolgtrekking nogal ge zocht was, voerde Arline er toch niets tegen aan. Hij sprong de kamer binnen en zij nam zonder bedenking den arm, dien hij haar aanbood. Daarop geleund, strompelde zij naar de bibliotheek, een hoog, prachtig vertrek met Gothische ramen, waarin bontgekleurde ruiten. Hubert deed Arline in een groote fau teuil plaats nemen, die in een der venster nissen stond, schoof haar een mollig zijden kussen onder den zieken voet en haalde eenige boeken,, waarbij Arline een dicht bundel ontdekte van een harer lievelings dichters. Toen zij dit aan Hubert zeide, nam hij het boek ter hand, zette zich tegenover haar neer en begon met zijn heldere, welluidende stem, die hij geheel in zijn macht had, daaruit voor te lezen. Gedurende een half uur vergat Arline dat zij eenzaam en als wees op de wereld stond en het bittere brood der dienstbaar heid moest eten. Zij verzonk in zoete droo- men en gevoelde zich weder terug als on bezorgd meisje in het ouderlijke huis. Toen Hubert ophield met lezen, ging hij wat met haar praten en zij begrepen elkaar zoo goed, dat de tijd hen sneller voorbij ging dan zij zelf wisten. Toen eindelijk de groote pendule op den schoorsteen zes uur sloeg, sprong Arline verschrikt op. Hoe snel is de tijd voorbijgegaan riep zij uit. Weet ge wel dat we al twee uren hier zijn? -- Waarlijk? Ik heb er niets van be merkt, antwoordde hij. Nu zullen mijn oom en de gravin De Roubaix ook weldra thuis komen. Waarom zijt gij niet met hen meege gaan, mr. Hubert? vroeg zij onschuldig. Och, dat weet ik zelf niet recht, antwoordde hij eenigszins verlegen.Ik ben vanmorgen bij den houtvester geweest en daar heb ik mij tamelijk lang opgehouden. Toen ik thuis kwam was ik vermoeid en wilde liever niet meer uitgaan. Hij bood haar den arm om haar naar haar kamer terug te brengen en voegde er bij: Ik geloof dat ik mij hier minstens evengoed vermaakt heb, dan dat op Car lyon Chase het geval geweest zou zijn. Na dezen dag kwam het leven Arline veel zonniger voor, doch wanneer men baar gevraagd had waarom, dan zou zi zeker het antwoord schuldig gebleven zijn Haar voet was in een paar dagen her steld en zij kon weer in huis rondlooper en haar plicht waarnemen als te voren. ACHTSTE HOOFDSTUK. De zomer verstreek en met Septembei brak de jachttijd aan. Cliffe Court ontving een menigte gasten waarvan het mannelijk gedeelte iederen dag bg zonsopgang met lord Cliffe en Hu- bert het bosch introk, om des avonds met een rijken buit- terug te keeren. Arline zag Hubert in die dagen maai hoogst zelden, doch zij had nu ook geen behoefte aan tijdverdrijf, want met al die gasten op het kasteel had zij het over druk. Mrs. Belton was haar jonge assistentie zeer genegen en ofschoon zij reeds lang hersteld was en het bestuur der huishou ding weer op zich had genomen, maakte zij er niet het minste bezwaar tegen, dat Arline een groot deel van haar werk zaamheden bleef verrichten. Zij was al tamelijk bejaard en dientengevolge niet zoo vlug meer, terwijl zij al zeer spoedig had ingezien, dat zij aan Arline alles ge rust kon overlaten. Zoolang lord Cliffe geen aanmerking maakte, dat het perso neel overtallig was en dat was bij zijn mildheid niet te verwachten zou mrs. Belton zeker niets doen om het op den ouden voet terug te brengen. Op zekeren middag, toen mrs. Belton haar assistente in een der vertrekken ont moette, viel het haar op, dat deze er bleek en vermoeid uitzag en zij vroeg: Mgn hemel, kind, scheelt er iets aan? Zijt ge ziek? Dat niet, was het antwoord, maar ik ben in de laatste dagen bijna in het ge heel niet buiten geweest en nu heb ik wat hoofdpijn. Ga dan naar uw kamer en neem een paar uur rust. Neen, dat niet, zeide Arline, maar wanneer gij niets buitengewoons voor mij te doen hebt, dan zou ik liever willen uit gaan en een flinke wandeling maken, dat zal mij beter opknappen. Ik zou tevens mijn vriendin op Carlyon Chase gaarne willen bezoeken. Mrs. Belton h d daar niets tegen en eenige minuten later was Arline reeds op weg naar het landgoed van haar vriendin. De afstand was vrij groot, maar het was een heldere dag en heerlijk koel weer, zoodat de wandeling door bosch en veld Arline veel verkwikte. Toen zij ongeveer de helft van haar weg had afgelegd, ont moette zij een vrouw, die er zeer vermoeid uitzag en slechts langzaam en met moeitejmij gaarne ontvangen zal. Wees zoo goed voortstrompelde. |haar mijn kaartje te geven. Zij bleef staan bij de nadering van Ar- Tegelijk haalde Arline een visitekaartje line en vroeg, hoe ver zij nog van Cliffe uit haar taschje, maar de intendant schudde Court verwijderd was. het hoofd en nam het niet aan. Nog ruim drie kwartier, antwoordde Sir Ascot heeft mij ten strengste het meisje, dat zich verwonderd afvroeg,jverboden iemand bij mylady toe te laten, wat deze vrouw op het kasteel te doen zeide hij, ik moet zijn bevel gehoorzamen, zou hebben. j Arline peed nog moeite den intendant De vrouw zuchtte, toen zij dit antwoord over te halen, maar te vergeefs, de man vernam. bleef onverbiddelijk en ten slotte verliet Nog zoover, mompelde zij, ik dachtjzij ongerust en zonder te weten wat zij dat ik er al haast was. van dit alles denken moest, het huis harer Het was een vrouw van omstreeks vijf-j vriend in. tig jaar, met vergrijsde haren en een door Zij wist dat Alice in het geheel geen de zon verbrand gelaat, maar hoewel zgjfamilie had en in geval van ziekte aan de zeer armoedig gekleed was, zag zij er tochverpleging van loontrekkende dienaars was niet als een landloopster uit, wel scheen overgelaten, deze gedachte was het meisje zij uitgeput van vermoeienis en zeer zwakjonverdraaglijk en zij besloot aan lady Car te zijn, zoodat Arline vol medelijden vroeg lvon te schrijven, om zich ter harer ver- Zijt ge zoo moe? pleging aan te bieden, daar mrs. Belton Ja, doodmoe, antwoordde de vreem-nu toch geheel hersteld was en men haar delinge, maar toch mag ik niet rustenjdus op Cliffe Court niet zoo strikt noodig voordat ik op de plaats mijner bestem- meer had. ming ben en lord Cliffe gesproken heb. Voor iemand die zoo vermoeid is :eide Arline, is het nog zeer ver. Drie kwartier hebt gg gezegd, niet waar miss? Het zal nog te bezien staan, Veel langzamer dan zij was gekomen, keerde zij terug en het was reeds sche merdonker, toen zij het bosch bereikte, waar zij door moest om op Cliffe Court te komen. Het was een stille, eenzame plek, sf ik dien afstand nu no? kan afleggen, die Arline nu nog stiller en eenzamer, ja, Zij wendde het hoofd af en rnompeldejbijna angstwekkend ledig voorkwam. eenige onverstaanbare woordenen tegelijk iep zij voort. Arline bleef nog een oogenblik besluite- oos staan of zij haar al dan niet zou vol den. Zij had echter geen geld bij zich, dat ;ij der arrne vrouw zou kunnen geven en en slotte vervolgde zij haar weg naar Jarlyon Chase. Het huis zag er buitengewoon eenzaam jit, de vensters waren allen gesloten en 'an die der benedenverdieping had men Ie jaloezieën neergelaten. Dit kwam Arline des te vreemder voor, laar zij wist, dat Alice veel van lucht en icht hield en zooveel maar eenigszins moge- ijk was haar venster openzette. Na een iorte aarzeling belde zij aan de voordeur m deze werd geopend door den intendant jen somber man met een terugstootend jiterlijk. Is lady Carlyon thuis? vroeg Arline. Ja, miss, mylady is thuis, antwoord je de man, maar zg kan niemand -ont vangen, daar zij ernstig ziek is. Ernstig ziek? herhaalde Arline snel »n op ongerusten toon. Wat deert haar dan Dat weet ik niet, miss, maar de lokter, die mylady behandelde, zegt, dat tij veel rust noodig heeft, was het stroeve int woord. Voor mij zal zij zeker wel een uit- tondering maken, ik weet zeker dat zij Zij versnelde een weinig haar schreden, totdat zij plotseling een zacht gekerm hoorde, dat zich telkens met korte tus- schenpauze herhaalde. In het eerst wilde het meisje, door angst aangegrepen, de vlucht nemen, maar zij bezon zich terstond en keerde terug. Er is misschien een ongeluk gebeurd, dacht zij en iemand kan mijn hulp noo dig hebben. Zij keek zoekend om zich heen en haar oogen die langzamerhand aan de duister nis onder de zware boomen gewend ge worden waren, ontdekten aan den rand van den weg een donkere gestalte, die op den grond lag uitgestrekt. Het was een vrouw. Zonder aarzeling naderde Arline en thans herkende zij de vreemdelinge, die haar 's middags aangesproken en naar den weg had gevraagd. De vrouw lag met de beenen hoog op getrokken, zoodat haar knieën aan haar kin raakten en keek met akelig woesten blik om zich heen, terwijl zij een zacht gekerm deed hooren. Arline knielde naast haar in het gras en raakte even haar schouder aan. Zijt gij ziek? vroeg zij. De vrouw antwoordde niet, sloeg zelfs geen acht op haor, doch ging voort met kermen en zuchten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1896 | | pagina 1