NIEUWE Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 39. Zondag 27 September 1896. 5e Jaargang. Feuilleton. OITMASIIEB. LAmivEDlJ nu li tvr Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS roor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 60 ct. UITGEVER: J. II. KEIZER. BUREEL: Yoortlscliar wonde. PRIJS DER ADYERTENTIËN: Van 1—5 regels 30 ct., elke regel meer ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. KENNISGEVING. De Burgemeester van Oudkarspel en Noordschar woude, brengt bij dezen ter kennisse van de land bouwende bevolking zijner genoemde gemeenten, dat op heden bij het gemeentebestuur aldaar, is ontvan gen een Schrijven van den heer Commissaris der Ko ningin in deze provincie, van den 22 September d.j. 3e afdeeling No. 72/10242 van den navolgenden inhoud Ik heb de eer u mede te deelen dat by Koninklijk Besluit van 10 September jl. No. 22, voor het tydvak van 16 September 1896 tot en met 31 Augustus 1897 is benoemd tot Rykslandbouwleeraar de heer C. Nobel te Wageningen, die binnen deze provincie werkzaam zal zyn, en die zich te Schagen zal vestigen. Ik verzoek u het optreden van dezen landbouwleer- aar, voor zooveel doenlyk ter kennis te brengen van de landbouwende bevolking Uwer gemeente, en haar tevens door alle middelen, welke u ter zake dienende voorkomen, te willen wyzen op het groote nut dat deze nieuwe maatregel door de Regeering genomen, voor de landbouwende klassen kan op leveren. De Commissaris der Koningin, in de provincie Noord-Holland, SCHORER. 23 September 1896. De Burgemeester Voornoemd C. KROON. De Burgemeester van Zuidscharwoude, brengt by dezen ter kennisse van de landbouwende bevolking zyner genoemde gemeente, dat op heden bij het ge meentebestuur aldaar, is ontvangen een Schrijven van den heer Commissaris der Koningin in deze provincie, van den 22 September d.j. 3e. afdeeling No. 72/10242 van den navolgenden inhoud: Ik heb de eer u mede te deelen dat by Koninklijk Besluit van 10 September jl. No. 22, voor het tijdvak van 16 September 1896 tot en met 31 Augustus 1897 is benoemd tot Rykslandbouwleeraar de heer C. Nobel te Wageningen, die binnen deze provincie werkzaam zal zyn, en die zich te Schagen zal vestigen. Ik verzoek u het optreden van dezen landbouwleer- aar, voor zooveel doenlijk ter kennis te brengen van de landbouwende bevolking Uwer gemeente, en haar tevens door alle middelen welke u ter zake dienende voorkomen, te willen wyzen op het groote nut dat deze nieuwe maatregel door de Regeering genomen, voor de landbouwende klassen kan op leveren. De Commissaris der Koningin, in de provincië Noord-Holland. SCHORER. Zuidscharwoude, 23 September 1896. De Burgemeester voornoenid, J. W. C. KROON. Een Huldeblijk aan H. M. de Koningin-Regentes. In haar nr. van Zondag 20 September be spreekt de Red. van de Amsterdammer, week blad voor Nederland bovenstaand onderwerp, naar aanleiding van een ontvangen schrijven van een harer Haagsche abonné's welke zich over het huldelijk aan het slot van zijn brief als volgt uitlaat Het beste zou zyn, indien H.M., dankbaar voor de goede bedoelingen en den geest der welwillendheid, die by de commissie heeft voor- j gezeten, tevreden in het bewustzijn van hare plichten als moeder te hebben vervuld, van ieder openbaar huldeblijk afzag, om hare vol- 1 doening in het volbrengen eener nauwgozette f plichtsbetrachting te vinden. Ik wensch in liefde en vereering voor onze dynastie, die met de historische herinneringen van ons land zoo nauw verbonden is, voor nie mand onder te doen en dit geeft my aanlei ding, dit schrijven tot u te richten, zooals het u vermoedelijk zal inspireeren in dezen geest uiting te geven aan veler en, zoo ik vertrouw, ook uw gevoelen." Hierna neemt de Red. het woord Misschien hadden wij deze opmerking niet noodig gehad om over de genoemde aangelegen heid onze meening te zeggen misschien schrij ven wij, want sedert luttele jaren is het een waagstuk, ook met de beste bedoelingen een woord van kritiek uittespreken, over het een of ander, dat tot verhooging van den luister der kroon wordt beraamd, zelfs al wordt die luister soms gezocht juist in datgene wat haar in de oogen des volks eer verzwakken dan versterken moet. De vraag tamelijk algemeen gedaan luidtis het verstandig commissies te vormen, om II. M. de Regentes aan het eind van haar Regentschap een nationaal huldeblijk aan te bieden voor de zorgen door haar aan de oplei ding harer dochter besteed Om hierop volmondig ja te kunnen antwoor den, zal de natie eerst dienen te weten hoe de jeugdige Koningin is opgevoed. Dat wil niet zeggen welke leermeesters Wilhelmina heeft ge had, maar hoe haar karakter is gevormd, in welke richting haar denken en gevoelen zijn geleid. Wat is der natie, die uitgenoodigd wordt een huldeblijk aan te bieden, daarvan bekend Natuurlijk even veel of even weinig als bijna al de commissieleden, van wie de oproep zal uitgaan m.a.w. zoo goed als niets. De opvoeding van een Koningin is geen publiek domein. Geen kring meer afgesloten dan die van het Hof. Daar bestaat geen aanleiding om te meenen, dat II. M. haar plicht niet voldoende vervuld zal hebben zeker, dit is iets, maar wettigt dit negatieve nu reeds de aanbieding van een nationaal huldeblijk Of Wilhelmina gewoon of buitengewoon, met alledaagsche, met bijzon dere of met zeer zeldzame takt en zorgvuldig heid door hare moeder tot aanstaande Koningin wordt opgeleid ziedaar een punt, waarover een enkele wellichtmaar de natie onmogelijk een oordeel kan vellen. Men behoorde het haar o. i. dus ook niet te vragen. Het_ was engetwijfeld een uitstekend denkbeeld 9.) Op somberen, dreigenden toon zeide hij: Gij weet niet wat gij doet door zoo tegen my in opstand te komen. Anderen hebben voor u wel eens getracht mij te trotseeren maar allen hebben zij er berouw over gehad, evenals gy er berouw over zult hebben. In elk geval zal ik het bewustzijn hebben, dat ik mijn plicht gedaan heb. Ik weet niet of dat wel heel veel troost zal zijn, wanneer men overwonnen is. Maar ik ben nog niet overwonnen. Wij zullen eens zien, hoelang het nog duren zal, dat gij u daarop kunt beroemen. Met deze woorden, die van een boosaardig lachje vergezeld gingen, keerde hij haarden rug toe en verliet de kamer. Toen zij alleen was, verdwenen alle moed en geestdrift' van het gelaat van lady Car- lyon en in stomme vertwijfeling staarde de ongelukkige voor zich uit. Zy wist zeer goed welk een heftigen strijd haar te wachten stond en hoe moeie- lijk het voor haar, met haar aangeboren zachtzinnigheid en toegefelijkheid, zou zyn, daarin de overwinnig te behalen. Zij kende sir Ascot Carlyon te goed om niet te we ten, dat hij van een eenmaal opgevatplan nooit zou afwijken en dat hij voor niets zou terugdeinzen om zijn wil door te zetten. Nog dienzelvenden dag werd haar zoontje, onder de hoede van de kindermeid, naar Bornemoulh gezonden, waar een tante van zir Ascot Garlyon woonde. Alice hield zich bij het afscheidnemen van haar kind zeer kalm want zij wist, dat verzet haar niets baten zou en dat zij daar door alleen de aandacht van de bedienden zou vestigen op hetgeen er tusschen haar en haar echtgenoot was voorgevallen, waar tegen haar fierheid in opstand kwam. Den volgenden-dag zat zy, na het ont bijt alleen in haar boudoir toen er aan de deur geklopt werd, en op haar «binnen" een kleine, blonde man met een bijna terug stootend vriendelijk gelaat haar kamer be trad. Het was dokter West, een gewezen aca demievriend van sir Ascot, die kort geleden in deze streek was komen wonen om er een praktijk te vestigen, hetgeen hem tot dusverre slechts matig gelukt was. W el had hij eenige genezingen verricht, die bewijzen voor zijn bekwaamheid gaven, maar men hiocht hem óver het algemeen niet lijden, wegens zijn kruiperige vriende lijkheid en de moeite die hij steeds deed om zich op te dringen. Velen gaven dan ook de voorkeur aan den ouden dokter Fletscher, wiens rond borstigheid en eerlijkheid overal bekend waren en wien men het daarom gaarne vergaf, dat hij soms wel eens wat ruw in zijn uitdrukkingen kon zijn. Alice had een onverwinlijken afkeer van dokter West en het was alleen op uitdruk kelijk bevel van haar echtgenoot, dat zij haar kind, wanneer het ziek was, door dezen geneesheer liet behandelen. Zij keek eenigszins verbaasd op toen hij binnentrad en beantwoordde zijn diepe bui ging met een koelen hoofdknik. Sir Ascot zeide mij dat gij eenigs zins ongesteld waart, en dat ik u iets moest voorschrijven, begon hij, terwijl hij plaats nam op den stoel dien lady Carlyon hem had aangewezen. Tegelijk beproefde hij haar pols te vatten, maar de dame trok haar hand terug. Sir Ascot moet zich bepaalt vergist hebben, antwoordde zij, ik voel mij volko men wel en heb geen geneeskundige hulp Zoo? De dokter keek haar met een vriende lijk lachje aan, alsof zij een verwend kind was, waarmee men geduld moest hebben, en ging na een korte pauzevoort: Dat antwoord verbaast mij in het minst niet, want ik heb bij ondervinding dat de meeste zieken hetzelfde zeggen. On gelukkigerwijze is uw uiterlijk in lijnrechte tegenspraak met uw woorden, want gij ziet er werkelijk veel zieker uit, dan uw echt genoot gezegd heeft. Wees maar zoogoed even in den spiegel te zien. Onwillekeurig deed zij wat hij haar ver zocht en zij moest erkennen dat hij gelijk had. Zij zag er inderdaad ziekelijk uit; haar wangen waren bleek, haar oogen door diepe, donkerblauwe kringen omgeven, ja zelfs uit haar lippen was de kleur geweken. Ik heb een onrustige nacht gehad en zeer slecht geslapen, vandaar dat ik wat bleek zie, zeide zy, voor het overige gevoel ik mij volkomen wel. Mijn beste lady Carlyon, ik neem eenige kenteekeningen bij u waar die mij maar al te duidelijk bewijzen, dat gij verre van gezond zijt, sprak de dokter met nadruk. Ik zal u een zenuwsterkend middel voor schrijven en moet er op aandringen, dat gij zooveel mogelyk uw rust houdt. Ja, hoe minder bezoek gij ontvangt hoe beter, en ik zal ook aan sir Ascot zeggen, dat er niemand bij u mag toegelaten worden. Zij maakte volstrekt geen tegenwerping want zij had zelf niet den minsten lust, bezoeken te ontvangen. Het kwam in het) Lieve hemel, dat zou toch zeer treurig I huis ging en de gravin De Roubaix alleen minst met by haar op, dat deze man slechts izijn, merkte lord Cliffe aan, te meer daar achterbleef handelde als het werktuig van haar echt- wij volstrekt niet weten wie zij is en of; Clarice, 'die buitengewoon slim en een genoot en dat zy met hun beiden haar een zij nog ergens familie heeft. Hebt gij wel-nauwkeurige opmerkster was, had de ge- stnk spanden, waaraan zy onmogelijk zou licht gedurende haar koortsen iets opge-1 woonte steeds uit te vorschen, welke be- kunn-n ontkomen. [merkt, waaraan wij haar afkomst kunnen j weegredenen de personen, met wie zij in TTENTnu HOAFnciTrTr vaststellen? aanrakinS kwam voor hun daden hadden. 11ENUE HUOr Dsl Ulv. Het eenige wat wy ontdekt hebben Zoo vroeg zij zich thans ook at, wat lord |is dat haar linnengoed gemerkt is met den ClifTe zoo deed' ontroeren toen hij die twee loen dr. fletscher op O.iffe Court kwam jnaarn «Ester Grant" en daaruit hebben wij namen hoorde uitspreken welk verband er om de vrouw te behandelen, die door Ar-opgemaakt, dat zij zoo heeten moet. In I kon bestaan tusschen hem en de zieke ine ziek in het bosch was gevonden, ver-haar ijlende koortsen heeft zij veel gespro-j vreemdelinge, die uit een ver land scheen klaarde hy dat haar kwaal wel niet besmet-ken over een boerdery en schapen en dan 1 gekomen te zijn. teiijk was, maar dat zij niettemin in levens-jherhaalde zij telkens een zin en twee namen. gevaarlijken toestand verkeerde. [ik weet echter niet, welk verband daarin Zij leed aan zenuwkoorts, die, naar de geneesheer meende, het gevolg was van overmatige, lichamelijke inspanning en lang durig gebrek aan het noodige voedsel. Dagen achtereen zweefde de zieke tus schen leven en dood en sprak in haar ijlende kool-ts over plaatsen, waarvan de omstanders nooit gehoord hadden, terwijl zij telkens twee onbekende namen noemde. Men had opgemerkt, toen men haar ont kleedde om haar te bed te brengen, dat zij een zakje van sterk linnen |aan een koord om den hals droeg, hetgeen zij kramp achtig vasthield, zoodat men het haar niet ontnemen kon. Laat het haar maar behouden, dat kan geen kwaad, had de dokter gezegd, het bevat waarschijnlijk het een of ander dierbaar aandenken, waar zij sterk aan gehecht is en dat zij zeker missen zou, wanneer wij het haar ontnamen. Men liet het zakje dus waar het was. Tijdens haar ziekte tastte zij er gedurig naar en soms, wanneer zij het in haar koorts aanraakte, was dat voldoende om haar eenigszins tot kalmte te brengen. Op zekeren morgen, toen Arline juist uit den wintertuin kwam waar zij versche bloemen had gehaald om die in de vazen in het salon te zetten, ontmoette zij lord Cliffe, die zijn nicht aan den arm had. Hoe gaat het met de zieke, miss Les ter? vroeg hy beleefd, terwyl hij even zijn hoed aanraakte. De oogen van de gravin De Roubaix wa ren doordringend op het gelaat van het meisje gericht. Veel beter, mylord, antwoorde zij, veel beter. Dokter Fletscher heeft gezegd dat de crisis thans voorbij en het levens gevaar geweken is. Zij heeft gedurende een geheele week aanhoudend hevige koortsen gehad. En is zij thans weder bij kennis. Dat geloof ik niet. Zij is volmaakt rustig maar zij slaat volstrekt geen acht p hetgeen er om haar voorvalt. Dokter 'letscher vreest,, dat zij het herinnerings vermogen voor goed verloren heeft. bestaat. En welken zin sprak zij dan? vroeg lord Cliffe met levendige belangstelling. Het onrecht zal hersteld worden, her haalde Arline. Zeer romantisch, merkte lord Cliffe aan. En welke namen sprak zij daarbij uit Arline bedacht zich even, daarop zeide zij Die namen warenAlec Cliffe Mar- gareth Summer. Lord Cliffe sidderde eensklaps toen hij deze namen hoorde, hij liet zijn nicht los en nam Arline ter zijde. Wat hebt gij daar gezegd? vroeg hij. Herhaal die namen nog eens, miss Lester. Arline gehoorzaamde aan dit op zenuw- achtigen toon gegeven bevel en was niet weinig ontsteld over de uitwerking, die haar woorden te weeg gebracht hadden, terwijl de gravin rustig stond toe te kijken en nu eens lord Cliffe, dan weer Arline aanzag. Alec Cliffe, herhaalde de lord als in een droom. Dat is de naam van mijn broe der. Zou het mogelyk zijn dat zij hem ge kend heeft? De vader van Hubert? vroeg Clarice verwonderd. Ja, ik heb maar één broeder gehad, zooals gij wel weet, antwoordde lord Cliffe. En Margareth Summer, hebt gij eenig vermoeden wie dat geweest kan zijn? Lord Cliffe wendde zich van de gravin De Roubaix af, en deed alsof hij deze vraag niet gehoord had, terwijl hij tegen Arline voortging: Wanneer die arme vrouw in zooverre hersteld is, dat ik haar kan spreken, moet gij het mij terstond laten weten. Juist zag hij den geneesheer naderen. Ha, daar komt dokter Fletscher riep hij uit. Ik zal met hem over de zaak spre ken en misschien kan hij mij zeggen, wanneer ik een gesprek met haar hebben kan. Hij ging de laan door en den dokter tegemoet, die juist uit zijn rijtuig was ge stapt, terwijl Arline met haar bloemen in Zij ging langzaam eninoedachteu ver diept door het park. naar een klein boschje, dat aan het terras grensde en van waar uit men juist in de kamer van Arline kon zien. Toen Clarice 'in de nabijheid daarvan kwam, bleef zij eensklaps verschrikt staan want zij zag Hubert Cliffe die op het ter ras stond en zeer vertrouwelijk op het ven sterkozijn van het vertrek der jonge huis houdster leunen, alsof hij daar reeds vol komen eigen was. Hij was ongeveer tien minuten geleden daar gekomen en daar hij Arline met het rangschikken van de bloemen bezig vond, had hij haar bij haar werk gadegeslagen, zonder in het eerst door haar te worden Opgemerkt. Ik heb u in de laatste week zoo goed als in het geheel niet gezien, zeide hij op bijna bedroefden toon. Zij keek hem met een schalksch lachje aan. Neen. En wat hebt gij in al dien tijd ge daan Ik heb mijn gewone bezigheden Ver richt en geholpen bij de verpleging vaïi de zieke. Hij keek naar haar fijne, witte vingers, waarmee zij de herfstbloemen meest rozen en geraniums, tot bouquetten safnenbond daarna keek bij naar zijn ledige knoopsgat en zeide: Kunt gij mij van uw overvloed niet een enkel bloempje voor mijn knoopsgat geven? Een donkere blos kleurde de wangen van Arline, zij sloeg de oogen neer en deed alsof zij hem niet verstaan had, maar Hu- bert hield vol en ten slotte voldeed zij aan zijn verzoek. Juist toen hij de bloem uit haar hand aannam, werden zy door Clarice gezien. Kort daarop begaf Hubert zich naar zijn kamer, om zijn jachtgerei in orde te brengen en nauwelijks was hij weg of er werd zacht y,an de deur van Arline's kamer geklopt. De gravin De Roubaix trad bij haar binnen. Ik stoor u toch niet, miss Les ter? vroeg zij 'vriendelijk, terwijl zij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1896 | | pagina 1