„"Nieuwe Langedijker Courant", van Zondag 8 November 1896. zijn benoeming meldend, kwam brengen, hij dezen weigerde omdathij de port er voor moest betalen. „Maar, mijnheer, dat is een brief van de Re geering; ze zeggen, dat daarin uw benoeming tot ridder staat." „Best mogelijk, vriend, maar ongcfrankeerde brieven neem ik nooit aan." En de bode kon met den brief naar het kan toor terugkeeren. Men meldt uit Maastricht, dat van de stokende glasslijpers zich 47 weder bij hun pa troon om werk hebben aangemeld. Deze stap wordt als een begin van het einde der werk staking beschouwd. De zwaan als barometer! Duikt de zwaan de helft van zijn lichaam onder water, dan komt er goed weer, daarentegen is regen te verwach ten als ze het water zoo over zich heen werpt, dat het een soort van stofregen schijnt. Niet in den haak„De koning heeft het recht van de munt. Hij vermag zijn beeltenis op de muntspeciën te doen stellen." Zoo luidt art. 64 der Grond we?. „Op 't papier wordt daaraan een zonderlinge toepassing gegeven, die wat misschien nog wel 't zonderlingste is dezer dagen voor 't eerst, althans bij ons weten, werd opgemerkt. Op de blauwe rijksmuntbiljetten, van f 50, ziet men nl. nog het portret van koning Wil lem III, al zijn ze zooals twee exemplaren, die wij daartoe bezichtigden door den minis ter van financiën onderteekend onder de dag- teekeningen van November 1392 en Juni 1896. Zes jaren nadat Koningin Wilhelmina Haren Vader opvolgde, geeft men dus nog nieuwe rijks munt uit met de beeltenis van den vorigen vorst. (Haagsche Ct.) Graanrechten? Als door een invoerrecht op tarwe van f3 de prijs van f5 op f8 kwam, dan zou het resul taat daarvan naar het Handelsblad becijfert, aldus zijn Dat van het Nederlandschc volk een belas ting wordt geheven van f 19,500,000, waarvan men een onevenredig groot deel (6,000.000) aan één categorie van personen (de graan verbou wende boeren) present geeft, terwijl de rest aan de schatkist komt. Aangenomen uu dat de Staat die f13,500,000 door belastingvermindering weer geheel kan teruggeven juist waar ze van daan komen (hetgeen niet waarschijnlijk is, want de groote massa eet wel brood maar betaalt geen belasting) dan nog blijft het eenige resultaat van het beschermend recht van f3 Een cadeau van f6,000,000 gemaakt aan den Nederland- schen landbouw door het Nederlandsche volk. Maar tevens beperkt men de koopkracht van de honderdduizenden burgers, die voor duurder brood een grooter deel van hun inkomen moe ten vitheven en noch als graanbouwers, noch als belastingbetalers iets terugkrijgen. jMen belet hun daardoor dat deel van hun inkomen voor andere benoodigdheden uit te geven en brengt dus schade toe aan tal van bedrijven, waarvan de afzet vermindert en waarin minder personen dan arbeid kunnen vinden. UIT DEN TREIN GESPRONGEN. Zekere A. de H. is te Scharwoude uil den sneltrein gesprongen, die in volle vaart het sta tion aldaar passeerde. Hij sloeg tegen de stee- nen van het verhoogde perron en bleef bewus teloos liggen. Met den trein, die van Hoorn kwam, is hij naar het gasthuis te Amsterdam vervoerd. Hoe nat het was Ontzettend groot is de waterverplaatsing in de week van 2431 October te Haarlemmer meer geweest. Het stoomgemaal „De Lijnden no. 1 heeft in dien tijd 144 uren gewerkt. Wanneer men nu nagaat, dat elke minuut 700 kub. M. water wordt verplaatst, kan men zich een denkbeeld vormen van de groote hoeveelheid water, die* den laatsten tijd gevallen is. ARRESTATIE—VAN DER VEER. Men meldt nit Middelburg De bekende schutter Van der Veer, die wei gort zijn schuttersplichten te vervullen, is ge arresteerd tot het ondergaan van het opgelegde provoost-arrest. STRIJD TEGEN MUIZEN Men schrijft uit provincie Groningen Op verschillende plaatsen in de provincie Gro ningen is den jongsten zomei', en dat tot heden toe, over de talrijkheid der veldmuizen geklaagd. Op vele plaatsen is het thans nog erg. Nu er al minder en minder op velden en in huizen te bik ken valt, vergenoegen de langstaarten zich, als wisten ze dat het tegen St. Maarten loopt, waarop er immers lichtjes in uitgeholde mangel wortels etc. moeten branden, hun kuaagtalent op kool rapen, mangelwortels enz. te beproeven. Ze heb ben er slag van, schijn voor zijn te geven. Telkens weer treft men een plant aan, die nog flink den kop omhoog steekt. Trek er bij het rooien niet te hard aan, want er is weinig meer dan het bosje loof, dat ge in de hand houdt, als ge den knol, of wat dan ook, wilt uitrukken. Een aardig napje blijft in den grond zitten, 't Is de schil, die alleen overbleef. Mooier uithollen, dan zoo'n muis het kan, is onmogelijk. Ook het moes wordt al bedreigd; de „bast" wordt er letterlijk afgeknaagd. En wie weet, hoe aanstonds weer het winterkoren bedreigd zal worden, 't Heeft wat een moeite gekost de herfst- werkzaamheden aan den kant te krijgen. Zooveel mogelijk! Het koren werd er in „gegraimd", 't was een knoeiboel, 't Ging niet, zooals het moest, maar zooals het kon. De zware kweekegge deed dienst en dan een wagenrad er bovenop. Het schuim vloog er af, wel te verstaan van de paar den. Maar het graan heeft zich toch nog beter gehouden, dan verwacht mocht worden, 't Komt goed voor deu dag. Maar nu weer de muizen. En daarbij slakken als bondgenooten. Ook aan gene zijde der grenzen, in het Prui sische, woedt de muizenplaag. Zelfs in die mate is dit het geval, dat men van regeeringswege den strijd tegen de knagelijnen begonnen is. Men weet het, Duitschland is het vaderland van de muizen-typhus-bacil, het middel, om onder de knaagdieren eene epidemie te verwekken. Het schijnt echter wel, dat een profeet in zijn va derland nergens geëerd wordt. Of men stelt geen voldoende vertrouwen in het middel|De autori teit heeft n.l. den landbouwers gratis muizen- tarwe verschaft, om in de gaten te brengen. Overal ziet men troepjes arbeiders daarmee bezig, terwijl gendarmes toezicht houden of de boer wel ijverig genoeg den strijd tegen de langstaar ten voert en hem met boete bedreigen, waar dit niet het geval is. Engelsclie en Hollandsehe zuivelboeren. De Londensche correspondent van de „N. R.Ct." schrijft: Het Novembernummer der Nineteenth Century behelst, een voor ons vaderland belangwekkend artikel, geteekend H. Herbert Smith en Ernest C. Trepplin, waarin deze deskundigen een ver gelijking maken tusschen het zuivelboeren in Nederland en in Engeland. Zij hebben blijkbaar een langdurig onderzoek in Nederland achter den rug, en naar aanlei ding daarvan maken zij hun compliment aan dat land over zijn „ondernemende en volhar dende bevolking," welke het mogelijk gemaakt heeft „dat heerlijke (delight ful) en practische land", o. a. te bedekken met een dek van uit muntende middelen van verkeer, ten bate van den landbouw, waaronder beurtspoorwegen met smalspoor een eerste rol spelen. Het oordeel van de heeren is dat het zuivelboeren in Nederland niet enkel geheel anders is dan hier te lande, maar ook in vele opzichten beter ingericht. De schrijvers treden alsdan in een breed ver slag hunner bevindingen ten uwent, dat ik hier niet behoef weer te geven. Zij erkennen, dat de gesteldheid van den bodem in Nederland in de meeste streken uitstekend is voor den land bouw, maar niet beter, zeggen zij, dan vele zuiveldistricten in Groot-Brittannië en Ierland. Sommige der laatste zijn zelfs voortreffelijker dan gene, maar de pachten zijn er lager. Ook de Hollandsehe pachthoeven en zuivel- boerderijen worden bewonderd en uitvoerig be schreven. Voorts krijgt ons vee een beurt, en de schrijvers slaken een verzuchting dat de Britsche veefokkers het „prachtige Hollandsehe fokstel- sel" niet bezittenmaar zij laten zich niet uit over de tactiek der Toryregeering om de Hol landsehe prachtige beesten en stamboek, stieren het land uit te houden, nu onder het eene dan onder het andere voorwendsel. De heeren Smith en Trepplin beweren, dat over 't algemeen de veldwerkers der boeren, de boerenknechten, in Holland een hooger loon ge nieten dan in Engeland, en toch rendeert het boeren en zuivelboeren beter ginder dan hier. Hoe komt dat? vragen zij. Hoe komt het dat „terwijl de Britsche zuivelboeren erover klagen dat zij geen winsten kunnen behalen en door den uitheemschen mededinger geslagen worden, een land als Nederland bloeien kan, met hoogere pachtgelden en lage debietprijzen en in weerwil van een ge»treng«r klimaat? Het antwoord luidt als volgt: „Het is, vreezen wij, onbetwistbaar dat uit gebrek aan samen werking en geestkracht de Engelsche zuivelboe ren in vele gewesten de nederlaag lijden. Velen onder hen volgen de oude sleur en volharden in hun tactiek van roekelooze onverschilligheid. Hun ideaal lijkt het te wezen, te zien, hoe zij winst kunnen maken zonder zich al te veel moeite te geven. Melkverkoop is voor hen hoofdzaak. Als zij maar een goed melkcontract krjjgen kunnen dan zijn zij tevreden en gelukkig, onverschillig of de vruchtbaarheid hunner gronden gehandhaafd blijft, dan niet. Wordt de marktprijs ongunstig voor hen, dan is hun eerste werk, naar den landheer te loopen en hem te spreken over een verdere verlaging der pachtpenningen, of om de regee ring toe te roepen: gij moet dit of dat voor ons doen. Zij verachten kwansuis het fabrieken-stelsel en de andere methoden eener goedkoope produc tie technisch onderwijs laat hen koudzij lachen wat met beurtspoorwegen Onze farmers schep pen dikwerf markten voor den vreemdeling door hun eigen apathie." Ik wou wel, dat het eerlijk gezegd kon worden dat geen enkel onderdeel dezer critiek van eeniger- lei toepassing is op den Nederlandschen boeren stand. Zou te goeder trouw kunnen worden vol gehouden dat die stand nooit te lijden heeft ge had onder sleurigheid en toomelooze apathie Ik vrees, dat de ondervinding met de Hollandsehe boter en kaas een andere conclusie zou wettigen. Doch een en ander doet natuurlijk geen afbreuk hoegenaamd aan den welmeenenden en vriende lijken geest waarin de heeren Smith en Trepplin hun opstel geschreven hebben. Het onthoofden van Atjehers Gelooven de Atjehers, dat hun onthoofde ge sneuvelden niet in den hemel komen Het weekblad „Insulinde" achtte het noodig die vraag nog eens aan het oordeel van gezag hebbende mannen te onderwerpen. In de eerste plaats wendde het blad zich tot prof. mr. L. W. C. van den Berg, hoogleeraar in de gods dienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken in Ned. Indië, te Delft. Op grond van verschil lende teksten in den Koran acht de hoogleeraar het bestaan van het bijgeloof in quaestie niet waarschijnlijk, althans als een algemeen volks geloof. Bestaat het, dan is het sporadisch. „Na tuurlijk echter zegt prof. Van den Berg blijft de daad van hem, die iemand het hoofd afslaat, of daartoe last geeft, uit speculatie op een vermeend bijgeloof der bevolking omtrent de eeuwige gevolgen dier verminking, even af keurenswaardig, in het geval, dat zoodanig bij geloof werkelijk bestaat, als in het geval dat hij zich ten deze heeft vergist." „Insulinde" deelt voorts het oordeel mede van een Nederlandsch ambtenaar, die onder zeer ver schillende omstandigheden Atjeh bewoonde en wiens meening, als deskundige op het gebied van land- en volkenkunde van Atjeh, op hoogen prijs wordt gesteld. De ervaring van dezen amb tenaar stemt volkomen overeen met het oordeel van prof. Van den Berg. „De Atjehers zijn vast overtuigd schrijft hij dat zij, die in den heiligen oorlog sneu velen, onmiddellijk in den hemel worden opge nomen, in welken toestand hunne lichamen hier ook zijn achtergebleven. Die lijken worden niet gewasschen, nié? in het lijkkleed gewikkeld en de gebruikelijke gebeden worden voor hen niet gedaan, want als „Sjahid" (bloedgetuigen) wor den zij zonder eenige formaliteit tot Allah toe gelaten. Het is ondenkbaar, dat lieden, die zoo zeker zijn van de vervulling der beloften, door Allah aan de strijders voor liet geloof gedaan, de vrees zouden koesteren, dat een toeval of zelfs de kwaadaardigheid van een ongeloovige hen van de voordeelen, aan het martelaarschap verbonden, zouden kunnen berooven, en ik heb dan ook nimmer gehoord, dat een Atjeher twijfelde aan de zaligheid van een in den heiligen oorlog ge vallen strijder, wiens hoofd door onze soldaten van den romp gescheiden was." Uit het bovenstaande volgt dusdat geen Atjeher zich van deelneming aan den strijd tegen ons zal laten weerhouden door de vrees voor eventueele onthoofdingdie vrees is hun totaal onbekend. Buitenland. Mac Kinley's overwinning. Nimmer voor dezen heeft een man met een bepaald program zoovoel stemmen op zich ver- eonigd als ditmaal Mac Kinley, de candidaat der republikeinen, tegenstanders der vrije zil veraanmunting en nimmer ook heeft de ver liezende partij zulk een geweldig fiasco geleden. Tot dit resultaat komt men na kennisneming van het aantal "uitgebrachte stemmen en na een vergelijking, met de resultaten der vorige verkiezingen. Nog is geen volledig overzicht te geven, doch wat men er van weet, zegt genoeg en heeft de geheele beschaafde wereld al geen oorzaak om zich onverdeeld te ver heugen in Mac Kinley's victorie bij den ge weldigen kamp om het presidentschap der Vereenigde Staten tot blijdschap overBryan's nederlaag en over de executie van de partij, die ditmaal speculeerde op de lagere harts tochten der menigte en die het onmiddellijk gevaar eener revolutie met zich bracht, is re den te over. De vrije aanmunting van zilver, samengaande met een nieuwe wettelijke regeling der waarde verhouding tusschen zilver en goud, stond als hoofdbeginsel op het program der democraten en men zou zoo op 't eerste gezicht niet zeg gen, dat de gevolgen van Bryan's zege zoo ernstig hadden kunnen zijn. En toch was er een paniek te vreezen ge weest als een onmiddellijk gevolg van de over winning der zilver-democraten. Natuurlijk is 't niet wel aannemelijk dat Bryans verkiezing reeds, onmiddellijk wijzi gingen van beteeken is of wel een algeheelen ommekeer in de politieke en economische toe standen des lands zou teweeggebracht hebben daartegen waakte immers de wet of liever de op de grondwet gebaseerde instellingen, doch in de uit zijn verkiezing te maken gevolg trekking dat de geest van zijn program ingang had gevonden bij de meerderheid van het Amerikaansche volk, lag het bedenkelijke en hieruit zou zijn voortgekomen een economische paniek, waarbij de geheele wereld betrokken zou zijn geworden. Door de verkiezing van den candidaat der gouden munt heeft de groote meerderheid der Amerikanen getoond, dat zij den standaard niet wil aantasten en dan dat zij 's lands schulden wil betalen met eerlijk geld wat geruststellend is voor de Amerikaansche fond senhouders en voor de elf millioen verzeker den in de Vereenigde Staten, voor wie waar devermindering der munt zou hebben gelijk gestaan met een aanzienlijk verlies aan ver zekerd kapitaal. Wat de Amerikanen eigenlijk onder „gezond geld" verstaan? De republikeinen of juister de aanhangers van dat „gezonde geld" zijn geen aanhangers van den gouden standaard van het monome- tallisme, zooals Europa die kent en eigenlijk zijn de voorstanders van den dubbelen standaard ken meer vastheid had gekregen. Zooals ik reeds gezegd heb, kan ik geen vrouw trouwen, die ik niet bemin en de eenige die ik ooit bemind heb en ooit beminnen zal, heeft beloofd, dat zij mijn echtgenoote zal worden. Het is Arline Lester, de vrien din van lady Alice Carlyon en die tegen woordig een onzer huisgenooten is. Wanneer deze mededeeling een dynamiet- bom was geweest, die eensklaps in de kamer ontplofte, dan zou lord Cliffe niet heviger verschrikt geweest kunnen z(jn. Hij ging langzaam eenige schreden terug, alle kleur week van z(jn gelaat en de Hubert zoo welbekende uitdrukking van toorn deed zijn oogen fonkelen. Gij hebtArline Lester ten hu welijk gevraagd zeide hij, waarbij hij tusschen elk woord even ophield om adem te scheppen. Ja, dat heb ik gedaan en ik ben er trotsch en gelukkig mee, dat zij mij haar toestemming heeft gegeven. Dwaasriep lord Cliffe vol toorn en gramschap uit, daarmee hebt ge uw eigen leven en het hare verwoestDenkt gij dat ik haar ooit als mijn nicht erkennen zal, een meisje dat hier de plaats van een dienstbare bekleedt en dat er naar streeft meesteres van Cliffe Court te worden Hij lachte vol bitteren spot en ging voort Bij God, zij moet wel slim gespeeld hebben, dat het haar gelukt is u zoozeer het hoofd op hol te brengen,, maar ik ge loof toch dat zij bij slot van rekening geen reden zal hebben, zich met haar succes te verheugen. huis moeten jagen, verstaat ge, als een Daarop werd zijn toon bijna smeekendbedelaar. Hubert, nog is het niet te laat, zie van dat meisje af en keer terug van uw dwaasheid, ik zal er wel voor zorgen dat zij het u niet lastig maakt. Wat! riep Hubert met luid klinkende stem, ik zou afzien van het meisje dat ik bemin Eer zoudt ge van mij kunnen ver langen, dat ik mij een arm of been liet afhakken, mijn smart zou dan niet half g(j hebt geen recht op den naam Cliffe zoo groot zijn. Wanneer ik van haar afstand doe, dan doe ik afstand van het geluk mijns leveus, dan verwoest ik voor altijd mijn bestaan en geen mensch heeft het recht dat van mij te eischen. Dat is een ijdele bedreiging, oom Everard, gij vergeet dat de erfopvolginj in onze familie bij de wet is vastgesteh en dat de goederen rechtmatig op mij moeten overgaan. Ik vergeet niets. De erfopvolging in onze familie is bij de wet vastgesteld, maar de goe teren gaan niet op u over, want dien ge draagt. Gedurende een oogenblik stonden de beide mannen tegenover elkaar en keken elkander aan, zij geleken elkaar meer dan ooit te voren, want de welgemoede vroo- Heb ik daar geen recht toe, Hubert? lijke zorgelooze gelaatsuitdrukking van Hu- Telt ge dan de jaren niet, gedurende k een vader voor u ben geweest en u geheel zoodanig behandeld heb Die tel ik zeker, maar in een geval als dit mogen zij geen invloed uitoefenen In zulk een omstandigheid moet een man voor zichzelf denken en handelen en er moge van kome wat er wil, maar Arline wordt mjjn vrouw. In den toon van den jongen man her kende lord Cliffe iets van zijn eigen heersch- zuchiigen wil en hij moest tegelijk erken nen, dat het moeilijk zou zijn dien te buigen. Gij zegt dat Arline Lester uw vrouw zal worden, zeide hij op zachten buiten gewoon bitteren toon, ik daarentegen zeg, dat zij het niet zal worden. Ik heb de macht dat te verhinderen en ik zal het doen al zou ik u ook als een bedelaar uit mijn bert was geheel verdwenen en uit zijn trekken sprak dezelfde vastberadenheid als uit die van den lord, alleen zonder den gi toorn en gramschap van laatstgenoemde. Is het u ernst met de beteekenis van uw woorden, of zijn zij slechts een uiting van verblinde woede, die niet luistert naar het verstand? vroeg Hubert. Lord Cliffe antwoordde: Wat ik gezegd heb, is waar, zoo waar als de hemel boven ons, hoewel ik mij voorgenomen had, het u voor altijd te verzwijgen. Clarice is de rechtmatige erf gename van de goederen der familie Cliffe en wanneer gij met haar gehuwd waart, zoudt gij daar meester over geworden zijn, want het feit dat uw ouders nooit gehuwd waren, zou dan voor altijd verborgen zijn gebleven. Ik geloof niets van hetgeen gij daar zegt, antwoordde de jonge man heftig. Welke bewijzen hebt gij er voor, dat mijn ouders niet getrouwd waren? Welke bewijzen hebt gij er voordat zij het wel waren? Gij kunt het feit niet loochenen, want wanneer er een trouwakte van uw ouders had bestaan, dan zou die al lang in m(jn bezit zijn. Hoe komt het dan dat ge mij hebt toegestaan een plaats te bekleeden en een naam te voeren, waarop ik geen recht had? Omdat gij het kind van mjjn broeder waart en omdat ik u lief hadomdat ik zelf niet voornemens was ie huwen en omdat ik een twist met mijn zuster had gehad en de gedachte, dat zij deze bezit ting zou erven, mij onverdragelijk was: dat zijn drie overwegende gronden, zooals gij ziet. Wie uw moeder was kan ik niet zeggen, want zij stierf voor uw vader en hij lag, toen ik bij hem kwam, reeds op zijn uiterste en kun geen woord meer spre ken. Gij ziet dus, mijnheer Hubert, dat de grond u onder de voeten is weggetrokken en dat ik gelijk had toen ik zeide, dat ik u tot een bedelaar kon maken. Het was zeker geen bewijs van zwaar moedigheid, dat Hubert na deze onthul lingen op een stoel neerviel, zijn gelaat met zijn handen bedekte, en niet in staat te spreken, droevig steunde, Hij was zoo trotsch op zijn naam, op den roem van zijn voorvaderen geweest, hij had zich zoo voorgenomen, zich altijd hunner waardig te toonen en nu moest hjj vernemen, dat hun naam niet de zijne was, dat hij voor de wet geen recht op een naam had. Het was een vreeselijke beproeving, de smaad en de vernedering die hem werden aangedaan, waren bijna niet te dragen. Lord Cliffe, die hem van ter zjjde gade sloeg en zag hoe diep hij door deze mededee ling werd getroffen, zeide Misschien zult ge nu inzien, hoe ver standig mijn plan was, u met Clarice te doen huwen, en het is ook nog tijd om alles nog goed te maken, door dat huwe lijk te sluiten. Zij zal uw echtgenoote wor den en dan kan u niemand het eigendoms recht op Cliffe Court en alles wat daartoe behoort, betwisten. Wees dus verstandig Hubert, trouw haar en alles is in het reine. De verzoeking was grootniemand kan afmeten hoe groot. Aan den eenen kant werd hem rijkdom, eer en een oud adel lijke naam geboden, en aan den anderen kant dreigde hem ontbering van alles wat z(jn leven tot op heden veraangenaamd had en nog het ergste van alles, het ver lies van zijn naam, maar toch wist hij aan de verzoeking weerstand te bieden, zijn edele neigingen behaalden een schitterende overwinning. Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1896 | | pagina 2