.Nieuwe Langedijker Courant", van Zondag 13 December 1896.
zijner aanstaande collega's met belangstelling
werd gadegeslagen kwam plotseling uit den
voorraad artikelen een splinterniewen spade voor
den dag.
Hallo! meende een der omstanders, wat
moet je daarmee uitvoeren?
O, antwoordde de jongeling in allen een
voud, ik zou in mijn vrijen tijd graag een beetje
goud willen graven
SCHAGEN. De afdeeling Schagen van
het Neder 1. Onderw. Genootschap heeft in hare
vergadering van den lOden tot afgevaardigden
naar de Gewestelijke Vergadering op 29 De
cember a.s. benoemd de heeren A. Blad, M.
Visser en J. Porte. Tot bestuurslid der afdee
ling werd gekozen de heer De Vries te't Zand.
Voor één lid van het Hoofdbestuur werden 23
stemmen uitgebracht, waarvan 14 op den heer
Straatman en 9 op den heer Zernieke.
SCHAGER PAASCHTENTOONSTELLÏNG.
Donderdag had te Schagen in het Noord-Hol-
landsch koffiehuis de algemeene vergadering van
bovengenoemde vereeniging plaats, welke werd
bijgewoond door bijna 40 leden. Het verslag van
den staat der vereeniging en van de handelin
gen van het Bestuur over het afgeloopen jaar,
opgemaakt door den heer J. P. Wagenaar,
secretaris, werd om zijne uitnemende samenstel
ling na voorlezing luide toegejuicht. Uit de re
kening en verantwoording over het gehouden
beheer, bleek volgens het rapport van de com
missie van onderzoek, bestaande nit de heeren
Van der Maaten, Verhoef en C. Spaans, dat de
vereeniging over een batig saldo van meer dan
f 500 kan beschikken. Met een paar kleine
aanwijzingen werd het programma voor de ten
toonstelling in 1897, zooals dit door het bestuur
werd voorgesteld, onveranderd goedgekeurd. Tot
bestuursleden in de plaats van de aftredenden,
niet herkiesbaar, werden gekozen de heeren C.
Spaans te Barsingerhorn, K. de Moor te N.
Niedorp, G. Geerligs te Anna Paulowna en P.
Schenk te Wieringerwaard. De begrooting voor
1897 werd in ontvangst en uitgaaf op pl. m.
f1300 vastgesteld. Nog werd besloten, dat met
den verkoop der loten voor de verloting in 1897
den 17 December zal worden aangevangen.
Hoe heerlijk ajuin werkt
In een medisch orgaan worden de hygiënische
hoedanigheden der uien verheerlijkt. Zij zijn
het voedsel bij uitnemendheid in gevallen van
zenuwneerslachtigheid en de beste opwekking
bij vermoeidheid. Zij zijn goed voor hoesten,
verkoudheid, tuberculose, slapeloosheid, griep,
leveraandoening, schurft, terwijl zij ten slotte
een probaat middel tegen slechte spijsverteering
zijn.
Wanneer dit bericht waarheid bevat, dan zul
len fortuinen gevonden worden met het planten
van uien, doch het bericht mag met eenige om
zichtigheid worden aanvaard, daar reeds zoovele
dergelijke universeele middelen verschenen en
verdwenen zijn.
Er was weer een meisje in het spel!
Minnenijd heeft al wat ongelukken in de
wereld gebracht en als hierbij het misbruik-
maken van sterken drank komt, is hij een
der gevaarlijkste menschelijke ondeugden.
In een vlaag van dolle opgewondenheid doet
men dan dingen, waarover men later het op
rechtste berouw heeft, doch dan is het te laat.
Zoo zal het ook wel gegaan zijn met den
jongen man en eenige vrienden, die Zondag
avond in Sloterdijk (bij Amsterdam) hier en
daar een borreltje hadden gedronken. In de
vroolijkste stemming komen zij tegen nege
nen den knecht van den landbouwer J. de
Vries tegen, die pas zijn 18-jarige aangebedene
had verlaten en op weg naar huis was.
Nauwelijks worden de opgewonden jongelui
den knecht gewaar of een hunner, die ook
een oogje op de lieve 18-jarige had, loopt naar
hem toe en brengt hem met een mes eenige
belangrijke wonden toe, terwijl de anderen
den armen jongen man mishandelden.
Kreunend van pijn werd de gewonde bij
Jan Veldt ingedragen, waar hij verbonden
werd en nog verpleegd wordt.
De dokter, die het eerst assistentie ver
leende, constateerde belangrijke verwondingen,
waarvan enkelen 5 h 6 cM. diep waren.
De dader is gisteren gearresteerd en naai
de gevangenis te Amsterdam overgebracht,
terwijl tegen zijn vrienden proces-verbaal is
opgemaakt.
Een miniatuur Noordpoolreis naar Vlaar-
dingen
Eens per jaar gaan een paar roeibootjes
van den Nederlandschen Bovenrijn (tusschen
Lijmeis en Betuwe) naar Vlaardingen. Dit zijn
reizen, die wat om 't lijf hebben.
Op den Boven-Rijn worden de kleine visch-
jes gevangen, waarin op de Noordzee de ka
beljauwen zoo gaarne bijten.
In kleine korven vangt men deze „prik
ken"; ze worden door de verschillende vis-
schers in zoogenaamde huizen bewaard en
als het getal groot genoeg is, worden toebe
reidselen gemaakt voor den grooten tocht naar
Vlaardingen.
Op 25 November 's morgens te 5 uren gin
gen twee roeibootjes op reis den Rijn af. In
elk bootje of vlieger waren twee mannen.
Rondom het schuitje zijn de huizen vastge
maakt; ze hangen in het water, want de
vischjes moeten in het leven blijven. Elk bootje
heeft zoo een vracht van 9000 prikken. Daar
door gaat de reis niet snel.
Als voor een miniatuur-Noordpoolreis wordt
alles meegenomen; voor een week proviand
(aardappels, spek, meel en brood) een kachel
tje met pijp en koekepan; verder vier bossen
stroo om op te slapen.
De mannen hebben er zich op gekleeddrie
broeken aan, drie paar kousen en groote
klompen met stroo er in, waterlaarzen bij
zich voor tijd van nood; verder eenige borst
rokkeu en overjassen.
Want de reis is koud; het bootje is open,
zonder eenige beschutting. Zoodra de eerste
vorst in 't land is, moeten de prikken naar
Vlaardingen, waar men in December op de
kabeljauwvangst gaat.
't Is werkelijk een zeventiende-eeuwsche
tocht, die zulke visschers doen.
Beide mannen van den vlieger roeien; het
gaat stroomafwaarts en tegen den avond be
reiken ze Kuilenburg. Het is koud en vriest,
't Is te donker om verder te roeien. De kachel
heeft den heelen dag gebrand, maar in de
open boot haast geen warmte gegeven. Men
roeit naar den wal en zet de pan op het
vuur. Het vet sist en de gesneden aardappe
len schijnen gaar te worden. Helaas, ter
wijl men zich brandt aan de ondervlakte van
het aardappelenschijfje, is de bovenvlakte, zoo
niet bevroren, ten minste niet half gaar.
Men strekt zich op het stroo uitde armen
zijn stijf van 't roeien onophoudelijk toch
is doorgeroeid twaalf uren aaneen, alleen af
gewisseld door een oogenblik happen in een
stuk brood of het drinken uit'de brandewijn-
flesch.
Maar rust op het stroo is niet te vinden
wegens de kou: eerst nu voelen ze, dat het
koud is.
Gelukkig rijst de maan boven de kim en,
toont ook zij niet haar volle gelaat 't is licht
genoeg om verder te roeien.
Voort gaat het dus weer, den ganschen
nacht door. 's Morgens wordt te Schoonhoven
een nieuwe flesch brandewijn gekocht, en 's
avonds ligt men aan wal te Feijenoord, moe
en mat en stijf en uitgeput, maar toch zon
der den moed te verliezen; bij Schoonhoven
hebben zij het getij reeds gevoeld; bedaard
hebben ze de eb afgewacht en even kalm
leggen ze zich weer op hun stroo neder. Maar
o die kou! Dat rusten is erger dan de bewe
ging-
Weer de maan afgewacht en toen maar
doorgereisd naar Vlaardingen.
Do ontvangst was goed, de prijs f 12 per
208 stuks; of eigenlijk f6 per 100, maar de
visscher moet altijd 4 pCt. toegeven. De prij
zen zijn wel eens beter geweest; het heugt
ieder nog, dat wel eens f35, f60, jazolfsf80
voor de 208 betaald werd; maar er zijn ook
slechte jaren geweest, van f8 en f6 der 208.
Een vischje van de 18000 was maar gestor
ven op de reis dat viel mee.
Nu gauw weer naar boven, d. i. naar huis
terug; maar het gaat nu stroomop, en al is
nu de vracht weg, deze reis eischt voortdu
rende inspanning, te meer daar de mannen
allesbehalve normaal zijnal hebben ze nog
courage genoeg in 't lijf.
Zaterdagnacht bereikt men Rotterdam weer.
Nu maar gezocht naar een sleeper; dan is de
pijn gauw geledenmaar elke sleepboot-kapi
tein is niet genegen voor weinig geld een
paar roeibootjes op touw te nemen. Ze trof
fen het echter gelukkig. Een goede gezag
voerder nam niet alleen voor f2 per bootje
de vliegers aan de lijn, maar zelfs de visschers
bij zich aan boord.
Dat was wat waardNu hadden ze ten
minste warmte, en warm eten ook! Wat
waren ze koud -~ half bevroren, want ook
te Rotterdam konden ze niet aan wal gaan,
omdat de inhoud van de roeibootjes niet on
beheerd kon achterblijven.
Zoo bereikten ze Tiel, waar de sleepboot
met haar vracht overnachtte en den 29n kwa
men ze mot dezelfde boot aan de kop van
de Waal, waar de boot rechts afging en zij
links moesten.
Met bakboord en stuurboord vol ijs, het
strooleger tot een ijsklomp, de kachel omver,
de proviand tot een poespas dooreengeschud,
en weer koud en hongerig, maar vooral vuil
kwamen de Vlaardingreizigers weer behouden
te Huissen aan, met een rood-witten lap als
vlag aan het mastje, - want men heeft ook
gezeild.
„Ik heb nu in vier nachten vier uur ge
slapen" zei een der varensgezellen, „maar
moest ik morgen weer met tienduizend prik
ken er uit, ik ging graag."
De f 1080, die de mannen hebben meege
bracht, moeten onder velen verdeeld worden.
De reizigers hebben per hoofd f5 voor hun
moeite. Nu, die hebben ze wel verdiend. Ik
geloof niet, dat er velen bij zwaren arbeid
zooveel ontberingen hebben uit te staan voor
1 gulden daags als zij.
Is er Jansaliegeest in Nederlend in het
leven onzer visschers is hij gelukkig nog niet.
Arnh. Ct.
HET GETROKKEN ZWIJNTJE,
Een onzer plattelands-correspondenten schrijft ons
het volgende:
»Niets is op aard zoo blank, of 't heeft een
zwarte zij" zingt de dichter, 't welk is, overgezet
zijnde: »geen geluk is zoo groot of daar komt een
ongeluk bij.
Een boer nam een landbouwartikelententoonstel-
lingsloterijnommertje. Wie zal 't den man euvel
duiden? De zaken gaan in den boerenstand niet voor
den wind en men moet alles probeeren. Maar wat
in ons geval het voornaamste was, de onderneming
gelukte volkomen, de zaak had buitengewoon succes
want op het lot van den boer viel een zwijntje of
het een bekroond zwijn was, weten we niet.
De boer ging met een deelnemend vriend te veld,
om het varkentje in ontvangst te nemen en ze
mochten elkaar in gezondheid ontmoeten. Het beestje
werd op een wagen geladen en men nam welge
moed den terugtocht aan, onderweg druk delibe-
reerende over de verdere opleiding van het nieuwe
pleegkind. Edoch niemand is gelukkig voor zijn
dood, heeft de wijze Solon gezegd, daarmee willende
zeggen, dat niemand weet wat het naaste uur hem
brengen kan.
Het naaste uur bracht aan onzen boer en zijn
deelnemenden vriend groote ontsteltenis, want ziet,
toen ze eens even omkeken, zagen ze dat de klep
van den wagen en het gewonnen zwijntje verdwe
nen was.
De veronderstelling is niet al te gewaagd, da t
Solon op dezelfde wijze een zwijntje verspeeld
heeft, want de solide wijsheid en die van Solon
is solide wijsheid is slechts te verkrijgen in de
toko van moeder ervaring. Intusschen van het
bovenvermelde zwijntje is tot op den huidigen dag
geen spoor meer ontdekt. Voor het geval dat het
op jammerlijke wijze om het leven mocht gekomen
zijn, heeft een der letterkundige vrienden van den
boer het volgende grafschrift beschikbaar gesteld
»Hier ligt het zwijntje, dat van den wagen glip-
»Te van den boer, die het getrokken had. R.I.P.
»Yoor den trekker was dit een groot verlies.
ïMaar waaraan niets viel te verandren. (bis)"
Tel(Historisch.)
ATJEH.
Officieel telegram gedagteekend van 8 dezer
Te Segli werd door eene pratrouille van vijftig
man, zoekende naar verscholen roovers van
prauwen een benting aangetroffen deze geno
men doch verlaten toen de [vijanden van alle
kanten kwam opzetten.
Terugtocht niet bemoeilijkt-
Gesneuveld een korporaal en twee fuseliers
gewond een officier en acht militairen beneden
dien rang.
Verliezen van den vijand heeten aanmerkelijk.
Buitenland.
HONDEN IN NOORWEGEN.
Het zal weinigen bekend zijn, dat in Noor
wegen de invoer van honden streng verboden is.
Reizigers, die naar dat land vertrekken, doen
wèl, als zij afzien van het gezelschap van een
viervoetigen reisgenoot, want geen vreemde hond
wordt, onder welke omstandigheden ook, over de
Noorsche grens toegelaten. De Engelsche en
Fransche jachtliefhebbers, die den jachttijd in
Noorwegen doorbrengen, ondervinden de onaan
gename gevolgen van dezen maatregel ten zeerste,
daar zij geneodzaakt zijn, hun viervoetige mede
werkers terug te zenden, aan de grens achter te
laten, of af te maken. De vreemde consuls zelfs
mogen geen honden invoeren; kortom, de wet is
streng en wordt met strengheid gehandhaafd.
Deze maatregel is gebaseerd op het feit, dat in
Noorwegen nog nimmer een geval van hondsdol
heid is voorgekomen. Om te voorkomen, dat deze
vreesehjke ziekte in Noorwegen mocht worden
geacclimatiseerd, weert men alle vreemde honden,
die mogelijkerwijs kiemen der hydrophobic in
zich zouden kunnen omdragen.
VLTEGERS.
Te Boston is een vereeniging opgericht met
het doel om den vlieger nader te bestudeeren,
omdat hij misschien nog van veel nut kan zijn
voor meteorologische waarnemingen.
Spoedig zal men met proeven beginnen over
de stabiliteit van een vlieger en zijne draagkracht.
Prijzen zullen uitgeloofd worden voor vliegers,
die, wanneer de wind meer dan 24 kilometer
snelheid per uur heeft, het grootste gewicht
kunnen dragen, evenzoo voor den zwaarst belas
ten, bij een windsnelheid van minder dan 24
kilometer. Verder ook nog prijzen voor vliegers,
die de grootste stabiliteit vertoonen bij verschil
lende windsnelheden.
Als de heeren toch aan het onderzoeken zijn
van het jongensspel, waarin, getuige Franklin,
veel meer zit dan enkel spel, zouden zij ook zich
kunnen toeleggen op het verkrijgen van gemeen
schap met den vasten wal door schipbreukelingen
door middel van vliegers.
EEN SCHAT IN EEN VISCH GEVONDEN.
De vorst van Monaco, die met zijn schip
„Princesse Alice" wetenschappelijke zeereizen
onderneemt, doodde eenigen tijd geleden aan de
Afrikaansche kust een potvisch. Hij liet den
reusachtigen visoh over aan Portugeesche vis
schers der Azoren-eilanden, die het dier, toen
zij het veertien dagen later op het strand wil
den verdeelen, geheel tot ontbinding overgegaan
vonden. Daar het zeemonster een ontzettende
walging veroorzaakte bij allen, die het naderden,
lieten zij het cadaver onaangeroerd liggen. Slechts
maar Clarice schijnt een machtigen invloed
op hem uitgeoefend te hebben. Ik geloof
dat z(j thans, nu zij geheel alleen staat,
spoedig weer aan trouwen zal denken.
Het was intusschen laat geworden en
de maan, die aan het uitspansel verscheen,
waarschuwde Arline, dat het tijd was om
naar het kasteel terug te keeren. Hubert
vergezelde haar tot aan den zoom van het
woud en daar namen zij afscheid, een af
scheid voor langen tijd.
EEN-EN -TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Arline had geen aangename reis naar
haar nieuwe woning. Het was donker
Octoberwecr, de grijze lucht dreigde met
regen en het landschap was in nevel ge
huld. Het had in den laatsten tijd veel
geregend, zoodat het vlakke land met wate-
plassen en groote modderpoelen bedekt was
en de stroomen zeer woest en gezwollen
waren.
Arline die alleen in een hoek van haar
eoupé zat vond dat dit weder juist paste
b(j haar stemming, want hoe grooter de
afstand tusschen haar en Cliffe Court werd
des te neerslachtiger gevoelde zij zich. De
dag verstreek langzaam, maar eindelijk ua-
derde h(j toch zijn einde en toen de avond
gevallen, en de nevel daarbuiten in een
dichten regen was overgegaan, stopte de
trein aan het station, waar Arline moest
uitstappen.
Toen zij den trein verlaten had en ge
durende een oogenblik zoekend op het per
ron rondkeek, naderde haar een man van
middelbare lengte, die er als een koetsier
uitzag.
Zijt gij de -onge dame, die mijn mees
teres verwachi? vroeg hij haar verlegen.
Wie is uw meesteres, mrs. Carroll?
Ja.
Zeer goed, dan verwacht ze mij. Ik hoop
toch, dat gij met een rjjtuig hier zijt.
Ja.
Laad dan maar spoedig mijn bagage
op, dan kunnen wij dadelijk wegrijden.
Goed.
De man, die niet veel van praten hield
en van wien Arline veronderstelde dat hij
de tuinman van mrs. Carroll moest zijn,
deed wat hem gezegd werd en weldra zat
het meisje naast hem in den tentwagen.
Gedurende den geheelen rit sprak hij geen
woord tot haar en na ongeer drie kwar
tier gereden te hebben, stonden zij stil
voor een middelmatig groot, vrij deftig huis,
uit welks benedenvenster door roode gor
dijnen een helder licht naar buiten drong.
Een netgekleede, jonge dienstmeid hielp
Arline uit het tentwagentje stappen en
bracht haar terstond naar een ontvangka
mer, waar een vroolijk houtvuur onder den
schoorsteen brandde, terwijl op de tafel een
trekpot met geurige thee stond en een om
streeks zestigjarige [dame, die er tainelqk
gezond uitzag, met een buitengewoon
vriendelijk gelaat en grjjze haren, stond van
haar leunstoel op en kwam haar met uitge
stoken handen tegemoet, terwijl zij zeide:
Mijn lieve, het verheugt mij zeer u
in mijn huis te zien en ik hoop, dat gij
u hier behaaglijk en gelukkig zult gevoelen,
Zij drukte Arline hartelijk do hand en
ging voort:
Gjj zult van uw verre reis wel doornat
en koud zijn, ga daarom terstond naar uw
kamer en maak u een weinig op uw ge
mak, dan kunnen wij een kop thee drinken.
Arline wis met deze vriendelijke ont
vangst zeer verrast, want zij had iets ge
heel anders verwacht. Zij stamelde éenige
woorden van dank en liet zich daarop door
het dienstmeisje den weg naar haar kamer
wijzen, een zeei vriendelijk, klein vertrek,
dnt in afwachting van haar komst verwarmd
en verlicht was. Toen zij van kleederen
verwisseld had en daarop beneden kwam,
vond zij mrs. Carroll aan de theetafel zitten.
Te beginnen met morgen zal ik deze
plaats aan u afstaan, sorak mrs. Carrol
met een vriendelijken glimlach, terwijl zij
Arline op een stoel naast haar deed plaats
nemen.
Ik begin al wat oud en gemakzuch
tig [te worden, bij jonge menschen is dat
anders, zij houden van beweging en bezig
heid; maar thans moet ge wat eten an u
een weinig versterken, ging zij voort, dat
zult ge na die lange reis wel noodig hebben.
Arline, die den geheelen dag bijna niets
gegeten had, sprak de spijzen, die mrs.
Carroll haar voorzette, wakker aan.
Toen zij zich verzadigd had en de tafel
was opgeruimd, zette mrs. Carroll zich
weer in haar leunstoel en nam een borduur
werkje ter hand,
Schuif uw stoel bij den schoorsteen,
miss Lester, en laat ons wat praten, zeide
zij. Ik zal u terstond op de hoogte stellen
van de bezigheden die van u gevorderd
worden. Ik heb geruimen tijd met mijn
twee bedienden alleen geleefd en was met
mijn rustige leven zeer gelukkig, want gij
moet weten dat ik geen aanzienlijke dame,
maar slechts de weduwe van een grondei
genaar ben en een zeer kalm leven achter
mij heb. Ik ontvang zeer weinig bezoeken,
maar zoolang ik nog veel op de been kon
zijn en huis en tuin naar behcoren kon
bestieren, heb ik mij geen oogenblik ver
veeld en voelde mij zeer tevreden, maar
sedert ik een aanval van beroerte
heb gehad, waarvan ik nu trouwens
weer geheel hersteld ben, is er toch een
groot gedeelte van mijn kracht verloren ge
gaan en ik ben nog zeer dikwijls ongesteld,
vandaar dat ik mij recht eenzaam begin
te gevoelen, te meer daar ook mijn oogen
verzwakt zijn en ik ze met lezen niet meer
durf vermoeien. Gij zult mij daarom moe
ten voorlezen, des morgens voor de huis
houding zorgen en al het noodige aanschaffen
en 's middags gaan wij samen wandelen of
rijden. Kunt gij nogal flink loopen?
Zoo tamelijk, ik word ten minste niet
gauw moe.
Dan is het goed. Ik geloof, mijn lieve,
voegde mrs. Carroll er bij, terwijl zij zich
voorover boog en het meisje in de oogen
keek, ik geloof wanneer ik na zulk een
korte kennismaking oordeelen mag, dat
wij het zeer goed met elkaar zullen vinden.
Ja, ja, dat hoop ik ook I riep Arline uit.
En ik geloof ook dat gij mij veel hulp
en. troost zult verleenen. Ik houd veel van
jonge menschen, hoewel ik zelf oud ben. Ik
heb nooit kinderen gehad, maar er woonde
eens een nicht bij mij in, van wie ik veel,
heel veel hield en die zoo goed als een
dochter voor mij was. Zij is dood, arme
Emmy.
Zij verzonk in diep gepeins en toen zij
opkeek, bemerkte zij, dat Arline er zeer
vermoeid uitzag; zij gaf haar daarom den
raad, zich ter ruste te begeven en hier
mede scheidden zij voor dezen avond.
Reeds in de eerste dagen voelde Arline
zich zeer thuis en op haar gemak in haar
nieuwe omgeving, zij ontdekte dat deze
oude dame zeer verstandig en ontwikkeld
was en deze van haar kant verheugde zicb
buitengewoon in het gezelschap van de
schoone, jonge dame, die haar van den
eersten dag af dat zij in haar huis was,
reeds zoo goed bevallen was.
Arline moest vol bevrediging toestemmen,
dat de betrekking, welke dokter Fletcher
haar verschaft had een zeer aangename
waszij had volsfrekt geen vermoeienden
arbeid te verrichten, kon haar tijd naar
eigen goedvinden besteden en verdeelen en
de genegenheid die tusschen haar en haar
nieuwe meesteres bestond ontwikkelde zich
weldra tot een ware vriendschap.
Zooals mrs. Carroll gezegd had, ontving c
zij zeer weinig bezoek, maar er waren een
mooie tuin en een ruime serre bij het
huis, waarin men naar hartelust kon wan
delen, ook waren er eenige zeer fraaie
wandelwegen in den omtrek, een goedvoor-
ziene bibliotheek in huis, zoodat Arline zich
geen oogenblik verveelde.
(Wordt vervolgd.)