deze Kamer gezegd, dat hij de vrijmetselarij be schouwt als een der grootste rampen van de maatschappij en dat die verderfelijke secte den christelijken godsdienst belaagt en naar omstan digheden ieder gevestigd gezag. t Naar aanleiding daarvan wordt in de „N. li. Ct." tot den heer Van der Biesen een open brief gericht door den gep. generaal- majoor J. H. H. Dommers, voorzitter der loge „Het Vrije Geweten" te Breda. Schr. beweert daarin, dat de aanvaller het doel en de zedeleer dier orde kent en vraagt dan, wat een goed vrijmetselaar moet zijn. Zijn antwoord daarop luidt Het doel der orde is, om zooveel mogelijk eene veelzijdige en harmonische ontwikkeling van den mensch te bevorderen en de verbroe dering onder de menschen te vermeerderen, en wie een goed vrijmetselaar genoemd wil worden, die moet zijn een goed zoon, goed echtgenoot, goed vader, trouw vriend, ordelijk staatsburger, leidende een waardig, zedelijk leven, steeds werkzaam aan zelfkennis en eigen verbetering als het eerste middel om iets te kunnen doen tot de verbetering van zijn evenmenschen, die hij moet liefhebben als zichzelven." En daarop laat de schrijver volgen „Zoudt gij nu denken, dat een genootschap waarin zulke hoedanigheden van hart en ka rakter worden aangekweekt en betracht, een ramp voor ons vaderland kan zijn en eene verderfelijke secte, die den godsdienst belaagt en ieder gevestigd gezag ondermijnt Hoe is het dan, vraag ik u, mogeljjk ge weest, dat aan het hoofd der Nederlandsche vrijmetselaren hebben kunnen staan de prinsen Frederik en Alexander der Nederlanden en de meest achtenswaardige en begaafde vader landers? Hoe is het dan mogelijk geweest, dat tot de hoogste dignitarissen en leden der Orde hebben behoord keizer Wilhelm I, Fre derik de Groote, keizer Frederik III, de groote Washington, Benj'amin Franklin, Göthe, Les sing, Findel en zooveel andere groote mannen te veel om hier op te noemen (Hebt gij Lessing's Nathan der Weise wel eens met vrucht gelezen en de recente werben van Ernest Gillon Al wat ik u bij dezen schrijf, kan ik u la ten lezen in de geschriften van de meest be kwame en betrouwbare vrijmetselaren. Zoudt gij, ten slotte, kunnen denken dat ik, die hier ter stede toch zeker vrij bekend ben, in staat zou kunnen zijn, aan het hoofd te staan van eene der werkplaatsen van die ver derfelijke secte van vrijmetselaren NIET OP DEN GOEDEN WEG. Een onzer correspondenten schrijft ons: Onlangs zou een wedstrijd op het ijs plaats hebben in een dorp, dat ik uit schaamtegevoel niet noemen wil. Onze flinke burgers hebben voor de armen wel wat over en daarom zouden hoofdzakelijk de armen van de voordeelen pro- fiteeren. De wedstrijd bestond daarin, dat een met zeep besmeerd varken op het ijs zou los gelaten worden en eenige vrouwen zouden pro- beeren, of ze het beest konden vangen. Dio het beet kreeg en niet meer los liet, mocht het varken behouden. Aanlokkelijk genoeg, vooral voor menschen, die weinig vleesch of spek zien en nog minder in den mond krijgen. Zeven vrouwen boden zich aan. Een groot aantal toeschouwers, heeren en dames, was aan wezig om van het schouwspel te genieten. Onder de zeven mededingsters waren er vijf, die onbeschrijfelijk veel pleizier hadden, vooral nadat dc commissie zoo maar gratis een bran- dewijntje had aangeboden, zeker om er de schaamte uit en den moed in te krijgen. De zesde was een bejaard moedertje, die de zaak zeer ernstig scheen op te nemen. De zevende was een nog jonge weduwe, die voor drie kin- dren den kost moest verdienen. Zij stond geheel achteraf en wees met een hoogrooden blos op het gelaat het gratis brandewijntje van de hand Haar gelaat stond alles behalve feestelijk ge stemd. Ik verwonderde mij er ten zeerste over ook haar onder de vangsters te zien, want ik kon haar en begreep dat alleen bittere nood de drijfveer kon geweest zijn. Maar de pret begon, het varken was vertrok ken en de vangsters wachtten slechts op het teeken. Daar gingen zij heen en drie er van lagen al spoedig in allerlei houdingen voorover op het ijs, tot groot vermaak der heeren en da mes, die zooveel voor de armen over hebben. Het oude moedertje hield zich kras en bereikte het beest het eerst, doch toen zij den staart beet kreeg, gleed zij uit en buitelde over de baan, tot onbeschrijfelijk vermaak der toeschou wers, die het uitschreeuwden van de pret. Zij stond echter weer op en zette de jacht voort. Yoor de tweede maal kreeg ze het beest weer beet bij een voorpoot, en cp datoogenblik werd het door een ander bij den staart gegre pen. Het varken schreeuwde bijna even hard als de toeschouwers en trok en rukte wat het kon, totdat ze alle drie over het gladde ijs rol den. Nu kwam er geen einde aan het gejuich, de dames van de commissieleden, die zooveel voor de armen over hebben, klapten in de han den en riepenbravoen houdt je goed Éindelijk liep het varken weer vrij. Het oude moedertje stond kreunend op. Zij had haar arm bezeerd en verliet de baan. De jonge weduwe had aan den wedstrijd geen deel genomen. Toen het teeken gegeven werd, was haar de moed ontzonken en ik zag haar achter de commissie tent om wegsluipen. „Een mensch verzint soms wat, om door de wereld te komen", zei ze 's avonds tegen me, toen ik haar eens opzocht, „want u begrijpt wel, dat er wat noodig is met drie kinderen en dan geen man. Maar toen ik die andere wijven zag gaan, was het of ik door den grond zonk van schaamte en toen ben ik maar weggeloopen. Ik kon er niet eens naar kijken. Misschien komt er op een andere manier nog wel uitkomst voor me, want ik zou bang zijn, dat mijn kinderen het mij later zouden verwijten." Wie het varken gevangen heeft weet ik niet, want ik ben vóór den afloop van het feest naar huis gegaan. Een der vangsters moet zich nog vrij ernstig bezeerd hebben. (Tel.) - Uit het N. W. deel van IJSELMONDE schrijft men aan de „Telegraaf" In weerwil, dat de donkere dagen „veur Kor- semus" reeds geruimen tijd achter ons liggen na dat er circa 5 weken zijn verloopen sedert de bewoners van het Overmaassche elkaar het Nij-jaar: „goeië peeën" hebben toegewenscht, „wordt het teugenswoordig nagenoeg nog gin dag." Het is en blijft zeurig, somber, mistig weêr. Weêr om de kriebel te krijgen. De dagen zijn wel van „drie koningen" af aan 't lengen „Vrouwendag" 2 Febr. is ook reeds voorbij en tooh mot de lamp nog branden „asge'smer- reges uit de kooi kruipt" en 's middags om 5 ure, dan is 't alweer avond, dan mot 't licht aan en mot 't deur blijven branden tö g' onder de wol schuift." Het zijn korte dagen en lange nachten. Veel arbeid wordt er dan ook niet verricht. De boeren begeven zich hoogstens van het woonvertrek naar de stallen, vise versa. Wat de huwbare jeugd betreft, die gaan winterneven, d. w. z. bezoeken afleggen bij familie on vrien denpaar het onder de leden van beiderlei kunnen vroolijk en opgewekt toegaat. Is er ijs of ligt er sneeuw, dan wordt de vreugde door schaatsen rijden en platvoeten benevens arren, brande- wijntjes, klaartjes, mitsgaders „glazies warreme pons of grokkies" aanmerkelijk verhoogd. En geard is er gedurende de afgeloopen weekSoms 11 15 tikkers. Alom wuifden de pluimen, rinkelden de bellen en klokken; gleden keurig gebeeldhouwde, vergulde en geschilderde sleden van verschillende vormen snel over de besneeuwde wegen. Zij kwamen uit dit geheele eiland en uit de Hoeksche Waard. Alle hadden hetzelfde doel: Barendrecht om even te „pleisteren" en het bekende hotel „Warendorp" te Rijsoord. Op beide plaatsen waren soms 8090 tot 170 arren bij elkaar. Daar woelde en kroelde het alles dooreen. Lustig weerklonk hetheisaheisahopfal- deraü! door de ruime zalen en de blonde boerinnen Verzelden de juichende boeren ten dans. Het was nog eens een flauwe herinnering aan, den „goeien tijd" der landbouwers, toen de „rooie" wijn bij dergelijke gelegenheden in het fornuis „heet" werd gemaakt. De arbeiders gaan bij elkander „kortavonden." Die wederkeerige bezoeken dragen het ken merk van eenvoud; de bezoeker krijgt een stoel. en een plaatsje bij de kachel of aan de vuurplaat, stopt uit eigen doos of gebruikt zijn eigen pruimpje. Het gesprek waar allen de kinderen incluis aan deel nemen, loopt wat de „polletiek" betreft over de preek van den domenie en de good- of afkeuringen der be deelingen van do „diejakenie" en andere arm besturen. Overigens over de „centen" die verdiend zijn of het loon, dat in 't vervolg betaald zal wor den. Zonder uitzondering verlangen allen naar dooi, want de overgespaarde duiten zijn verteerd, het „boek" van den bakker en kruidenier be vat reeds namen van vele arbeiders, die tegen hun wil werkloos zijn. De wintervoorrzad raakt op; reikhalzend wordt naar hervatting van den arbeid uitgezien. Buitenland. EEN ONGELUKKIGE STEEN. De Opaal is een ongelukkige steenwien er een ontvangt of vindt hangt een ongeluk boven het hoofd; daarvan zijn een aantal personen in nig overtuigd. Men bezwaart de arme steen daar door evenwel met een beschuldiging, welke totaal onrechtvaardig is. Het mag waar zijn, dat door de hooge waarde, welke steeds aan de steen ge hecht werd, het bijgeloovige volk tot, de over tuiging kwam, dat er toch iets bijzonders aan deze moest zijn. Want waarom gaf men voor haar zulke groote bedragen Merkwaardig is het evenwel, dat men thans al het ongeluk op rekening van de steen schrijft, terwijl men vroeger aannam, dat het be zit van een opaal slechts geluk kon aanbrengen. Plinius zegt bijv. dat de naam „Paederos" aan de steen was gegeven, omdat dit woord beteekent „schoon als alle schoonheden der jeugd" ende zelfde schrijver verhaalt, dat de senator Nonius een steen bezat, zoo groot als een hazelnoot, die twintig duizend sesterces, of meer dan twee milli oen gulden waard was. Een ander Romeinsch historicus, Solinus, zegt dat in Libië menschen woonden, die de steen in hooge waarde hielden, omdat hij de liefde bevor derde. Later werd beweerd, dat de opaal de macht had om den drager onzichtbaar te maken. In 1661 schreef Robert de Berquem, de Fransche reiziger, die vooral het Oosten bezocht: „Het bezit van den opaal maakt den persoon aan genaam, die hem draagt, en daardoor wordt de genegenheid tusschen dezen persoon en anderen versterkt. Het verheugt het hart en beschermt tegen gift en het bederven der lucht. Het ver drijft melancholie, en geeft helderheid van ge dachten." Kan men beter wenschen Volgens Poolsche overleveringen staat elke maand van het jaar onder den invloed van een bepaalde steen, zoo October onder dien van den opaal, terwijl de Turk gelooft, dat de steen bij bliksemstralen van den hemel valt. Zonder ling evenwel is het, dat de zwarte opaal nooit in de achting van het publiek gedaald is alleen de witte opaal wordt tegenwoordig voor een on- geluks-steen gehouden. De voornaamste mijnen, waaruit de schoon ste opalen gehaald worden, liggen in Hongarije en Honddras de beste steenen zijn hoofdzake lijk afkomstig uit Cerwenitza, in Hongarije. De Hongaarsche opaal is de hardste en de meest duurzamehij is in den regel klein, maar zelfs een klein opaal heeft dikwijls een groote waarde. De Honduras-opalen worden gevonden nabij Gracias a Dios, in porselein-aardezij zijn minder hard dan de Hongaarsche, maar hun schittering is minstens even sterk en zij ver dragen even goed den invloed van lucht en tijd. De Zuid-Australische opaal is zeer groot, zijn kleur komt overeen met de Hongaarsche, doch er wordt beweerd dat hij mettertijd zijn glans verliest. HOE MEN EEN DECORATIE KRIJGEN KAN, wordt volgender wijze door het Soer. Hand. verhaald „Tijdens de tentoonstelling in 1889 bevond zich een onzer controleurs, die gaarne in zijn vrije uren stukken voor dagbladen en tijdschrif ten schreef en niet alleen aan Indische philogie maar ook aan belletrie deed, te Parijs. Op een middag bij de vestingwerken een wan deling makende, kwam hij op den inval om een artikeltje over Parijs te schrijven, een fantasie: Parijs vóór, tijdens en na het beleg van '70. Hij haalde zijn notitieboekje voor den dag en begon ijverig aanteekeniugen te maken. Een detective, die hem zag zitten, hield hem voor een spion, knoopte een gesprek met hem aan en maakte zich bekend als tooneelspeler. Onze controleur, geen kwaad vermoedende, gaf hem zijn kaartje. Zijn Duitsch klinkenden naam, dien men overal ter wereld ontmoet, ver sterkte den geheimen dienaar van de heilige Hermandad in zijne meening, dat hij met een echten spion te doen had. Hij verwijderde zich en kwam een half uur later terug, vergezeld van twee gendarmes, die onzen letterlievenden controleur verzochten om hen naar het naaste politie-bureau te volgen. Zijne verzekeringen, dat hij geen duitsch spion maar een doodonschuldig Indisch ambtenaar was, hadden niet den minsten invloed op den commissaris. Ondanks een welsprekende verde diging de angst maakte hem welsprekend werd hij na een verhoor in optima forma met den fanier a salade, den bekenden Parij- schen gevangeniswagenr naar de gevangenis ge bracht. Daar bleef hij een volle veertien dagen en moest zich tevreden stellen met den doodeen voudigen gevangeniskost in stede van zijn hart te kunnen ophalen aan de lekkere schotel tjes van het Diner de Paris. Den vijftienden dag werd de deur van zijn cel geopend. Een deftig gekleed heer, die nie- mend anders was dan de bekende prefect de la police Lozé, trad binnen, maakte duizend ex cuses over de begane vergissing en deelde den gevangene mede, dat hij weer vrij was. Doch daarmede w»8 onze controleur niet te vreden. Hij verklaarde den prefect, dat hij be ginnen zou met den Hollandschen gezant met het gebeurde in kennis te stellen en verder de toedracht in alle groote Europessche bladen zou publiceeren. De heer Lozé was blijkbaar met de zaak een oogenblik verlegen, doch zijn buitengewoon groote menschenkennis liet hem niet in den steek. Hij noodigde hem uit om de zaak verder op de prefecture te bespreken. Hier aangekomen, zette hij hem de motieven uiteen, waarom de fransche regeering er belang bij had om het voorgevallene zoo geheim moge lijk te houden. Hij vroeg den meer en meer gekalmeerde bestuursman of dergelijke vergis singen in Indië, ja in Nederland, niet mogeljjk waren en bood hem als apologie een decoratie aan, onder voorwaarde, dat de controleur opzijn eerewoord beloofde dat de zaak aan niemand, wien het ook zij, zelfs niet aan zijn naaste bloedver wanten, te vertellen. Onze pseudo spion meende op die wijze ge noegzaam in zijn eer hersteld te zijn, nam het aanbod aan en twee uren later stelde de heer Lozé hem met een flinken handdruk het brevet van een décoration universitaire ter hand. Twee dagen later was onze controleur in Den Haag teruggekeerd. Hij heeft zijn woord trouw en eerlijk gehouden. Slechts door een tooval vernamen wij het boven staande. Vraagt men hem, op welke wijze hij het rozetje gekregen heeft, dan luidt steeds zijn antwoord: „Vraag 't aan de regeering, die't mij gegeven heeft". De oude Grieken en Romeinen hadden geen „zakdoek", zooals wij dien kennen; wel hadden zij een zoogenaamd sudorium (zweet doek), waarmee ze zich het zweet van het gelaat wischten. Deze doek werd gewoonlijk gedragen in een plooi van de tunica (het overkleed) of los om den hals gebonden. De Atheensche en Romeinsche fatten brachten later in de mode een zoo'n doek in de hand. een anderen in den gordel te dragen. Maar men denke niet, dat zij die doeken gebruikten voor het doel, waarvoor wij onze zakdoeken hebbenGeen quaestie van Het snuiten van den neus gold in dien tijd voor zeer onfatsoenlijk en alleen aan kinderen en heel oude lieden was het toegestaan zich in het publiek den neus schoon te maken. Een man van de wereld, die dat deed, beging daarmee een groote zonde jegens de goede zeden. Een dame, die openlijk de behoefte toonde, haar neus te snuiten, zou alle achting hebben verloren. De omstandigheid, dat een vrouw dikwijls een zakdoek noodig had, kon zelfs een reden wezen tot echtscheiding. In Rome vergewiste een jonge man, als hij betrekkin gen met een jong meisje trachtte aan te knoo- pen, zich eerst of zijn aangebedene ook last had van verkoudheid. Hoe zou onze snuivende en verkouden wereld met zulke denkbeelden kun nen bestaan Dr. Nansen is benoemd tot hoogleeraar in zoölogie aan de universiteit te Christiana. Kinderlijke Stand. Gemeente Oude Niedorp. Ingeschreven van 434 Januari. ONDERTROUWD: Everfr Kant en Stijntje Koop man. GETROUWD: Jan Bakker, wednr, van Maartie Willems en Dieuwertje Kos. GEBORENPieter, z. van Pieter Westmijer en Elizabeth Maria Zweekhorst. Jacob, z. van Aldert Maras en Maartje Zutt. OVERLEDENTrijntje Langereis, echtgen. van Johannis Hoogland, 81 j. Gemeente Nieuwe Niedorp. Ingeschreven van 1—31 Januari. Ondertrouwd en getrouwdPieter Beers en Guurtje Wiers. Ondertrouwd: Tijs de Graaf en Maartje Wit. Jo- han Marie Eliazar Tisserand en Geertje Klerk. Geboren: Jacob, z. van Hendrik Hagen en Elisa beth Klos. Floris, z. van Pieter Timmerman en Trijntje de Jongh. Anna, d. van Simon de Boeren Simontje Meiten. OverledenSimon, z. van Cornelis Speets en Neeltje Koopman, 7 m. Hendrika, d. van Johannis Nolten en Neeltje Appelman, 5 j. Floris, z. van Pieter Timmerman en Trijntje de Jongh, 11 m. Herman, z. van Johan Coenraad Oudt en Neeltje Bruin, 1 j. Cornelis, z. van Jan Veldman en Maartje Takken, 1 j. en 1 m. Gemeente Koedijk. Ingeschreven van 131 Januari. Geboren: Willem, z. van Jacob Boldewijn en Diderika Johanna Francina Maria Stam. Martinus, z. van Aldert Bijpost en Elisabeth van Baar. Aaltje d. van Jacob van Die en Guurtje Goudsblom. Hen drik, z. van Cornelis Tauber en Grietje Blokker. Klaas, z. van Jacob Schermer en Barber Geertruida Koning. Overleden: Willem Boldewijn, 5 d. PREDIKBEURTEN. NED. HERV. GEM. OUD-KARSPEL. Zondag 14 Febr. vm. 9,30 ds. Stramrood. Woensdag 17 Febr. nm. 6.30 ds. Stramrood. NED. HERV. GEM. NOORDSCHARWOUDE. Zondag 14 Febr. geen dienst. Woensdag 17 Febr. 's avonds 6.30 de heer G. J. van Woerden. GEREFORMEERDE GEMEENTE. Zondag 14 Febr. v.m. 9 uur, n.m. 2 uur. Woensdag 17 Febr. n.m. 6.30 ds. Boeijenga. NED. HERV. GEM. ZUIDSCHARWOUDE. Zondag 14 Febr. v.m. 9.30 dt. Melchers. Doopsbediening. NED. HERV. GEM. BROEK OP LANGEDIJK. Zondag 14 Febr. v.m 9 u. n.m. 2 u. ds. Gemier. Woensdag 17 Febr. nm. 6.30 ds. Gemser. GEREFORMEERDE KERK. (Z u i d e r k e r k). Zondag 14 Febr. vm. 9.30 nm. 2.30 ds. Bakker. Woensdag 17 Febr. n.m. 6.30 Ds. Bakker. CHRISTELIJK GEREFORMEERDE KERK. Zondag 14 Febr. vm.9.30nm. 2.30 Godsdienstoef. DOOPSGEZINDE GEMEENTE. Zondag 14 Febr. vm. 9,30 u. ds. F. C. Fletcher. Marktberichten. Van 6 13 Febr. zijn van het Station NOORDSCHARWOUDE ÖO wagons groen ten verzonden met bestemming naar het bui tenland. SCHAGEN, den 11 Febr. 1897. 6 Paardenf Veulens. Stier Geldekoeien (magere) Idem (vette) Kalf koeien Vaarzen Graskalveren Nuchtere Kalveren Rammen Schapen (magere) Idem (vette) Overhouders Lammeren Bokken en Geiten Varkens (magere). Biggen Konijnen Kippen Eenden Duiven Kipeieren (per 100) Eendeieren Boter (Kilogram) Kaas ALKMAAR 13 Febr. 1896. Aangevoerd: 3 Paarden f 50.— a f 70,— 7 Koeien f 130 180 a f 96 Nuchtere kalveren f 5.a f 1-4. Vette Kalveren f a fper kilo f0.— aO. 54 Schapen f 10, af 18.— Lammeren f a 67 Magere varkens f10.a f 44-. 248 Biggen f6.— a f 8.50; 6 Bokken en Geiten f2. a f5 kleine id. f0.at Boter per halve K.G. f 0.55. a f 0.65. 45 f 100 40 100 120 150 185 120 190 5 13 21 50 13 15 2 5 7 11 4 50 0 50 0 0 60 1 0 70 1 3 50 4 1 05 1 0 20 0 De ware geschiedenis van Eliza's vlucht. In de „Revue Suisse" wordt in de Parijsche correspondentie op gezag van een Amerikaansch geestelijke, die van de gebeurtenis zoo goed als ooggetuige geweest is, de volgende lezing ge geven van den historischen grondslag, waarop het beroemde verhaal in mvr. Beecher Stowe's „Negerhut" omtrent Eliza's vlucht berust. De vrouw heette Eliza. Zij was een kloeke negerin, gehuwd en moeder van zes kinderen, wiet mees-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1897 | | pagina 3