Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
TT. 11.
Zondag 14 Maart 1897.
6e Jaargang.
Zijdie zich met
1 AP RIL' op dit blad
wenschen te abonneeren
ontvangen de tot dien da
tum verschijnende num
mers GRATIS.
Plaatselijk Nieuws.
Feuilleton.
ITMAfJIIBS.
NIEUWE
immm courant
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 ct., franco p. post 0O et.
UITGEVER:
J. II. KEIZER.
BUREEL:
Noordscharwoude.
PRIJS DER ADYERTENTIËN:
Van 15 regels 30 et., elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
HAAST LANGZAAM.
Er ligt een schat van levenswijsheid in zoo
menig hoogst eenvoudig woord, 't welk ons
door een breed voorgeslacht, over vele eeuwen
heen soms reikende, is nagelaten. En om dien
rijkdom aan het licht te brengen, hebben wij
niet eens heel diep te gravende oudjes ver
stonden bij uitnemendheid de kunst om, zoo
zij het wilden, de dingen zeer duidelijk voor
te stellen. Het spreekwoord is een overblijf
sel uit de klassieke oudheid, en toch klinkt
het nog zoo frisch en nieuwmodisch, als ware
het pas gisteren aan den mond van een onzer
tijdgenooten ontsnapt; het heeft post gevat
in alle landen, is vertolkt in alle talen, en
wordt, misschien wel om diezelfde reden, in
den regel averechts toegepast.
De tegenstelling is gemakkelijk op te los
sen; haast u, maar overhaast u niet, blijf
meester van uw bewegingen, zorg dat gij steeds
kunt ophouden of van richting veranderen als
het noodig is, vat goed uw doel in het oog,
maar schiet het niet voorbij, want dan hebt
gij het natuurlijk gemist. Dat overmatige spoed
dikwijls kwaad doet, is, 'zoo de lessen der on
dervinding daartoe onvoldoende zijp geweest,
ons ook al in onderscheiden vormen geleerd;
zelfs de fabeldichter heeft er ons van trach
ten te overtuigen toen hij ons verhaalde van
den haas, die met een slak een wedloop aan
ging en schandelijk verloor, omdat hij, zijn
krachten overschattende, te laat was begonnen
toen de ander reeds een heil eind ver was,
nu veel te hard moeSt loopen en zijn poot
brak of zoo iets.
Een niet zelden voorkomende opvatting is
deze: haast u, maar zoo langzaam mogelijk.
Ge kunt wel de bewegingen nabootsen, de
allures aannemen, de drukte laten zien van
iemand, die in groote spanning verkeert we
gens gebrek aan tijd, dat hindert niet, als
gij maar zorgt heel weinig van uw plek te
komen. Op den weg van den vooruitgang loopt
men het minst gevaar rechts voor een dolle
man, links voor een achterblijver te worden
uitgemaakt, als men met veel vertoon den
pas markeert, zooals militairen en gymnasten
het noemen.
De ouden wisten erg best wat zij voorhad
den met hun spreekwoord. Festina lente,
zij voegden er onmiddellijk bijsed festina
Juist, haast u in elk geval; op dit gedeelte,
niet op het andere, valle de nadruk.
Vooruit moeten we, en het leven is zoo
kort! Aan het einde moeten we werkelijk een
baan hebben afgelegd, met het gelaat, niet
met den rug naar het ideaal, naar hetgeen
we voor waar en goed houden. Stilstaan kan
men niet; dat is in strijd met de wetten der
natuur. In de bewegingsleer spreekt men wel
van „het doode punt", maar het is ook slechts
een punt voor hetwelk de kleinst mogelijke
voorstelling 'van plaats en van tijd nog te
groot is; het is de kentering tusschen de twee
elkander onmiddellijk opvolgende getijen, de
overgang tusschen voor- en achterwaarts.
Wij kunnen „stelselmatige" lieden, die ge-
looven zich een nauwkeurig, afgepast begrip
eigen gemaakt te hebben van toestanden op
maatschappelijk, op staatkundig, op zedelijk
gebiedzij hebben hun vast „principe" en wij
ken daar niet van af, wat er ook om hen
heen gebeure. Welnu, ook zij vergissen zich.
Ongemerkt oefenen de inzichten van anderen
invloed uit op de hunne, en zij worden er,
tegen wil en dank soms, door meege
voerd, of wel, zij zetten zich schrap er tegen
in, en dat verzet drijft hen terug naar de
reactie. De groote fout van het doctrinairisme
is, dat het meent, gevonden te hebben wat
wij allen, ons leven lang, en wat alle geslach
ten na ons zullen moeten blijven zoeken, met
onverpoosden ijver; het bewaakt angstvallig
een diamant, die eigenlijk niets meer is dan
een slordig geslepen stuk bergkristal. Al onze
opvattingen van waarheid, van vrijheid, van
recht, zijn voor herziening vatbaar; gelijk ge
wone menschen heel spoedig spreken van
zuiver water, maar de scheikundige, de man
die 't weet, ons vertellen zal dat de absolute
zuiverheid uiterst moeielijk te verkrijgen is,
zullen wij met onze systemen en doctrines
niet ver komen, indien wij ons verbeelden
dat we er nu maar veilig mee ter ruste kun
nen gaan.
Neen, niet rusten; steeds meer, steeds beter,
steeds verder en hooger is des levens wacht
woord.- En ons aan dien eisch te voldoen, heb-
we niet te vertragen.
Maar voortgaan, niet als een hollend paard,
dat slechts de ruimte ziet en weldra ook deze
niet meer. Wij vliegen niet, wij schrijden
voort, met goed gemeten stappen. De eene voet
blijft een oogenblik op de plaats, die we ver
laten hebben, en berekenen met juistheid, waar
we telkens terecht zullen komen, om niet in
gevaar te geraken, dat we over onze eigen
beenen struikelen.
In onze dagen schijnt het niet- overbodig,
tegen dat gevaar te waarschuwen. De groote
meerderheid der werkende en denkende
menschheid wil wel vooruit, maar gaat met
onberaden drift. Men haalt alles overhoop,
Omdat op elk gebied verbetering, hervorming
noodig wordt geacht. Dat laatste is niet ver
keerd gezien, maar daaruit volgt niet, dat
ieder individu aan alles zijn krachten behoort
te wijden. Niet het minst op het gebied van
den geest werkt de wet der arbeidsverdeeling
heilzaam. Wijs is hij, die zijn krachten kent
en dien overeenkomstig zijn taak bepaalt;
zelfbeperking is de hoofdvoorwaarde voor het
meesterschap.
En wie eenmaal zich een heldere voorstel
ling heeft gemaakt van den weg, dien hij kan
en moet bewandelen, die zal ook, als hij ka
rakter en volharding bezit, stap voor stap voor
waarts gaan. Een vliegend leger, hebben we
eens hooren zeggen, is een krijgsmacht, die
met gematigden pas voortmarcheert. Of doze
omschrijving in tactischen zin juist is, kun
nen we niet uitmaken; maar zeker is het,
dat overhaasting de grootste vijandin is van
haast.
Waaraan is het toe te schrijven, dat tal
van welgezinde en voortvarende menschen zoo
weinig vorderen? Het antwoord op die vraag
is niet moeielijk te geven. In rustelooze vaart
stuiven zij van 't eene punt naar het andere
hun gedachten loopen over allerlei dingen te
gelijk; concentratie van de aandacht is hun
onbekend. Twee zaken, die den geheelen mensch
vorderen, moeten afzonderlijk verricht wor
den, eerst de eene, dan de andere, alles op
zijn tijd. Machtig is hij, die zich rustig houdt,
en in kalmte arbeidt; sterk, wie de kracht
van spieren en zenuwen op één punt weet te
richten. Wie dat niet doet, brengt zijn ziel in
de war, maakt zich voor het werk ongeschikt,
holt in den blinde rond. Yan wat hij tevoor
schijn brengt, kan met recht worden gezegd
Ik hoor wel het geklepper van het molenrad,
maar ik zie geen meel!
In edelmoedige neigingen, in begeerte naar
nuttigen arbeid, ook zonder dat deze een stof
felijk loon alshoogste doel beoogt, behoeft ons
geslacht niet te worden achtergesteld bij vroe
gere al is ook in deze het toppunt van toe
wijding nog lang niet in 't gezicht gekomen.
Maar wat ons ontbreekt is een goede methode
en deze kunnen we niet uit de boekjes halen.
Ondervinding en nadenken moeten haar ons
ten deel doen vallen. En als we nu zien, dat
door al te haastig te willen zaaien, geen hon
derdste deel van de korrels daar terechtkomt
waar een vruchtbare bodem gereed is ze te
ontvangen, zouden we dan niet liever elk
plekje goed bekijken dan maar in 't wilde
rond te strooien? Geestdrift en langzaamheid
schijnen elkander uit te sluiten, omdat men
nu eenmaal het laatste woord in een kwaad
gerucht heeft gebracht. Laten wij dan eens
beproeven het in gezonden zin op te vatten:
de vervulling onzer levenstaak zal er zeker bij
winnen.
N.
LANGEDIJK.
Met elk jaar vermindert het aantal stukken
groenland, dat nu nog tusschen de bouwakkers
in den omtrek van den Langedijk wordt aan
getroffen. Welhaast zal al het land tusschen
Langedijk, St. Pan eras, Koedijk, Warmenhuizen
en Kalverdijk één groote tuinbouw zijn en geen
enkel stuk vee een grasveld meer vinden, om
op te grazen. Het jaar 1897 heeft zich weer
ingezet met „scheuren" van honderde „sneezen"
weiland, die aan veeteelt en melkerij onttrok
ken worden. Een licht werk is dat „scheuren"
niet. Twee paarden voor den ploeg hebben alle
krachten in te spannen om de diepe voren te
snijden en het gras onder, de zwarte aarde bo
ven te keeren. Het loon van een ervaren ploe
ger is niet' hoog. Tegenwoordig verdient zoo'n
arbeider met hard werken hoogstens f 1,50 per
dag. Een luttel loon voor zoo zwaren arbeid!
<t>-
Is hij dan op denzelfden avond bij
haar geweest?
Ja, kort nadat mevrouw De Roubaix
weg was.
Dokter Fletcher had nu verder niets
meer te vragen, want hij was nog vaster
overtuigd, dat lord Cliffe niets met het
verdwijnen der papieren uitstaande had dat die vrouw een valsch, verraderlijk
gehad en hij verwijderde zich veel neer-
halfluid, want het brengt u geen stap naderjeember kwam zij met een talrijk gevolg
tot het eigendomsrecht op Cliffe. Ik voor;te Cliffe Court aan.
mij twijfel er geen seconde meer aan, of
uw nicht heeft uw papieren gestolen, maar
daar wij geen bewijzen tegen haar kunnen
aanvoeren, doch slechts een bloot vermoe
den hebben, kunnen wij haar niet bij de
justitie aanklagen.
Neen, dat kunnen wij zeker niet,
antwoordde Hubert.
Verder is het zoo goed als zeker, dat
zij de papieren vernietigd heeft, zoodra die
in haar bezit kwamen. Gij kunt er vast
op rekenen dat zij veel te voorzichtig en
te slim is om die papieren te bewaren. Ik
heb van het eerste oogenblik wel gedacht,
slachtiger dan hij ooit geweest was, want
hij meende dat voor Hubert nu de kans
voor goed was verkeken, om ooit de erf-Fletcher,
genaam van zijn oom te worden, hoe on
betwistbaar zijn rechten ook waren.
Toen hij thuiskwam, deelde hij terstond
aan Hubert alles mee, wat hij vernomen
had, want hij hield zich overtuigd, dat zoo
wel Esther Grant als de ziekenverpleegster
hem de waarheid hadden gezegd.
Dan moet ik mijn laatste hoop vaar
wel zeggen! riep Hubert uiten hij dwong
zich tot een glimlach, maar hij werd nu
eerst ten volle gewaar, hoe vast hij op het
welslagen gerekend had. Ik heb nu voor
't minst de moreele overtuiging, dat mijn
ouders werkelijk gehuwd waren, en dat is
ook veel waard.
Voor uzelve wel, maar overigens be
teekent het weinig, antwoordde de dokter
schepsel was, maar destijds waren allen
door haar schoonheid verblind ei\niemand
luisterde naar dien ouden, brommerigen
TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Kerstmis naderde.
Het was heerlijk winterweer, de aarde
was bedekt door een dik, donzig sneeuw
kleed en overal was het water in een
glimmende, spiegelgladde ijsvlakte her
schapen.
Overdag vermaakten de bewoners van
Cliffe zich met schaatsenrijden op de mo
lenbeek en 's avonds maakte men in de
Zij zag er schooner en bekoorlijker uit
dan ooit, maar wie eenigen tijd in haar
gezelschap was, merkte weldra een zekere
gejaagdheid bij haar op, die vroeger niet
bij haar waar te nemen was en die zich
zoowel door het vreesachtig rollen harer
oogen, als door het zenuwachtig trekken
van haar mond en het beven harer han
den verried.
Zoodra zij mrs. Belton zag, vroeg zij haar
naar den toestand van Esther Grant en toen
zij vernam dat deze zoo goed als hersteld
was, liet zij haar bij zich ontbieden.
Toen Esther Grant bij de gravin kwam,
vroeg deze haar met veel belangstelling
naar haar lotgevallen voordat zij op Cliffe
Court kwam, doch dokter Fletcher had
zijn patiënte terdege op dit onderhoud
voorbereid. Esther Grant gaf slechts korte,
ontwijkende antwoorden en zelfs dat zij
zich van het verleden zeer weinig kon her
inneren, zoodat de gravin haar weer gaan
liet, zonder veel wijzer geworden te zijn.
De gravin De Roubaix dineerde alleen
in haar boudoir, daar de [groote eetzaal
haar, nu zij alleen was, te ongezellig leek.
Kort na het diner werd er bezoek aan
gediend, namelijk van dokter Fletcher en
ofschoon de gravin den ouden dokter niet
gaarne lijden mocht, was hij haar nu toch
welkom, want zij verheugde zich dat
woonvertrekken de toebereidselen tot het althans iemand kwam om haar de verve-
naderende kerstfeest. Iling te verdrijven, zij ontving hem dus zeer
De gravin De Roubaix had onverwachtivriendelijk met de woorden:
het besluit genomen, de kerstdagen in Wel dokter, dat noem ik nu eens
Engeland door te brengen en den 25 De-aardig van u. Gij zijt mijn eerste bezoeker.
Ik kom misschien iets later dan wel
geoorloofd is, maar men zeide mij dat gij
eerst in den loop van den middag waart
aangekomen.
Dat is volstrekt geen bezwaar, ik
ben niet vermoeid van de reis en met ge
noegen bereid al de nieuwtjes uit Cliffe
ie vernemen. Er zal zeker wel veel gebeurd
zijn in mijn afwezigheid.
Och, niet zoo heel veel; gij weet toch,
Cliffe is een stil plaatsje, merkte de dokter
op, terwijl hij plaats nam in den fauteuil,
dien zij hem aanwees en haar gelaat nauw
keurig bestudeerde.
Nu, zoo stil kan het niet zijn of er
gebeurt toch wel eens iets, geboorte, hu
welijken, sterfgevallen komen toch overal
voor.
- Ja, een sterfgeval hebben wij gehad
en dat heeft nogal opzien gebaard. Lady
Carlyon is dood.
Een blos kleurde eensklaps het gelaat
van Clarice.
Dat is treurig.
En haar zoontje is eveneens over
leden.
Arme sir Ascot!
Nu, veel medelijden behoeft ge met
hem niet te hebbgn.
Hoe dat?
Hij treurt in het minst niet om zijn
vrouw.
Daar vergist ge u in, riep Clarice
haastig uit.
Hoe weet ge dat?
Wanneer gij hem zaagt, zoudt ge er
van cvertnigd zijn, dat hij zijn vrouw en
kind wel degelijk betreurt: hij ziet er zeer
neerslachtig uit.
Dus gij hebt sir Carlyon in den laatsten
tijd ontmoet?
De gravin bloosde en speelde eenigszins
verlegen met haar armband, waarvan de
kostbare steenen bij het licht van het
haardvuur veelkleurige vonken schoten.
Hij heeft mij een paar weken gele
den te Parijs een bezoek gebracht, ant
woordde zij halfluid.
Nu, om u de waarheid te zeggen, ben
ik niet gekomen om over sir Ascot Car
lyon en zijn huiselijke aangelegenheden te
spreken, maar over niemand minder dan
u zelf.
De dokter, die tot dusver zeer kalm en
gemoedelijk gesproken had, veranderde bij
die laatste woorden geheel van toon. Zijn
stem klor.k zwaar en dreigend, zoodat Cla
rice hem verschrikt aanstaarde.
Over mij? herhaalde zij met bevende
stem. Wat vindt ge dan voor interessants
aan mij?
Onder gewone omstandigheden inder
daad niets, maar de misdaad, hoe terug
stootend ook, brengt altijd iets interessants
mee.
Misdaad? vroeg zij met een gedwongen
lachje, hoewel zij inwendig sidderde. Ge
wilt mij toch, hoop ik, niet van een mis
daad beschuldigen, waarde dokter?
Dokter Fletcher stond op en met de
oogen somber dreigend op naar gericht,
sprak hij:
Ja, ik beschuldig u van een misdaad,
ik beschuldig u, gravin Clarice De Roubaix,
leen dievegge te zijn.
Nog bewaarde Clarice, ofschoon met veel