„Nieuwe Langedijker Courant", van Zondag 22 Augustus 1897. genden Waren de boonen zoo slecht, als verteld wordt Ja, doch de soep was goed. Weet u dat er al 36 personen in de boeien geslagen zijn wegens dit opruien Kan men in de geuangenis goed met el kaar spreken Ja, heel goed, vooral door de ventilatie- buizen. Ik heb er niet aan mede gedaan. Zools men zietHendrik De Jong is nog altijd een brave Hendrik ONDER DEN INVLOED VAN DEN STORM. De „Simplisissimus" vertelt het volgende Het was een vreeselijke storm. Het schip schommelde zeer sterk. Naast den kapitein op de brug stond een geestelijke, die als passagier meevoer. „Kapitein", zei de dominee, sidderend van doodsangst, „is er gevaar bij, gaat het schip ver loren „Neen," antwoordde de kapitein, „zoover is het nog niet, want de matrozen vloeken nog, en dat is een goed teeken." De storm nam steeds in hevigheid toe en de dominee stond te klappertanden van angst. „Kapitein," schreeuwde hij eindelijk, luid, om zich boven het huilen van den wind te doen hooren, „kapitein, vloeken de matrozen nog „Ja," brulde de kapitein terug. „God zij lof en dank," riep de dominee met een zucht van verlichting. ARMENWET. Door den minister van binnenlandsche zaken zal waarschijnlijk de Armenwet het eerst aan de orde gesteld worden. Vermoedelijk zal wor den voorgesteld een staatscommissie te benoe men, die de gewichtige hervorming der Armen wet kan voorbereiden. Zout op een pas gemaakte inktvlek gewor pen zal de vlek verwijderen. ZEEWERINGEN CALLANTSOOG. Jl. Zaterdag brachten de heeren C. Lely, minister van Waterstaat, mr. G. van Tienhoven, Commissaris der Koningin in Noord-Holland, ver gezeld van een tweetal ambtenaren van den Wa terstaat, een bezoek aan de zeeweringen te Cal- lantsoog, Groote Keeten en Petten. (H.) EENE VLIEGEN WEREN DE PLANT! De lucht van de welriekende wikke (Lathy rus Odoratus) is zoo on verdragelij k voor vliegen, dat zij erdoor uit ,de ziekenkamer verdreven wor den, hoewel zij voor den patiënt niets onaange naams heeft. 't Is dus aan te bevelen, in den vliegentijd deze plant in de ziekenkamer te zetten. VERKIEZINGEN DER TWEEDE KAMER. Uitslag van de Dinsdag gehouden stemmingen Amsterdam VI. 4962 kiezers. Uitgebracht 2364 geldigeJstemmen. Herstemmingtusschen Mr. Th. Heemskerk (anti-rev. en kath.) met 844 en W. J. Geertsema (lib.) met 774 st. Voorts verkregen C. V. Gerritsen (rad.-lib.) 679, A. L. van Hasselt (Christ.-Hist.)51 en Mr. S. van Houten (lib.) 16 stemmen. Delft. 8778 kiezers. Uitgebracht 1319 geldige stemmen. Gekozen Mr. H. A. van de Velde (anti- rev.) met 1195 stemmen.Cornelisse had 124 stemmen. Enschede. 8778 kiezers. Uitgebracht geldige stemmen 7935. Herstemming tus-schcn J. H. ter Veer (Kath). met 3238 en H. van Kol (sociaal- -democraat met 2589 stemmen. Voorts verkregen Mr. G. Jannink (lib.) 1653, P. van Vliet Jr. (anti-rev.) 256 en Jhr. J. D. Six (Chr. Hist.) 199 stemmen. Loc hem. 7405 kiezers. Uitgebracht 3915 geldige stemmen. Gekozen C. Lely (lib), aftr. met 3558 st. Jhr. Mr. J. K. J. Quarles van Ufford (anti-rev.) kreeg 357 st. Zutphen. Uitgebracht 5439 geldige st. Ge kozen Mr. H. Goeman Borgesius (lib.) aftr. met 3365 st. Mr. Th. Heemskerk (anti-rev.) kreeg 2074 stemmen. HET ZANGONDERWIJS BIJ DE VOGELS. In de vogelwereld gaat het onderricht des te sneller, daar het geholpen wordt door den taal en deze wordt van den morgen tot den avond onder wezen; de eenlingen vereenigen zich tot praat lustige troepen en de jongen genieten een ware sociale opvoeding en kunnen gemakkelijk leeren zingen en praten. Vooral de zangvogels geven elkaar wederkeerig onderwijs. De distelvinken bij voorbeeld zingen erg slecht, wanneer ze afzonder lijk opgeleid zijn; daarentegen heeft men wilde merels uit zich zelf bij het bezoeken van den tuin van een huis het geschoolde zingen van een in een kooi zittende merel zien leeren. Het gebeurt zelfs, dat zangvogels alleen door spontane naboot sing het gezang van een andere soort aanleeren. Een vink kan als een merel leeren zingen en de merel leert het kraaien van een haan zoo vol maakt nabootsen, dat de hanen er door misleid worden. Men heeft waargenomen, dat musschen, die met sijsjes en vinken in een kooi waren ge zet, eindelijk als deze vogels zongen. De gewone huismusch bootste vrij goed het gezang van een spreeuw na. Dureau de la Malle had een spreeuw de „Marseillaise" leeren zingen en de vogel leerde het aan alle spreeuwen van de plaats, waar hij werd overgebracht. Men oordeele over de verba zing der reizigers, die daar passeerden. In de botschen hoorde men nog slechts het Fransche Volkslied, dat onder den helderen zang der nachte galen doorklonk. Deze abnormale kennis houdt geen stand en wordt even spoedig afgeleerd als aangeleerdze heeft niet de vastheid der erfelijke instincten. Elk jaar moet de opleiding van voren af begon nen worden. Na den mensch bezit de vogel on getwijfeld de volmaakste spraak. Sommige soor ten beschikken slechts over een gebrekkig ge schreeuw; doch zangvogels zijn kunstenaars. Er zijn zes klassen van expressies onderscheiden: het geroep van het mannetje in het voorjaar; het luide uitdagingsgeschreeuwhet waarschu wend geschreeuw bij het gezicht van een roof vogel het geroep van de ouders en het antwoord der jongen; de liefdesrotnance, de kreten van schrik of onrust voor het nest. Deze taal, zegt Letourneau, is niet aangeborenze vloeit integen deel voort uit in den loop van het leven der soor ten opgedane kennis en wordt niet volkomen overgeërfd. Om behoorlijk te zingen moeten de jongen opgeleid worden en hun eerste pogingen komen geheel overeen met het gestamel van kin deren. De jonge vogel onthoud vooral het gezang van zijns gelijkendoch, zooals we gezien hebben, bootst hij het gezang van andere soorten na. De musch, die zich het gezang van den nachtegaal eigen maakt, heeft blijkbaar een vreemde taal geleerd. AFSTANDEN IN IIET HEELAL! Van de enorme afstanden die de aarde scheidt van de andere hemellichamen, kunnen de menschen zich bezwaarlijk eenig denkbeeld vormen. Nemen wij eens de ster Centauri, die het dichtst bij de aarde staat (4000 milliard mijlen) en verbeelden wij ons, dat er een spoorweg ge legd is tusschen onze aarde en de ster. Om het verkeer te bevorderen, is de prijs zeer laag gesteld, slechts 21/2 cent per mijl; de prijs is dus geen bezwaar. Een kaartje naar Centauriroept men aan het loket. Het vriendelijk gelaat van den beambte ver toont zich voor het raampje en glimlachend vraagt de man Enkele reis of retour Hoeveel dagen is een kaartje retour gel dig? O, op Centauri kijkt men op geen paar dagen, zelfs op geen maanden. Nu. geef me dan maar retour, want ik kom terug. Hoeveel is het 62 millioen 700 duizend 856 gulden, zegt de kaartjesman, maar ziet het te passen, ik heb weinig kleingeld. De reiziger vindt het wel wat veel, draalt een oogenblik en vraagt: Rijden de treinen nogal snel naar Centauri Ja, mijnheer, bijzonder snel. Geen trein in Amerika of Engeland, die zoo snel rijdt95 mijl in het uur. Dan zal de reis niet heel lang duren 't Gaat nogal, wacht even, ik heb het hier staan. Als ge straks op den trein stapt deze trein stopt onderweg niet kunt ge over 47 millioen 925 duizend 666 jaar op Centauri zijn. Wat blieft? zegt de onthutste reiziger. U moest een kaartje heen en terug heb ben is de wedervraag. Neen, ik dank u, ik moet er nog eens over denken HOE KRIJGEN ZE HET BIJ ELKAAK? „Sigaren en mollenklemmen" las men dezer dagen op een winkelbordje onder Hazerswoude. De knecht van een landbouwer te WAARDE heeft op één boerenwagen het schier ongelooflijk getal van 1200 gersteschooven we ten te laden. NOG EENSHET WONDER VAN STEVENS- WEERT. Men schrijft uit Stevensweert van hoogst ach tenswaardige zijde aan „Het Centrum: „Te bed liggende en „vastende" is Maria Crets- kens nu al bijna drie jaar ouder geworden, en niemand weet hoe lang zij het nog op dien voet zal kunnen uithouden. Na jaren zoo geleefd fe hebben, zou het, „wonderkind" de wereld wel eens kunnen verlaten, alvorens nog het raadsel van haar geheimzinnig bestaan opgelost was. „Om der lieve waarheid wille, heb ik mij de moeite getroost eenige wel ter faam staande per sonen uit de buurt naar hun denkwijze omtrent het geval te vragen. Allen nu, de eerbiedwaar dige pastoor van Stevensweert niet het minst, spraken met lof van de bewoners van Schuren- hof en achtten hen niet in staat tot het plegen van het ergerlijkste bedrog. Daarbij keurden zij eenparig de handelwijze af van eenige weinige verder afwonenden, die boutweg beweren dat Maria Cretskens dagelijks twee liters melk (goed getelde!) zoek maakt na eerst, een paar jaren terug, op het gezag van een Brusselsch geneesheer zonder veel praktijk, in een klein blaadje bezuiden de Mookerhei, van eene „natuurlijke ziekte" te hebben gewaagd. O, die broodprofeten! „Desniettemin is menig bezadigd man van ge voelen, dat voor den heer Cretskens het oogen blik is aangebroken, om door het aanstellen van betrouwbare getuigen van buitenshuis de echt heid van zijn beweren te staven. Wel is waar heeft hij zich reeds vroeger daar toe gewend tot een Eerw. heer pastoor der streek doch die heer zag liever dat de pachter zelf voor getuigen zorgde, zonder tusschenkomst van der den. Den vader toch behoort de eer en de goede naam zijner dochter nader aan 't hart te liggen dan wien ook. En waar b. v. liefdezusters ter bewaking van Maria Cretskens worden aange wezen, door bemiddeling eens priesters, loopt deze daar niet gevaar, bij even tueele mislukking der proefneming, zooal niet met Cretskens in zee te vallen dan toch als een man van weinig door zicht te zullen worden bestempeld? „Voorzichtigheid dus maar ook geen las ter In het vierde artikel over „Oranje en Volk" schrijft Joh. H. Been in het N. v. d. Dag van 19 Augustus over een onhoffelijk volk, daarmede het Nederlandsche bedoelende. Eenige schetsen, tot staving van deze bewe ring laten wij hieronder volgen Bestevaer Tromp, n.l. de gevierde over winnaar bij Duins, trad in het huwelijk met een dame van stand, juffrouw Cornelia Berckhout, en door haar kwam hij in aanraking met de groote wereld. Door zijn vroegere maats werd daar he vig op afgegeven, en de zeeman werd op aller lei wijzen bespottelijk gemaakt. Na zijn dood werd deze haat en verguizing in een vlugschrift besproken. Wel hadden die stemmen van den nijd reeds lang gezwegen, maar Jan en Joris de twee personen uit dit „Praatje van den ouden en nieuwen admiraal" konden niet nalaten er nog eens een woordje over te wisselen. En om aan te toonen, dat Tromp de eenvoudige zeeman was onder alle omstandigheden zijns levens zelfs toen hij door zijn huweljjk tot de hoogste krin gen werd toegelaten zegt Joris het volgende „Kwam hij in Den Haag, waar hij iemaud van de Heeren moest spreken, dan zeilde hij recht door zee; hij wist van geen hoofschecom plimenten, noch van Haagsche draaierijwat hij zeide, dat meende hij, zonder iemand naar den mond te praten." Men ziet met welk een in-gevoelde minach ting men van de hoofsche vormen der Haagsche wereld sprak. Nu brengt de billijkheid mede er de aandacht op te vestigen, dat deze oordeelvel ling zeer waarschijnlijk van den kant der zeelui kwam, die over het algemeen gewoon zijn zich een weinig kras uit te drukken en tusschen hun voor en tegen gewoonlijk niet al de streken van het kompas te stellen. Mij speelt een verhaal door het hoofd, als zou de Fransche Zonneko ning in hoogst eigen pesoon vermaak hebben geschept in de ruiterljjkheid van den brutalen Kees Tromp, die zelfs aan het hof van Lode- wijk den Veertiende de Nederlandsche zeeman bleef. En bekend is het geval, dat onze Corte- na er met den Koning van Denemarken had. Deze namelijk had na de expeditie in de Sont, in de jaren 1659 en 1660, den Nederlandschen vlootvoogd vereerd met de ridderorde van den Oli fant. 't Was een mooie ketting, die hem omge hangen werd, en er aan bevestigd was de af beelding van den olifant zei ven. Cortenaer keek naar dat blinkende sieraad op zijn borst, vatte het aan en lei het op zijn hand, terwijl hij hoofd schuddend en met zeer veel attentie dien mooien olifant bekeek. Dit liep zoo in het oog, dat de Koning hem vroeg wat dat te beduiden had. „Wel", antwoordde hij, „ik denk zoo waar dit groote dier van leven moet." En de Koning was zoo goed niet, of hij moest op dat gezegde den admiraal een jaargeld geven tot onderhoud van dit beestje! Nu konden Koningen en de heeren van hun gevolg om dergelijke aardigheden eens lachen en ik vermoed, dat dit lachje bij den Deenschen vorst wel wat gemaakt zal geweest zijn die zelfde aardigheden droegen er niet toe bij om ons den naam van hoffelijke lieden te bezorgen. Wa ren velen onzer beroemde en wijdvermaarde vlootvoogden zoo, men kan zich voorstellen, dat Janmaat zelf nog wel sterker stukjes in zijn boekje had. Met onze zeelieden nu en met de zoons onzer kooplieden kwamen de vreemdelin gen het meest direct in aanraking. Hoe die koop lieden zich voordeden, het valt niet zoo kort en bondig uit te maken als dat met Janmaat het ge val was. Met hun genie als koopman, waardoor ze ons land maakten tot wat het was, hebben we hier niets te maken. Maar vrij zeker mag men aannemen, dat ze, na hun verkeer in den vreemde, als beschaafd en meer met de manieren der groote wereld bekend terugkeerden. Was het niet de ridderlijke Hooft, die zijn noodige reizen had gemaakt en bij wien Von del afstak als „de burgerman"? En wat zoek ik naar bewijzen! Waarnaar werd onze bescha ving geknipt, waar kwamen de meest gevierde boeken vandaan, met de pruikenmakers en de dansmeesters? Voorwaar niet uit het land zelf, waar de burgerman, met een genoeglijk glim lachje op den welgevulden buidel tikkend, van Franscben wind sprak. Hoe het heden ten dage hierin met het oor deel over ons volk gesteld is? We weten dat al len wel. Ik geloof niet dat wij in eenige beoordee ling als toonbeelden van hoofschheid en hoffelijk heid geprezen zijn. Bedaard, kalm, hulpvaardig, voorkomend zoo heet het van ons op zijn zondagsch. Men kan het ook wel eens anders hooren; bij Schultze und Müller bijvoorbeeld. Waar nu dit alles zijn oorzaak in vindt, in ons eigenaardig huiselijk leven, dat minder op het maatschappelijk verkeer is ingericht, of, juister, zich het liefst bij eigen haard ontplooit; of het kan liggen aan het phlegmatische, misschien ook wel het eenigszins zwaarmoedige, mocht het zijn het ernige van onzen volksaard, in één woord: aan het meer of min massieve dat ons wezen en doen kenmerkt dat alles moet hier buiten be schouwing blijven. Maar hoe drommel zit dat alles in verband met de liefde en vereering, die den Nederlander wordt toegeschreven ten opzichte van de vrouw? Wordt in betrekking tot de vrouw niet meestal de courtoisie bepaald? Waaraan moeten we het eerst denken, als we het hebben over ridderlijkheid? Wel, dan doet het me genoegen, dat onze Neder landsche schippers toch in den grond van de zaak galante lieden zijn. Het is een Italiaan, die het opmerkte, Edmondo de Amicis. Denk eens aan zoo ongeveer vertelde hij dat aan zijn landslieden geen schipper in Nederland of hij geeft zoo waar het liefst van alles aan zijn vaartuig, waarop hij met de zijnen leeft en waar mede hij het brood des dagelijkschen levens ver dient: den naam van zijn vrouw! Kon die Italiaan het voorzien, dat acht jaar lang op ons Schip van Staat de vrouwennaam van Emma zou prijken, en dat, onder groote feestelijkheden en een zeldzame betooning van geestdrift, ons volk dat onhoffelijke volk op dat scheepje eenmaal den naam W i 1 h e 1 m i n a hoopt te schilderen? Bui tenlancL EEN "MAN, DIE VEEL DOKTERS RAAD PLEEGDE. De humorist Tristan Bernard publiceerde on langs een hoogst interessante rjj van dankbetui gingen, die een hem bekend persoon, de han delsreiziger Larthur, aan artsen gericht heeft, die hem gelukkig genezen hadden. In Januari 1892 dankte hij een Aeskulaap daarvoor, dat hem, door zijne voorschriften van marschoefeningen op te volgen, in zeven maan den 39 van zijn 250 pond afgenomen was. In September van hetzelfde jaar drukte Lar thur aan een anderen arts zijn diepe erkente lijkheid uit voor het goede resultaat verkregen door de hem voorgeschreven leemvoetbaden, die hij gedurende zes maanden had genomen, waar door zijn gezwollen voeten geheeld waren, die hij tengevolge van de wandel-oefeningen gekre gen had. In December 1893 bewees Larthur aan een anderen arts zijn diepgevoelden dank omdat hij hem van een keelziekte, die hij door de voetba den had opgeloopen, door electriciteit afgehol pen had. Op den 3en Maart 1895 is hij door een vier den arts, die hem van zijn nerveuse en hyste- resche aanvallen, die hij zich door een jaar lang electriseeren op den hals had gehaald, door de behandeling met „brom" in zooverre herstele, dat hij dezen in het openbaar zijn dank kon doen toekomen van zijn maagpijn verlost te zijn, dat hem het lange „brom" genot had verschaft, en dit gelukkig resultaat teekende Larthur in een brief van 5 December aan. De laatste daaropvolgende brief is van 6 Juni 1897 en luidt: „Aan den heer Reaumartin, me- decinae Doctor. Parijs, 6 Juni 1897. „Mijnheer U verlangt van mij een getuigschrift voor uw bericht aan de Académie de Medicine. Het volgt hierbij. Ik vrees echter zeer, dat het u niet veel baten zal. Juist is dat ik u in Maart 1897 be zocht heb. Daar ik te veel peulvruchten had ge noten, nam mijn gewicht buitengewoon toe en bereikte 325 pond. U raaddet mij aan, een ste vig paard te koopen en te gaan rijden. Na drie dagen was mijn gewicht 70 pond afgenomen. U leest wel, 70 pondU kunt dit buitengewoon geval van spoedige gewichtsafname citeeren. Tot verklaring van het geval zou u goed doen er bij te noteeren, dat ik een been minder bezitwant men heeft mjj na mijn eersten rit en een val daarvan een been af moeten nemen. Ik heb de eer u te groeten Larthur". DE LAATSTE MODE. Op de onlangs te Parijs gehouden honden tentoonstelling viel onder de bezoeksters in het oog een dame, die een niet alledaagschen op schik droeg. Deze tooi bestond uit twee kleine levende schildpadden, ongeveer 3 c.M. lang naar men wil, afkomstig van de oevers van de Canges. Op de schilden der beide dieren bevonden zich kostbare edelgesteenten, die naar een slechts in Indië bekend systeem waren ingezet. Het le vende sieraad werd op de borst der dame door een gouden kettinkje vastgehouden. Het levende dier vervangt dus bij het toilet onzer dames het opgezette dier of de banale copie van me taal en het is te voorzien dat de dames, die met haar tijd meegaan, er weldra zullen uit zien als de Indische slangenbezweerders. Deze mode heeft het voordeel, rijk aan afwisseling te zijn. Binnenkort verwachte men alzoo kleine muizen aan zilveren kettinkjes op den hoed, kikvorschen als knoppen voor parasols, hage dissen aan den halsketting of de ceintuur en eindelijk regenwormen in de plaats van kousen banden. Dat TURKIJE het bezette gebied Larissa, Yolo en Trikhala behoudt zoolang de oorlogschatting door Griekenland zal zijn betaald wordt door de gemachtigden van Duitschland, Rusland, Oostenrijk, Frankrijk en Italië goedge keurd maar die van Engeland verzet er zich tegen. Toch was de zeer aannemelij ke voorwaar de gesteld, dat telkens als een termijn zou zijn voldaan, een der genoemde steden, te beginnen met Larisse, zal worden ontruimd door de Turken. De Britsche Regeering beweert, dat Grieken land nooit de oorlogsschatting zal kunnen voldoen met of zonder commissie van toezicht op de Grieksche financiën en voorziet dus, dat de Turksche bezetting permanent zal zijn, iets, wat in strijd wordt genoemd met de internationale overeenkomst van 1881. Engeland verzet zich in beginsel niet tegen het instellen eener financiëele commissie van toezicht doch weigert aan Turkije het bezettings- gebied af te staan, dat geëischt wordt als waar borg voor de richtige betaling der schatting. Lord Salisbury onderscheidt de financieële quaestie en de grensquastie. De eerste is, zegt hij, een particuliere aangelegenheid tusschen Griekenland en Turkijede laatste raakt de in ternationale overeenkomst van 1881. Eerst wan neer de Grieken de zekerheid hebben, dat zij in Parijs of Berlijn de noodige geldsommen zich kunnen verschaffen, zal de beteekenis van Salis bury's verzet vervallen doch zoolang zulks niet is geschied, wordt vermoedt, dat de Engelsche Regeering zal blijven weigeren om de opgemaakte overeenkomst te teekenen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1897 | | pagina 2