Weekblad voor LAN GEI.VU Iv en Omstreken.
Zondag* 23 Januari 1898.
7 e Jaargang.
N ieuwstij dingen
Feuilleton.
NIEUWE m
COURANT.
l)eze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 et-, franco p. post 60 ct.
UITGEVER:
J. ET. KEIZER.
BUREEL:
Noordscharwoude.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1—5 regels 30 ct-, elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Op den 1 Maart 1896 werd volgens ver
spreide biljetten opgericht een „Onderlinge Ver-
eeniging Maatschappij" onder de zinspreuk „Co
mité" tot ondersteuning van Weduwen en Wee
zen, gevestigd te 's Gravenhage.
De wijze waarop deze Vereeniging, goedge
keurd bij Koninklijk Besluit en ondersteund door
H. M. de Koningin, werd aangeprezen bij het
publiek; de bepalingen in de tarieven neerge
legd en de inhoud van het regelement, afge
drukt op de achterzijde van den polis, zijn wer
kelijk eenige studie waard.
Op welke wijze het lokvogeltje floot, kan men
weten uit de 3e alinea van de circulaire die ver
spreid werd. Dit deuntje wasEen elk wordt
aanbevolenlid dezer Vereeniging te worden
daar er een edel doel aan verbonden is, dat
bekend gemaakt wordt, wanneer men lid is
Behalve dus dat de vereeniging het edele doel
beoogde om weduwen en weezen te ondersteu
nen, werd door het lidmaatschap tevens nog een
edel doel bereikt, doch dat was een „geheimpie"
Aan de eene zijde van den Polis lezen wij
dat de vereeniging is opgericht den 1 Maart
1896 aan de keerzijde dat deze Maatschappij
reeds jaren in Zuid-Holland is gevestigd geweest.
Indien men 5 jaren lang 21/2 ct. contribueerde
ontving men na dien tijd eene wekelijksche uit-
keering van f2,50.
Dit zaakje kon winstgevend worden. Zie maar:
21/2 ct. X 52 130 ct. X 5 650 ct. of f 6,50.
Van die ontvangsten kon dus wel een wekelijk
sche uitkeering van f2,50 na dat tijdstip geschie
den
De oogen van het publiek werden geopend.
Zooiets kon toch geen steek houden, redeneerde
men. De politie werd met het geval in kennis
gesteld en de zaak kreeg natuurlijk haar be
slag.
De vertegenwoordiger dier denkbeeldige maat
schappij, of beter de Colporteur-Agent Jan de
Wit te Koedijk, zoo luidt het op den polis, is
er ingeloopen en „Comité" is met zijn 1 50,000
waarborgkapitaal als een zeepbel uit elkaar ge
spat.
De namen der directeuren en die der commis
sarissen zullen dus vrij zeker wel verzonnen
zijn, en het heeft alle schijn dat het een onder-
nemingtje op eigen houtje is geweest.
BIJ DEN TWENTSCHPN BOER.
Uit Twente wordt aan de „Telegraaf" ge
schreven
Wat iemand uit het Noorden of Westen des
lands allereerst opvalt, als hij den Twentschen
bodem betreedt, is de bijzondere bouworde der
boerenwoningen. Hier vindt men geen voorhuis,
het eigenlijke woonhuis, waarachter zich de vrij
hoogere schuur verheft. Neen woning en schuur
zijn beide onder een dak, meestal zelfs niet eens
van elkaar gescheiden. Bij vele dier woningen
vindt ge tusschen voormuur en achterwand
maar éene ruimte. Die ruimte dient zoowel als
woning voor mensch als dier.
Het voorste gedeelte is natuurlijk meer inge
richt voor den eigenaar en zijn gezin. Daar
vindt ge soms tegen den wand, vaak ook meer
midden in de „kamer" de stookplaats, natuurlijk
onder den schoorsteen. De opmerkzame lezer
begrijpt zeker dadelijk, dat die schoorsteen zich
dus moet bevinden of tegen den voormuur of
midden in het „vertrek". En welk een schoor
steen soms. Zeer talrijk zijn ze niet meer, maar
toch vindt ge in enkele huizen nog van die echt
ouderwetsche, eenige meters in omtrek, waarin
met gemak een dozijn varkens tegelijk kunnen
gerookt worden.
Bij sommige boeren vindt ge het houtvuur
zoo op den grond liggen, bij anderen ziet ge
een flinke stookplaats, waarin ook een behoorlijk
vuurtje kan branden. Vooral bij winteravond is
zoo'n vuurtje recht gezellig. De vloer is natuur
lijk niet van hout, maar van vierkante vloer-
steenen of een deel. Bij enkelen vonden we den
steenen vloer netjes afgezet met kleine keistee-
nen, die in verschillende kleuren een niet onaardig
mozaik vormende. De vloersteenen strekken zich
natuurlijk zoover uit, als de „kamer" van den
boer gaat.
Het gedeelte, dat de boer met zijn gezin be
woont, is we merkten het reeds op in de
meeste woningen niet afgescheiden van het ge
deelte, waar het vee staat. In dit achterste ge
deelte vinden we van voor tot achter in het
midden de deel en ter weerszijden daarvan
dus langs de beide zijmuren de stallen. De
koeien staan met den kop naar de deel. Gemet
selde stallen zijn er natuurlijk niet. Het vee,
dat op de mest staat en ligt, ziet er dan ook
niet bijzonder zindelijk uit. Een boer uit Gro
ningen, Friesland of Holland, die een Twent-
sche markt bezoekt, ziet wel een beetje vreemd
op, dat de koeien zoo onzindelijk ter markt
worden gebracht. Dat kan in Twente echter
moeilijk anders.
We hebben nog vergeten te melden, dat de
slaapplaatsen voor den boer en zijn gezin zich
eveneens langs de zijkanten bevinden, doch na
tuurlijk naar voren.
Een zindelijke Hollandsche huismoeder die
geen vlekje of smetje op de meubelen of vloer
duldt, zou in Twente niet kunnen aarden. Waar
menschen en vee in één ruimte leven, daar kan
het niet anders, of de kippen en eenden komen
af en toe heel gezellig naar voren wandelen om
de huisgenooten een beetje gezelschap te houden
en om de kruimeltjes op te pikken, welke van
de tafel zijn gevallen.
Dat dat wandelen van die dieren door de ka
mer er niet toe meewerkt om den vloer zinde-
1 ijker te houden en de huisgenooten tot zindelijk
heid aan te sporen, behoeft niet gezegd te wor
den. De Twentsche boer komt dan ook bedaard
met klompen aan de voeten tot aan de tafel
wandelen, als het etensuur hem binnen roept.
Heel gezellig klopt hij zijn pijpje op den vloer
uit en heeft hij de gewoonte onder het rooken
te spuwen, welnu dan spuwt hij zonder aarze
len en zonder ééne aanmerking te hooren, tegen
den vloer.
De levenswijze van den Twentschen boer is
eenvoudig. Hij werkt van den vroegen morgen
tot den laten avond, zorgt trouw voor zijn vee,
is bijzonder zorgzaam voor zijn varkens, gaat
heel eenvoudig gekleed en gaat zich zelden te
buiten. Alleen hij bezoekt graag de markt.
Marktdag is zijn uitgaansdag en hoe zuinig hij
overigens ook is op marktdag komt hij wel
eens met een snee in 't oor thuis. Trotsch is hij
op zijn paarden, die lang niet slecht zijn en rijdt
hij van de markt naar huis, dan mag hjj graag
eens toonen, wat zijn paard kan en het is hem
een genot, dan tegen andere boeren op te jagen.
Een herberg aan den weg rijdt hij niet gaarne
voorbij.
Voor kleeren geeft hij niet veel geld uitvan
opschik houdt hij niet. Wat hij koopt is dege
lijk en kan jaren mee. De zoons en dochters, die
meer oog hebben voor de grootere weelde in de
fabrieksplaatsen, denken op dat punt echter niet
altijd gelijk meer met vader en moeder. De een
voudige kleeding verdwijnt onder de jongeren
dan ook al meer en meer. Dat de ouden met al
die pronk niet veel op hebben, is gemakkelijk
te raden.
De Twentsche boer is gastvrij. Komt ge bij
hem binnen, gaarne geeft men u een glas melk
en met het meeste plezier zet moeder de vrouw
koffie en hebt ge trek, de boer ziet op een snee
stoete niet.
EEN TELEGRAM AAN ZOLA.
Uit Alkmaar is door eenige heeren (advocaten,
leeraars, enz.,) het navolgende telegram aan
E. Zola gezonden
Wil ons de eer aandoen met de betuiging
onzer warme sympathie en hooge bewondering
te aanvaarden voor uw schitterenden moed (en
edelmoedige daad) ter verdediging van vrijheid en
recht.
Ook uit verschillende andere plaatsen ontvan
gen wij berichten omtrent adressen en telegram
men van hulde aan Zola.
JENEVERVERBRUIK.
De accijns op het gedistilleerd bracht in 1894
bijna 261/2 millioen op.
In 1895 daalde die opbrengst tot 261-, mil
lioen. In 1896 was er weer eenige rijzing tot
bij de 261/2, f 38.000 meer dan '94.
Maar in 1897 zakte dat treurige cijfer weer
tot even 261/!l slechts f18000 boven het
laagste bedrag in de drie vorige jaren.
De bevolking des rijks nam echter in 4 jaren
toe met ongeveer 650,000 zielen, d. i. circa
14 pCt.
Wanneer de opbrengst van den accijns van
26V2 iu 1898 ware gestegen tot 301/,, millioen
in 1897, dan zou deze stijging dus eonvoudig
gelijken tred hebben gehouden met die der be
volking. Nu er, in plaats van 3074, alechts
261/4 is ontvangen, schijnt dit dus te duiden
op een inderdaad sterke afneming van het jenever-
verbruik.
Ware de rekening aldus zuiver, de verbete
ring zou zelfs verrassend sterk zijn. Maar ook
als men plaats laat voor smokkelarij, misschien,
en minderen uitvoer, is toch de uitkomst nog
verblijdend en bemoedigend voor hen, die den
volkskanker bestrijden.
DE ZAAK VAN GEBROEDERS HOGERHUIS.
De heer Troelstra, lid der Tweede Kamer, deelt
in de Sociaal-Democraat mede, dat hij in staat is
met het getuigenis van meer dan 20 personen het
juridiek bewijs te leveren, dat Allard Dijkstra,
Paulus van Dijk en Sijbout Alberda de inbraak
hebben gepleegd, waarvoor de gebroeders Hoger
huis thans gevangen zitten.
Ilij schrijft o. a. het volgende:
„Hebben de personen, wier vèrklaringen mij die
overtuiging schenken, gelogen Zoo ja, dan is
voortaan ieder mensch, hoe eerlijk hij spreke, hoe
trouwhartig hij schijne, voor mij ongeloofwaardig.
„Maar zij worden thans verhoord, naar alle waar
schijnlijkheid eerlang onder eede, en dan is het
toch niet aan te nemen, dat er personen zijn, die
zonder hoop op een cent voordeel hunne beste
vrienden in en andere verder van hen af staande
personen uit de gevangenis zullen willen halen
en voor die onverklaarbare liefhebberij desnoods
een paar jaar gevangenisstraf wegens meineed over
hebben."
Wat slecht uitmelken eener koe veroor
zaakt
Een koe, die het goed had, werd als proef
volgenderwijze gemolkeneerst 2 maal, toen
3 maal, vervolgens 4, 5 en 6 maal per dag,
doch, telkens liet men van 1/5 tot 1/2 der te
verwachten melk in den uier achter. De melk
had een vreemden smaak en verspreidde een
onaangenamen geurtoch was ze houdbaar.
Het verlies aan melk bedroeg 39 pCt., dat aan
GEBOET.
door
Th. FONT AN E.
I,)
blauwe hemel en beloofde een heeten dag.
Eindelijk greep de moeder de hand van
haren zoon. Barsch trok hij die echter terug
en zei: »Laat dat moeder! Ge meent het
goed! Maar wat helpt me dat? Eigenlijk
toch zijt ge van alles de schuld.
Voor smokkelaar en wilddief hebt ge me
opgevoed, en als het dan verkeerd loopt
en ge u benauwd maakt, dan verschuilt
ge u achter mijnheer Siebenhaur en jam
mert hem wat voor, en die moet dan in
eens een heilige van me maken.
«Ge weet toch, Lehnert, wat hij vooru
vrouw Menz en haar zoon Lehnert hadden
het einde van de godsdienstoegening niet
afgewacht. Lehnert was een slank, knap
jonkman van zeven en twintig jaar, in wien
men reeds op een afstand den oud-soldaat
erkende, ook al ware zijn borst niet ver
sierd geweest met de medaille van het
jaar '70 waarnaast overigens nog een ander ----- n
eereteeken hing. Zij zaten reeds buiten op gesproken werk. Ik dacht het al. Och, moe-
en grafsteen. De zoon, die reeds der, u plaagt rne, zonder dat u er iets goeds
een grooten
een heelen tijd lang met de kanten van
zijne schoenzolen allerlei strepen in het zand
had getrokken was blijkbaar uitzijnhumeur,
en vermeed het, zijne moeder aan te kijken,
die harerzijds bedremmeld voor zich keek
en wachtte, dat haar zoon zou beginnen
te spreken. Deze bleef echter zwijgen, en
zoo hoorde men dan niets dan de laatste
strophen der gezangen, die daar binnen ge
zongen werden. Overigens was alles stil.
Het helle zonnelicht scheen op de graven,
de vlinders vlogen daartusschen heen en
weer, en daarboven welfden zich de diep-
De kerk was nog niet uit, maar de oude gedaan heeft."
t-L.I-"-- ))Ik weet alles. Maar hij behoeft geen
preek voor mij apart te houden, en, als hij
het doet, behoeft hij me niet zoo aan te
zien, dat de domste merken kan, wie hij
meerit. Dat zal hjj niet, en als ik hem spreek,
zal ik het hem ook zeggen."
»Na kerktijd wil hij u spreken."
»Daar hebben wij het al. Dus weer af-
mee uitwerkt.
Op dit oogenblik werd het stil in de
kerk en in plaats van het gezang der ge
meente, hoorde men nog slechts het na
trillen van het orgel, en spoedig daarop het
eigenaardig getik, waarmee de centen der
alleen of in groepjes uit de kerk komende
menschen, in de oiïerbus vielen, die dicht
bij de deur geplaatst was.
En nu kwamen ook de menschen zelf,
liepen voorbij de grafsteen, naar de nauw-
lijks dertig schreden verre poort van het
kerkhof, en knikken vrouw Menz en haar
zoon vriendelijk toe. Maar voor zij nog den
uitgang hadden, zagen de twee, die nog
altijd op den grafsteen zaten, een man uit
de kerk komen, breedgeschouderd en kort
van hals, van omstreeks dertig jaar. Zijn
gevederde hoed, zijn grtjze jas met groene
omslagen, om van den hartsvanger te zwij
gen, lieten geen twijfel over omtrent zijn
beroep. Vóór, in het tweede knoopsgat,
droeg hij aan een opzettelijk niet te kort
lint. het ijzeren kruis, dat, juist omdat het
lint te lang was, op uitdagende, in ieder
geval op respect verwachtende wijze, heen
en weer bengelde. De geheele persoon een
beeld van zelfbewustzijn en hoogmoed.
«Goeden dag, mijnheer," zei vrouw Menz,
en stond snel op, om eene «dienaresse"
voor hem te maken.
De houtvester Opitz (want die was het),
knikte even, ging Lehnert, die zich niét
verroerd had, rakelings voorbij en vervolgde
zijn weg.
«Waarom bleeft ge niet zitten, moeder?
Waarom hebt ge hem gegroet? Hij kwam
aan, hij moest groeten, niet gij. Maar dat
is met u altijd dezelfde oude geschiedenis.
Ge hebt slechts twee gedachtenvrees en
voordeel, maar geen gevoel van trots en
van eer. Ge zijt nog eene vrouw uit den
ouden tijd, toen men kroop voor zijne meer
deren. En te kruipen voor hem, voor zulk
een schobbejak! Is hij dan uw meerdere!
Onze vijand is hij, anders.niets. God zij
dank, hij is bang voor me. Maar dat zou ik
hem ook raden. Hij kent me nog wel van
den schietwedstrijd te Gorlitz, en hij weet
dat ik eene vaste hand heb en een goed
oog.
«Houd toch je mond, jongen! Je praat je
nog in de gevangenis. En als je met alle
geweld spreken wilt, praat dan wat zachter.
Iedereen kan het hooren.
«Iedereen moet het hooren."
Hij had nog meer te zeggen, maar juist
kwam de oude dominee Siebenhaur in per
soon uit de kerk, met den koster naast
zich, met wien hij op zachten toon sprak.
En nu ging ook Lehnert staan.
«Ik zou je nog even willen spreken." zei
de oude, terwijl hij Lehnert in het voorbij
gaan de hand gaf. «Kom over een kwartier
eens bij mij aan, dat wil zeggen, als je wilt."
En met een vriendelijken blik, die Lehnert
trof, ging de oude verder, eerst naar de
poort en toen, iets rechtsaf slaand, in de
richting van de pastorie, die achter eene rij
afgekapte lindeboomen stond.
II.
Na deze vluchtige ontmoeting ging Leh
nert weer zitten. Anders ging hij na kerk
tijd altijd naar den nabij zijden herberg, om
een glas bier te drinken. Maar vandaag was
hij daarvoor niet in de vereischte stemming.
«Laten we eens gaan zien, hoe het graf er uii
ziet," zeide hij.
Hij bedoelde het graf van zqn vader, en
onder het spreken nam hij den arm van de
oude vrouw, en liep met haar het breede
middenpad op, tot zij voor een goed onder
houden graf stonden, waaraan slechts uu
een half begroeid opschrift bleek, dat de
doode hier reeds sedert lang rustte. Het jaar
tal bevestigde dit. «Hier rust in Gode Anton
Menz, wagenmaker en schrijnwerker te
Wolfshau bij Krummhubel, geb. 13 Maart
1821, overl. 17 Augustus 1859. «Zalig zijn
de verdrukten, want zij zullen vertroost
worden."
Lehnert vouwde de handen, toen hij die
woorden las; toen hij echter zag, dat de
oude vrouw naar haar zakdoek zocht, toonde
hij zich onverschillig, ja verstoord, omdat
hij wist, dat alles slechts schijn en vertoo
ning was, en zij weende, omdat ze weenen
wou. Zij borg dan ook haar zakdoek weg,
en bukte zich, om eene groote, gele lever-
bloem te plukken.
«Dat was zijne lievelingsbloem," zeide zij.
«Weet u dat zoo zeker, moeder? Ik heb
nog nooit iemand gekend, die
Op dit oogenblik speelde de torenklok
kwartier en Lehnert viel zich zelf midden
in den zin in de rede. «Het is tijd," ver
volgde hij, «ik kan den ouden heer niet la
ten wachten; ik zal mijne boetpredicatie
gaan halen. Alsof ik in de kerk al niet ge
noeg heb gehadWil u hier op het kerk
hof wachten, of gaat u liever dadelijk naar
huis? In de pastorie zal het nog al zoo'n
tijdje duren; Siebenhaur is niet altijd even
kort van stofOf wilt u liever in de herberg
blijven wachten?
De oude vrouw wilde van dit laatste niets
wetenze was vandaag zoo ernstig gestemd,
als sedert lang niet het geval was geweest;
en daarom wilde ze liever dadelijk naar
huis. Daar was ze dan 'ook het liefst en het
meest noodig. Vrouw Opitz had haar wel
beloofd in de keuken naar het eten te zul-