Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N". 6. Zondag 6 Februari 1898. 7e Jaargang. Ben nas, een, 'mm. Nieuwstij dingen. Feuilleton. NIEUWE LANGEDIJKER COURANT Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordsciiarwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 0O ct. UITGEVER: J. H. KEIZER. BUREEL: Noordscharwoude. PRIJS DER ADYERTENTI Van 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. 't Is de hartewensch, wij zouden haast zeggen van eiken jongen, man te zijn. Zie maar, hoe ze zoo graag vader nabootsen. Waarom een jongen tracht te rooken Hij ziet dat van vader en van zoo vele andere mannen, en met zijne scherpe opmerkingsgaven heeft hij het zeer spoedig opgepikt, hoe vader in het huishouden een streepje voor heeft. De beste plaats aan tafel, het hoogste woord, wanneer er eene beslissing van belang moet genomen worden, het bedreigen met 's vaders toorn, zoo het jeugdige hart zich wat al te veel van den lastigen kant laat zien. Komt er iemand anders, die eene zaak heeft te bespreken, de jongen merkt het, dat er niet gevraagd wordt„is moeder thuis maar wel „is vader ook te spreken P" 't Is vader voor en vader na in alle zaken, die met het openbare leven in oogenblikkelijke aanraking zijn, en zelfs moeder verraadt in hare houding, dat vader is de „heer." Maar vader vertegenwoordigt nog andere eigenschappen. Hij is moedig, kloek, hij is on verschrokken, hij is kracht. Met vader valt of staat het huisgezin. Ook dat heeft hij gezien, 't Is hem niet ontgaan, hoe er een weeklacht opgaat over de vrouw, van wie de man, als de kostwinner het leven laat, of door een ongelukkig toeval zijn werk vermogen heeft verloren. De jongen ziet ook nog andere dingen, die niet des vaders behoorden te zijn. Maar genoeg. De jongen heeft gegevens te over verzameld om vurig te wenschen„Was ik maar een man En de hoeveelheid voornemens, die hij maakt; en het groot aantal spiegelbeelden, die hij zich schept, zetten zjjn gemoed in vuur, dat terug- flikkert in zijn oog. Onbestemd en vaag dwar relt dat alles door zijn brein, en iedere nieuwe ontdekking van de beteekenis, die hij zich voor stelt dat in het „inanzijn" opgesloten ligt, wak kert zijn verlangen aan, en met een zucht ver laat hij het enge schoollokaal om vrij te zijn, en opgenomen te worden in de rij der mannen. Bij het toenemen der jaren begint die groote drift te verflauwen en in een latere periode heft hij vaak de hand waarschuwend op tegen het volkje, dat achter hem komt en, evenals hij, die schier onbedwingbare drift in zich voelt bruisen. Toch is het een niet genoeg te waardeeren voorrecht „man" te zijn. Hij vertegenwoordigt kracht, kracht tot het verrichten van zwaren lichaamsarbeid, kracht om vooruit te schieten op de maatschap pelijke ladder, kracht om de schouders te zetten onder de slagen van den tegenspoed. „Man" te zijn is „mensch" te zijn,, en „mensch" te zijn is de betrachting van het grootsche, als daar is „waardeering", van een anders goeden naam, erkenning van anderer bekwaamheden, eerlijkheid, goedé trouw. Een man ziet in zijnen buurman een tweede aan wien hij nauw is verwant door overeen komst en de maatschappelijke verplichtingen Hoog is het ware mannelijke karakter steeds in eere geweest. „Een man, een man" zegt in die weinige woorden, hoe „woordbreuk" een schandvlek i3 op den man, niet weer weg te wasschen. Het zegt nog meer. 't Is niet genoeg zijn woord gestand te doen, dikwijls verraadt het meer mannelijkheid het gegeven woord te ver breken, wanneer het nakomen van eene afge legde belofte tot onheil leiden zou. Een man behoort niet naijverig, niet opge blazen, niet zelfzuchtig te zijnzich niet te ver heffen ten nadeele van een tweede. Waarachtig man te zijn is het hoofd fier te houden, vreemd te zijn aan inbeelding, de waar heid voor te staan, niet te haken naar de gebukte houding van anderen. Een man worde steeds bereid bevonden om voort te helpen, niet om neer te drukken. Hij strevo er naar door woord en daad anderen een prikkel te zijn tot krachtsinspanning. Wie als een man een juisten blik op bet leven wil hebben, beginne niet met in de eerste plaats op zich zeiven te letten, of het moet zijn om de hand in eigen boezem te steken, ten einde weg te nemen, wat ook nog daar niet in 't reine is. Niet uit de hoogte ziet hij neer op hen die lager staan. Veeleer steekt hij ze de hand toe om ze, zoo mogelijk, op te heffen en vooruit te brengen. Een waarachtig man zij diep doordrongen van den plicht, die op hem rustvan den plicht, die hem met ijzeren dwang noodzaakt, af te houden van iedere handeling die den buurman kan scha den, vernederen, vernietigen. De triomf van den man ligt niet in zijne over heersching van anderen, maar in het beheerschen van zich zeiven. En waar het kleed den man nog maakt, om dat onder den mantelovertrek te dikwijls nog de man wordt gemist, daar zij het ons aller stre ven den blinddoek weg te rukken van onze eigene oogen, en niet af te geven op het vergapen aan den schijn, dien wij, misschien, zeiven verheven hebben tot het licht, dat valschelijk schijnt en doet verdwalen. Een man waardeere iedere gave, die het sa menleven kan verrijken, vergemakkelijken, ver aangenamen. Hij neme geen schijn voor wezen, maar strev,e er ten allen tijde en overal naar door zijn voorbeeld een aanmoediging te zijn voor do zwakken, een troost voor de zieken, een hoop voor den kleine. Hij ga door het leven als een weldaad, grooter of kleiner, en immer houde hij het oog gericht naar de nooit falende Jacobsster „Een man, een man." B. Crt. Jl. Donderdagavond vergaderde de Naam- looze Landbouw- en Handelsvereeniging, geves tigd te Broek op Langedijk, in het lokaal van den heer Mus te HENSBROEK, het einddoel van haar propagandatocht,om zich bij de invoering van het gewichtstelsel bij den verkoop van aardappelen, uien, losse wortelen, rapen, enz. en het afschaffen der toetallen bij den verkoop vaft kool, als Bloem-, Utrechtsche, gele kool, enz. ook den onmisbaren steun en de medewer king der groontenverbouwers aldaar te ver schaffen. De vergadering was tamelijk bezet. Aan de bestuurstafel had mede plaats genomen, behalve het bestuur en enkele commissieleden, die mede uit belangstelling de vergadering bijwoonden, de EdelAchtb. Heer J. van Willige, burgemeester der gemeente Hensbroek, die de vergadering on geveer met de volgende bewoordingen opende Mijne Heeren Het doet me pleizier te kun nen constateeren dat veel belangstellenden en belanghebbenden gehoor hebben gegeven aan de uitnoodiging heden avond alhier samen te komen, om eenige belangrijke landbouwbelangen te hoo- ren bespreken. Ik zal echter niet trachten het doel van genoemde vergadering uiteen te zetten, omdat ik daarvoor de noodige kennis en de krachten niet heb. De voorzitter, de Heer Wa genaar heeft ongetwijfeld de zaken beter onder de knie. Ik wil hiermede eindigen, en op ver zoek van den voorzitter, de lezing der notulen der vorige gehouden vergadering, den Secreta ris opgedragen. Hierna volgt de lezing der notulen welke met belangstelling wordt gevolgd, waarna de voor zitter, de Heer C. Wagenaar JGz. het woord neemt en in een breedvoerige rede wijst op de nuttigheid van het gemeenschapsleven. Spr. zet uiteen dat in een maatschappij van orde en recht, het persoonlijke leven het zwijgen wordt opgelegd door het gemeenschaps- d. i. het sociale leven. Dat de persoonlijke belangen niet beter kunnen worden gebaat dan door in vereeniging met anderen voor onze belangen op elk gebied op te treden. En de aandrift daartoe is geboren uit de zucht tot zelfbehoud. De concurrentie wordt zwaarder en breidt zich almeer uit. De landman, de vader der landbouw-wetenschap, hebbe te zorgen, dat hij niet onder gaat onder den druk van het oogenblik. Als 't tij verloopt dienen de bakens te worden verzet en bij dezen voortgang staan wij spoedig voor het geval, dat er overproductie zal komen. Laat 't ons een eer zijn medetewerken en iets bjjtedragen om den landbouw op te heffen uit zijn diep betreurenswaardigen toestand. Amerika overvoert de markt, en onwillekeurig komt de vraag op de lippen; Waar moet het heen? Wat is onze toekomst? Bunder bij bunder wordt tot vruchtbaar bouwland ingericht, waardoor de vrees voor overproductie niet te gering kan worden ge schat. En nu zijn er enkelen die geen ellende voor den tijd koesteren, en, wijzende op den alge- meenen toestand, zeggen: 't gaat nog wel, de groentenbouw is te t heden nog verre weg de beste, doch er zal een tijd komen, waarin men een crisis zal hebben te doorstaan. Het vereenigt leven heeft echter al reeds veel Yerbetering gebracht. Be treffende het marktwezen, de invoering van het gowichtstelsel, heeft men gelukkig nu grenzen gesteld, waardoor de weg tot willekeurige hande lingen is afgesneden. Hierna wijdt de voorzitter uit over het ge wichtstelsel en toont aan dat dit stelsel reeds vele jaren heeft bestaan in andere provinciën, o. a. te Zeeland, waar Uit0 Sept. en begin Oc tober van het vorige jaar, "door do Zeeuwsche boeren 29000 balen Uien werden omgezet. En niet alleen in Zeeland in ons land, maar ook in België, Duitschland en Engeland bestaat het ge wichtstelsel en wordt de Uien per 50 K.G. ver kocht. Men heeft 't ons dus in den vreemde ge makkelijk gemaakt. Ook in de Streek moest de H. L. weg, en met leede oogen zag men 't aan dat het oude stelsel moest vervallen en voortaan per 60 K.G. moest worden verkocht. Landbouwers van Hensbroeb, neemt ook dit stelsel, dat een wereldstelsel is aan, de landbouw zal er wel bij varen. Nu gaat de voorzitter over tot de bespreking der toetallen, volgens spr. een erfstuk uit den ouden tijd. We hebben lang geaarzeld, gaat de voorzitter voort, deze oude ingeroeste gewoonte, door de vaderen geeerbiedigd en door ons ge handhaafd, in haar door ouderdom verkregen rechte aantetasten. Doch die misstand welke op geen enkel gebied is te verdedigen moet worden opgeheven. De gelegenheid is daartoe nu zoo schoonte Loosduinen en Bovenkarspel is daar toe reeds besloten, de leden der Landbouwver- eeniging ongeveer 5 k 600 in getal, houden er zich eveneens aan; en wij verwachten dat de landbouwers van Hensbroek het voorbeeld wel zullen volgen, en door als lid der vereeniging toetetreden, zullen medewerken in de goede richting. Laten wij het gemeenschappelijk leven GEBOET. door Th. FONTANE. Imolen, hier moeten we scheiden. Nu,[gevel. En eer hjj nog op honderd pas zijn Wonneberger, het beste, en bemoei je niet huis genaderd was, sloeg de wachthond aan, zooveel met dien LehnertMenz. Hij heeften Diana, die tot nog toe zwijgend achter nu twee maanden gehad, maar ik geloof, dat zijn meester geloopen had, antwoordde met 3,) »Ze zeggen, dat Marie trouwen gaat" zei Wonneberger. »Zou het waar wezen, dat ze kunstrijdster geweest is, en als kind door vjjt hoepels heeft gesprongen?" «Ik heb ze niet geteld en misschien was het wel zeven. Maar zeven of vijf, ik zeg maar dat ze zoo iets over zich heeft, wat elkeen maar niet bezit, en als ze je zoo het eten brengt en vorken en lepels over de tafel laat vliegen, als de chineesche messen- goochelaars, dan denk ik altijd, wat gaat er dat weer oplos. Heb je zulke goochelaars wel eens zien werken?" «Jawel, met messen en met degens. Het waren twee broers. Zoo'n degen in te slokken, dat was nog, om aan te zien, maar als ze die lange degens dan weer terug trokken nu, zoo iets zal Marie toch wel niet gedaan hebben." «Wie weetl Ze heeft zoo iets buigzaams over zich en daar komt het op aan. En dan, Wonneberger, ge kunt niet gelooven, wat de vrouwen niet kunnen; ze kunnen eigen lijk alles. En als ik hoor, dat Marie eens een molenwiek met haar been heeft tegen gehouden maar daar zjjn we juist bij den hij niet eerder tevreden is, vóór hij er twee jaar van gemaakt heeft. Hij is een deugniet, en wat erger is, een overmoedige kerel en een eigenwijze lummel, die zich heel wat verbeeldt. Maar ik zal hem wel klein krij gen." Wonneberger wilde wat tot verdediging zeggen, omdat hij Lehnert eigenlijk wel lij den mocht. Maar Opitz viel hem in de rede en vervolgde: «En je weet toch vriend, onderwijzers moeten een goed voorbeeld geven. De schoolopziener kijkt ook uit en men staat gauw in een kwaden reuk; de goede naam, Wonneberger. Altjjd oppassen en nooit vergeten, dat er superieuren zijn en dat men den Staat dient en dat men meetelt. Al het andere is zonder waarde, hoogstens Hoogmoed en dwaasheid. En nu, goeden dag, Wonneberger. Neem je maar in acht, als je aanstonds over het water moet: de brug is weggeslagen en de steenen zijn glad, en je staat niet meer al te vast op je beenen. Je bent toch eigen lijk een goeie kerel, zoo'n echte schoolmees- tersziel." En nu namen ze dan werkelijk afscheid en terwijl de onderwijzer verder het ge bergte opging, liep Opitz langs een pad, dat hem naar Wolfshau voerde. Op een groote vlakte lagen vriendelijke huizen; het riviertje de Lomnitz stroomde klaterend voorbij en aan een der oevers lag zijne wo ning, met het gewei van een hert aan den een kort geblaf. Weinige oogenblikken later betrad Opitz den drempel van zjjn huis. Juffrouw Opitz was eene magere vrouw, met diep liggende, donkere oogen, die mis schien eens schoon en lachend waren ge weest, doch nu met eene uitdrukking van angst om zich zagen. Ze ontving haar man en vroeg, of ze de tafel zou dekken en het middagmaal klaar zetten. Hoe bedeesd de woorddn ook uitgespro ken werden, er lag toch iets in van een aanklacht en een verwijt, wat Opitz niet ontging, ondanks zijn halven roes. «Och, wat, middagetenWat is dat nu weer! Als ik er niet ben, ben ik er niet. Je moet niet op me wachten, eens voor altijd gezegd. Alleen uit stijf koppigheid en om mij te sarren, wordt het eten weggezet en staat te smoren, dat het er uit ziet als leer en smaakt als leer. Ik houd van orde en regel maat, en als ik er me zelf niet aan houd, omdat ik er me niet aan storen wil, welnu dan wil ik er me niet aan storen; en dan wil ik er niet aan herinnerd worden, ten minste niet door jou gekooksel en jejam- mergezicht, waarin altijd zoo iets ligt, wat ik niet kan uitstaan." Diana, vermoeid van den verren tocht, was op den leuningstoel gesprongen en wou zijn gemak nemen. «Bennen ze hier dan allemaal gek riep Opitz, en den hond bjj het vel pakkend, gooide hij hern op den grond en gaf' hem een schop. Daarna ging hij naar een kast, nam er een flesch uit en dronk. Het was kerswater, waarvan hij, te recht of ten onrechte, beweerde, dat het «versloeg". Vervolgens hing hij zijn uniform rok op, maakte zijn das wat losser en ging op bed. En geen vijf minuten later, of men hoorde alleen zjjn ademhalen en snorken. Diana kroop onder den stoel en zijne vrouw verliet zoo stil ze kon het vertrekin de keuken liet ze zich door Christine, die se dert twee jaar bij haar in dienst was, den koffiemolen aangeven en begon dadelijk een heel vertrouwelijk gesprek. Want om op den haar eigen klagenden toon over het huwelijk te spreken, was het liefste wat ze deed, ofschoon ze wel wist, dat Christine er anders over dacht, dan zij. «Het was al weer niet naar zjjn zin, Christine! En als ik het eten niet warm houd, is het ook niet goed. Hij praat altijd van orde, maar iederen dag heeft hij een ander soort orde. Als ik op hem wacht, dan behoort men geregeld om twaalf uur te eten, en wacht ik niet, dan behoort eene vrouw het eten niet eerder op te zetten, voor haar man thuis is. En altjjd knorrig en bulderig Wat ik je raden mag, Christine, trouw nooit! Ik zie je nog al eens met Lehnert, maar geloof me, ze zijn allemaal precies gelijk." «Neen, toch niet; Lehnert is heel anders." «Ja, dat zeg je nudat zegt iedereen Maar dat is zoo niet. Hij heeft wel niet zoo'n korten hals als Opitz, en die korthal zen zjjn altijd de ergsten, dat weet ik wel, en daar wil ik niets tegen zeggenmaar ik blijf er toch bjj, ze zijn allemaal geljjk, of tenminste ze gelijken op elkaar. Ze plagen ons, vandaag met jaloerschheid en morgen met liefde." «Nu, met liefde, dat is niet zoo erg!Ik zeg altjjd, liefde is de hoofdzaak." «Ja, kind, dat zeg je nu, omdat je nog jong bent. Dat ljjkt zoo. Maar later is alles anders en de liefde ook. En als men dan oud is, is men alleen goed, om zich te la ten uitschelden, en om kousen te stoppen en knoopen aan te naaien." Christine verzekerde het tegendeel; hare moeder zei ook altjjd: «Christine, trouwen dat moet een mensch! En die veel prutte len en brommen, zjjn vaak goed van hart en soms zjjn het de besten nog". «En dan, ik heb toch ook wel gezien, dat hjj u een kus gaf, en dan waart u erg opgewekt en zooja, ik weet zelf niet neen, ik ben vóór trouwen, en als Lehnert niet wil, nu, dan wil hij niet, dan wil een an der. ïk zal er wel een vinden. En ik weet ook, hoe men het moet aanleggen. Men moet altjjd fideel zijn en altijd »ja" zeg gen, en niet merken, wat men niet moet merken. Dan kan men later doen. wat men wil. Ja, ziet u, u kan dat niet; u kijkt al tjjd zoo zuur, alsof u azjjn moet drinken, en dat kunnen de mannen niet velen. Neen, juffrouw, ik trouw wel!" En terwijl ze zoo sprak, nam ze den ke ieder meisje denkt, dat haar vrijei beter is. tel van het vuur, om de koffie te zetten,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1898 | | pagina 1