NIEUWE Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. TSr». 7. Zondag 13 Februari 1898. 7 e Jaargang. J. EL KEIZER. Nieuwstijdingen. Feuilleton. GEBOET. LANGEDIJKER COURANT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 0O ct. UITGEVER: BUREEL: Itoordscharwoude. PRIJS DER ADYERTENTIÊN: Van 1—5 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. Men bericht ons uit Broek op Lange dijk he't zeldzame feit, dat aldaar door de land bouwers C. Kostelijk en A. Schoon, nog bloem kool versch van den struik wordt gesneden. Zij presenteerden eenige exemplaren van uit stekende kwaliteit den Burgemeester en stellen zich voor dit nog eens te kunnen doen. 't Kan verkeeren zei Breérootwee zomers in één jaar. Onze correspgndent te Sint Pancras schrijft Op uitnoodiging van de bestaande Tuinbouw- vereeniging alhier, trad Maandagavond in het lokaal van den heer P. Greeuw als spreker op de heer J. O. Hazeloop van Aalsmeer, Rijks- tuinbouwleeraar van de provicie Noord-Holland. Na opening der vergadering door den Voor zitter, den heer A. Oudes en de lezing der no tulen van de vorige vergadering verkreeg de heer Hazeloop het woord, die verklaarde, dat het hem zeer aangenaam was geweest de uitnoodi ging te ontvangen en hier op te treden. De uitnoodiging kwam toch van eene practi- sche bevolking, terwijl het maar al te vaak voor komt, dat de practische bouwer van den theo reticus niets wil weten en hem met een zeker wantrouwen begroet. Een voorbeeld hiervan werd door den heer H. medegedeeld. Een paar jaren geleden maakte hij kennis met een kweekerhet gesprek liep over 't vak en er heerschte eene groote eenstemmigheid. Maar niet zoodra vefnam de kweeker, dat de heer H. een geëxamineerd tuinbouwleeraar was, of het blaadje keerde om hij geraakte onmiddellijk het vertrouwen kwijt en de toegang tot de kweekerij werd hem zelfs voor 't vervolg geweigerd. Hoe zou het toch ko men, dat die verhouding tusschen wetenschap en praktijk dikwijls zoo ongunstig is? De heer H. meent, dat dit gebrek aan waardeering een gevolg is van te weinig aanraking tusschen we tenschap en practjjk en hiervan heeft ook de theoreticus schuld. Men houdt niet genoeg in 't oog, dat de prac tische lui scherpe waarnemers zijn en dat ook voor den man der wetenschap uit die waarne mingen veel valt te leeren. Gaarne zou de heer H. voor dezen avond een onderwerp gekozen hebben uit de practijk van den akkerbouw in deze streek, maar hij is van nabij nog te weinig bekend hiermede en besloot daarom te spreken over „De voeding der Plant", een wetenschap, die toch in zeer nauwe betrek king staat tot de practijk. De heer H. ging na welke stoffen de plant alzoo tot voedsel dienen. Dat hierbij vooral het koolzuur uit den lucht eene zeer belangrijke rol speelt, werd met een voudige proeven opgehelderd. Voor geheel onin- gewijden in de scheikunde, hetgeen natuurlijk met bijna het geheele gehoor het geval was, wa ren deze proeven begrijpelijk. Dat het opnemen van koolzuur door de plant alleen plaats heeft onder de inwerking van 't licht ^erd ook zeer duidelijk aangetoond, waaruit dus bleek, dat men in de bouwerij moet zorgen, dat de plant goed door het licht wordt beschenen. Vooral bij jonge planten moet daarvoor zorg worden gedragen. We moeten niet te dicht zaaien, liefst op rijen zorgen, dat de plantjes in de broeibakken zoo dicht mogelijk bij 't glas zijn en 't glas schoon houden. Van de verschillende soorten van kunstlicht is alleen het electrische licht geschikt voor de koolzuuropname (assimilatie). Wie weet, zegt de de heer H., welk nut in de toekomst nog van 't electrische licht kan getrokken worden voor den tuinbouw. Ook de ademhaling (opnemen van zuurstof en het afgeven van koolzuur) is voor de plant even noodzakelijk als voor menschen en dieren. Heeft de assimilatie alleen plaats door middel van de groene plantendeelen, de ademhaling geschiedt door alle deelen der plant. ,Ook door de wortels. Ondoordringbare gronden zijn daarom niet ge schikt voor den plantengroei. We moeten de grond dus goed los houden door diep to spitten. De beste tijd voor het spitten is vóór den winter. Daarna sprak de heer H. over de aschbestand- deelen der plant; de voedingsstoffen, welke de plant opneemt uit den grond. De meeste dezer stoffen zijn altijd in voldoende hoeveelheid in den grond aanwezig. Niet is dit het geval met stikstof, phosphor, kali en kalk. Daarom maakte de toevoer van deze stoffen ge woonlijk alleen de bemesting uit. Ook een voldoende hoeveelheid humus moet aan wezig zijn. Deze dient Diet als voedsel, maar is door de zwarte kleur belangrijk voor de verwar ming. Yan veel belang is ook het gebruik van kalk. Niet zoozeer als voedsel, want de planten gebruiken het als zoodanig heel weinig, maar om de bijzondere eigenschappen. In de eerste plaats kan door het toevoegen van kalk het verzuren van den grond worden bestreden. Of de grond zuur is, kan heel eenvondig met een blauw lakmoespapiertje worden onderzocht; wordt dit in den grond rood gekleurd, dan is de grond zuur, wat dan door een kalkbemesting kan worden verholpen. In de tweede plaats heeft kalk de eigenschap om sommige belangrijke voedingsstoffen vast te houden, welke anders door het regenwater zou- deu verdwijnen, wat vooral 't geval ismetphos- phorzuur. Ook heeft kalk de eigenschap om den grond te verkruimelen en wekt dus als zoodanig gunstig op de toetreding van lucht. Nog sprak de heer H. over de waarde van stalmest, beer en kunstmest. Het is mooilijk te zeggen aan welke stof de eene of andere grond behoefte heeft. Wel kan een scheikundig onderzoek uitmaken welke stof fen in een grond aanwezig zijn en hoeveel, maar niet hoeveel van die stoffen beschikbaar is en geschikt om door de plant te worden opgeno men. Wel kan als algemeene regel worden ge geven, dat planten, die te weinig bloem of zaad voortbrengen, behoefte hebben aan phosphorzuur, dat planton met te weinig bladopbrengst stikstof noodig hebben, eu dat die met onvoldoende bol len of knollen kali behoeven, maar het is slechts een algemeene regel. Allerlei bijomstandigheden kunnen ook oorzaak zijn van het gebrek. Het beste middel is wel het nemen van proo ven naar een vooraf berekend plan. Door verschillende aanwezige bouwers werden den heer II. nog vragen gedaan uit de practijk, vooral op 't gebied van planten, ziekten en in sectenschade, doch deze wetenschap heeft nog te weinig vorderingen gemaakt dan dat de heer H. op al deze vragen een afdoend en bevredi gend antwoord zou kunnen geven. De heer H. zeide nog voornemens te zijn in den a anstaanden zomer eenigen tijd in deze streek "door te brengen ten einde zich met de practijk van onzen akkerbouw wat vertrouwd te maken oin dan in den volgenden winter eenb meer practische zaken op eene vergadering te kunnen bespreken. Nadat den Heer H. nog de dank der vergade ring werd gebracht voor zijne bereidwilligheid en zijne leerzame rede, werd de vergadering ge sloten. Benoemd tot burgemeester te Oude Nie- dorp de heer A. Wonder Pzn., waarnemend secretaris dier gemeente. Te Halle is een zonderlinge instelling in het leven geroepen. Zij beoogt, het dans- en carnaval-wezen tot meerdere ontwikkeling te brengen en daartoe verhuurt de firma balcostumes en balgasten. Ziehier een fragment uit de prijscourant: Ge wone dansers met rok en witte das Mk. 2, dito met geestige conversatie Mk. 2.25, prima danser, zeer elegant gekleed Mk. 3; dito met wals linksom Mk. 3.50kracht-danser (voor corpu lente dames) Mk. 3.75; elegante referendaris met monocle Mk. 1.75; oude heeren met orde lintjes Mk. 3, specialiteiten voor Rheinliinder, galop, enz. Mk. 3.50, quadrille-afroeper Mk. 4, dito met aardigheden Mk. 4.50. Voorts heeft men nog: valsche majoors, bal moeders, vierde-mannen voor whist, skat enz. toasters (daarvoor wordt Mk. 12 huur berekend enz. Spoken Bij den heer J. S. te Simonshaven werden de bewoners des nachts verontrust door geklop en gestommel op onderscheidene plaatsen in en buiten het huis. Hoe men ook wacht hield en uitkeek, er was niemand te zien, die dat luid rumoer op ramen, deuren of op den zolder veroorzaakte. Nu was de zaak beklonken een spook of „de zwarte kunst" was in't spel, daar ging niets afHad men ongestoord den avond doorgebracht en zich vol blijde hoop ter ruste begeven, dan begon weldra weer het spektakel, ondanks bewakers en politiemannen, die binnen en buiten hadden postgevat. Wat anders ken dat zijn dan een lid van't spokengilde En had men in 't dorp niet een vreemden hond zien loopen, een hond, zoo groot als een jaarling Gelukkig is de zaak nu opgehelderd. In haren angst voor spoken, spookte het dienstmeisje on bewust zelf, wat alweer bewijst, dat er vleesch en bloed bij moet komen en dat het echte ras is uitgestorven. Als het niet waar is, is het aardig verzonnen. Het „Tielsch Nieuwsblad" deelt het volgende mede: Een meid had dezer dagen alhier van hare me vrouw een aarden pot zonder oor gebroken. Hier over werd ze berispt, terwijl laatstgenoemde er op aandrong een ,als de gebrokene terug» te ontvangen. De meid deed haar best, want ze ijlde naar den winkelier W., die alle moeite deed, doch niet voor er zes geheel waren stuk geslagen en bij de ze vende er eerst in slaagde alleen het oor er af te slaan. De boer en de beer! Een boer onder de gemeente M. op Flakkee, in het bezit van een beer (varkens-mannetje,) was voornemens deze eerlang van de hand te doen. De zoon las nu toevallig de laatste zinsnede van art. 73 der Politieverordening van de gemeente, luidende„de beer moet in overdekte tonnen wor den vervoerd." En niet in het bezit zijnde van een ton, geschikt om zijn beer in te vervoeren en bevreesd zijnde bij een eventueel vervoer van den beer beboet te zullen worden, kwam de zoon op het denkbeeld om te verzoeken het vervoer zonder ton op een open voertuig te doen geschieden. En daar die gemeente met een bevolking van ruim 1500 zielen in het lastige geval verkeert dat er geen burge meester woont, wist hij niet beter te doen dan zich te wenden tot den man, die veler vraagbaak door Th. FONTANE. 4») Spreek zoo niet! Verzoek het niet!' sOnzin! Onze uren zijn geteld; en men kan er geen enkel aan af- of toedoen." »Toch, tochzei de vrouw. De houtvester was onder dit gesprek bij het raam gaan staan en keek uit langs den straatweg. Opitz opende het raam, om wat frissche lucht binnen te laten, toen h(j Lehnert gewaar werdonwillekeurig trad h(j terug, maar toch slechts zóó ver, dat men hem van de straat af nog duidelijk kon zien. Lehnert zag hem ook werkelijk en wees met zijn wijsvinger onverschillig d< naar de klep van zijn pet. »Hoe de vent nu weer groetriep Opitz zijne vrouw toe. »Heb je het gezien, Bar bara En dat moet ik nu als een groet beschouwen Zoo groet men een rekruut, maar geen superieur.En dan zijn gezicht »Je bent z(jn superieur niet." »Och kom Wat weet jij daarvan Ik zeg je, dat ik het ben. En al was ik het niet, een man in staatsdienst is altijd een persoon, waar men respect voor moet heb ben. Hij kan niet groeten, en zeggen, dat hij me niet gezien heeft, maar als hij me groet, moet hij het goed doen. Op zoo'n "nanier is het eene bespotting. Opitz had zijn hart eens lucht gegeven, en toen na eene poos zijne vroegere stem ming terugkeerde, ging hij ook weer naar het raam, om naar de narcissen te zien, die hier en daar in den tuin voor zijn huis groeiden. Daarbjj blies hij dikke rookwol ken uit zijn meerschuimen pijp, en liet. behaaglijk droomend, alles nog eens voorbij zijn geest trekken, wat er dien dag was voorgevallen. Lehnert was, toen hij Opitz voorbij kwam, rechtstreeks naar zijn huis gegaan, dat te genover dat van den houtvester lag, zoodat men bij elkaar door de glazen kon kijken. Niets dan de straat en de rivier de Lom- nitz scheidden beide woningen, wier akker en heideland vroeger een geheel uitmaakte en aan de familie Menz behoorde, totdat de houtvesterij werd opgericht. Dat was nu een ronde dertig jaar geleden en bijna even zoo lang had men aan beide zijden van de rivier zonder nijd of ijverzucht geleefd, of schoon, zooals nu eenmaal de menschen zjjn, er wel eenige reden voor te vinden zou. geweest zijn. Want terwijl eenerzijds de woning van den houtvester veel mooier was dan de oude timmermanswerkplaats van Menz, had deze laatste veel meer en veel beter land. Het woonhuis van Menz lag op een eilandje midden in den Lom- nttz en zoo hoog, dat het als het ware op de woning van den houtvester neerzag, maar niemand had daar ooit aanstoot in gevonden, totdat Opitz kwam, die er zich aan ergerde. Natuurlijk hield de schilderachtige wo ning op het eiland ook zijne betrekkingen met het vasteland, en wel door twee brug gen, waarvan de eene bijna recht tegen over het huis van Opitz uitkwam, en de andere aan den tegenovergestelde zijde naar het bouwland voerde. Want's zomers stond het tuinmansbedrijf zoo goed als stil. Zoo was het ook nu. Alles was even stil. Wel zag men een ploeg en een paar oude karren en wagenassen onder een afdak staan, maar die konden evengoed tot het eigen bedrijf behooren, als dat ze ter reperatie gegeven waren. In het tuintje bloeiden geor- ginen en resida, terwijl een oude rozenstruik naast de deur groeide en zijne met gele rozen bedekte takken onder het strooien dak uitspande. De namiddag zon bescheen buis en hof en niets werd vernomen, dan het voorbijstroomende water van de Lom- nitz en het blaten van eene geit in den stal. Een prachtige haan stapte statig over het erf, maar kraaide niet en toonde wei nig aandacht voor de kippen, die gaten in den grond hadden gegraven, om zich wat af te koelen. Niet zoo stil was het thuis, waar Leh nert juist was binnen gekomen. Hij had zich onderweg niet gehaast, even min als Opitz. Yan de pastorie was hij naai de herberg gegaan, en had van den waard vernomen, dat ook z(jne moeder er juist was geweest.Dat hoorde Lehnert nietgaarne. Hij gunde zijne moeder b(j het heete weer ongetwijfeld een glas bier, maar hij ergerde zich aan hare geheimzinnigheid, en die wrevel was nog niet geheel verdwenen, toen hij den drempel betrad en zjjne moe der bij den haard zag. »Dag, moeder. De compliment van Pohl.' »Van welken »Van dien uit de herberg." Zoo, van dien? Ben je er geweest?" »Ja, moeder. Ik heb op dezelfde plaats gezeten, als u. En ter eere van u heb ik uit uw glas gedionken. Het stond er nog." De oude vrouw keek verlegen voor zich uit en zeide: »Een maar Lehnert. Het was zoo warm.' Lehnert lachte. Daarna ging hij naar haar toe en zei, terwjjl h(j haar het grijze haar streelde: Moeder, wat is u toch vreemd. Als iemand u hoorde, dat zou hij denken, dat ik een schraper en een slechte kerel ben, die zijne oude moeder geene kleine ver- frisching gunt. Maar ik gun er u niet slechts een, maar wel twee ook, en als u het heb ben kunt, wel drie. Ik heb u immers zelf nog gevraagd, maar toen zei u »neen", maar u meende »ja", en toen ik de deur van Sie- benhaur in de hand had, was u al aan de overkant. Altijd zoo in 't geniep! U kunt niets frank en vrij doen, zelfs dat niet wat iedereen mag weten. Alles moet in het ge heim geschieden. En zóó, moeder, heeft u mij ook altijd opgevoed en voorgehouden. Dat moet ik u altijd weer zeggen.'t Is jam mer genoeg, dat ik dat moet. Het is alt(jd hetzelfde, wat u zoo bij u zeiven denkt: nie mand ziet het, bjj nacht zjjn alle katjes grauw, en als het maar niet uit komt. En als het niet uitkomt, dan is u alles goed. Zóó denkt u, en tegelijk, vindt u het niet zoo erg, als men een houtvester en jacht opzichter een poets speelt, als niemand het maar weet." sMaar als men het te weten komt. dan is het heel anders. Dan heeft u me al voor uit gewaarschuwd en dan naar Sieben- haurnu, u weet het al, ik heb het u van morgen al gezegd.die moet dan in eens een heilige van me maken. Och moeder, u meent het met niemand kwaad, en met mij vooral niet, maar u heeft niet geleerd, eerlijk te zjjn, en dat is de oorzaak van alles En nu wil ook Siebenhaur nog met hem spreker., met Opitz, alsof dat wat kon helpen hg wil me met hem ver zoenen. Maar ik wil niet. Ik haat hem, en haat is nog het beste, wat men heeft. Overweeg het eens, Lehnert. H(j is een grafelijke houtvester en nu eenmaal de tas". »Och wat, de baas Een knecht is h(j. Ik ben een baas, eerder dan hij, en kan doen, wat ik wil." »De menschen zien hem er toch voor aan, en ik weet ook van Christine, dat het niet zoo erg met hem is, als je wel denkt. Hij kan ook door de vingers zien. Maar hij eischt, dat men vriendelijk tegen hem is, en hem voor wat bijzonders aanziet. En dat doe je niet. Hij kan alleen je trots niet velen, daarom heb ik Siebenhaur verzocht je J En

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1898 | | pagina 1