NIEUWE Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N*. 10. Zondag 6 Maart 1898. 7 e Jaargang. Nieuwstijdingen. Feuilleton. LANGIDIJKER COURANT Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zpidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 0O ct. UITGEVER: J. II. KEIZER. BUREEL: Noordscharwoude. PRIJS DER ADYERTENTIÈN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. Aanwas van de duinen. Uit de waarnemingen der waterbouwkundigen is, naar men weet, gebleken, dat de duinenrij langs do Ilollandsche kust zich door verstuiving langzamerhand binnenwaartst verplaatst en een afneming van het strand plaats heeft. Op het eiland Texel blijkt het juist andersom te gaan. Sedert 1884 heeft de duinvoet 82 M. aangewon nen, terwijl de hoogwaterlijn 87 en de laagwa- terlijn 92 M. naar zee is verplaatst. De gemeenteraad van Zijpe heeft in zijn Donderdag gehouden vergadering metalgemeene stemmen besloten deel te nemen in het maat schappelijk kapitaal, benoodigd voor den aanleg van een stoomtramweg SchageuAlkmaar tot een bedrag van f20.000, onder voorwaarden dar het rijk en de provincie ieder 1/3 van het be- noodigde kapitaal als renteloos voorschot verschaf fen, en dat de statuten en de overeenkomsten welke de vennootschap moest sluiten, de goed keuring van den Raad kunnen wegdragen. Tevens werd besloten in de voorloopige kos ten bij te dragen een som van f200. Laf. Te Groningen werd Dinsdag de premiekeuring gehouden. „Apsyrlus", de hengst der vereeniging te Beerta, wilde niet loopen, toonde zich koppig, geheel in tegenstelling met anders. Den volgen den morgen was het nog precies zoo. Een nauw keurig onderzoek bracht aan het licht, dat men dat dier een lucifer in het achterste deel van zijn lichaam had gestoken, zoodat die daaruit met groote moeite en voorzichtigheid moest wor den verwijderd. Een ontstoken wonde liet hij achter. Onze correspondent te Sint-Pancras schrijft Het was Donderdagavond de laatste bijeen komst van de leden van het „Nut" voor dit sei zoen. Ouder gewoonte brachten dezen laatsten avond de leden hunne dames mede, die wel geen spijt zullen hebben, dat zij dezen avond in de Nutszaal in plaats van in de huiskamer doorbrachten. De verscheidene stukken, die wer den voorgedragen, vielen zeer in den smaak. In 't bijzonder was dit het geval met „'t Hart op de Vèluw" van Cremer, zoo uitnemend voor gedragen door den heer L. van de Vijzel. Tus schen de. lezingen werden voor afwisseling uit volle borst volksliederen gezongen. Het was reeds 1 uur, toen men scheidde en huiswaarts keerde. Verzonnen! De Parijsche correspondent van „N. R. Ct." schrijft o. m. „Wat heb ik opgekeken van het berichtje Za terdag in het avondblad overgenomen uit het „Onafh. Israël. Orgaan!" Ik spreek niet van het reisje dat „een (harer) geloofsgenooten" Vrij dag heeft gemaakt naar de Pransche grensna tuurlijk een vergeefsch uitstapje, daar, wanneer de bedoelde meester op alle wapens met alle ge weld wil vechten met Esterhazy, hij dan toch wel zal moeten wachten tot wederzijdsche getui gen het duel en zijn voorwaarden hebben gere geld. Maar ik doel op de aanstaande verhuizing van „verscheiden Joodsche families" van hier en van andere plaatsen in Frankrijk naar Amster dam. Dat Rothschild en familie ook zou komen, heet nog slechts een gerucht, maar de heeren Boas alhier, verneemt het blad, pakten reeds hun koffers. Wat kan het toch voor nut hebben om dergelijke berichtjes de wereld in te sturen? Ik kan mijn lezers verzekeren dat, het „verscheiden Joodsche families" daargelaten, waarvan de alge meenheid een nader onderzoek vrij onmogelijk maakt, noch Rothschild en familie, noch de heeren Boas er zelfs maar aan gedacht hebben om Pa rijs te verlaten." Een landmanswoning met bijna 17 H.A. wei- of hooiland in den Beemster, heeft in publieke veiling opgebracht f 35,210 Donderdag was het 25 jaar geleden, dat de heer A. Fraij van St. Maarten is benoemd, tot opzichter van het Gee3tmerambacht van West friesland. Wij lezen in de „Enkhuizer Courant" het volgende bericht Hoewel in de afgeloopen maand te Benning- broek geene groote gebeurtenissen plaats had den, is er toch zoo 't een en ander voorgeval len, 't welk vermelding verdient: C. Z. van Zuid-Scharwoude reed met zijn rij tuig door ons dorp, zonder ijzeren band om een der achterwielen. Zoo hier en daar lagen reeds gedeelten van de vellingen op den straatweg, zoodat de voerman weldra geheel op de spaken reed en door het horten en stooten eindelijk ge waar werd dat er iets aan het voertuig moest haperen. (Wij zouden wel eens willen weten, of dit waar is. Red.) Wij hebben Donderdag medegedeeld, hoe de Russische pers, ook de rechtsgeleerde vakbla den, over de Zola-Dreyfus-quaestie oordeelen. Aangenaam is het ons heden hieraan te kunnen toevoegen een Nederlandsch rechtskundig oor deel. Wij ontleenen daartoe aan het „Week blad van het Recht" het besluit eener serie van artikelen over de brandende aangelegenheid. En dat besluit luidt als volgt: Het van den aanvang af zoo zwakke gebouw der beschuldiging tegen Dreyfus is tot puin ver gaan; geen enkel deugdelijk bewijs zijner schuld aan de verfoeielijke misdaad van landverraad, met ongeloofelijke lichtvaardigheid tegen hem in gebracht en volgehouden, is overgebleven. Dit is op het standpunt van den jurist, die, buiten de zaak staande, zijn vrij en onpartijdig oordeel niet daarin, maar daarover uitspreekt, genoeg om den levend doode, tot een voortdurend zwijgen gedoemden balling van het Duivelseiland on schuldig te noemen tegenover de door vuige hartstochten opgezweepte, door chauvinistische wanbegrippen omtrent de eer van het leger, van den rechten weg afgebrachte quantitatieve meer derheid van het Fransche volk. Hierbij zij nog gevoegd, dat, moge het ooit komen tot eene cas satie van het gewijsde van 22 December 1894, ingevolge art. 341 I. C., en dientengevolge tot eene nieuwe behandeling der zaak voor een nieu wen krijgsraad, voor dezen, gelijk voor iederen rechter, recht doende krachtens verwijzing van het hof van cassatie, het bewijs van de schuld vau den beschuldigde zal moeten ge leverd worden om hem te veroordeelen, niet het bewijs zijner onschuld om hem vrij te spreken. Maar wie kan nog denken aan eene cassatie, waartoe de Minister van Justitie het initiatief zoude moeten nemen, nu Zola, na bet onder de ongeoorloofde pressie van het militair gezag in de rechtszaal zelve uitgesproken verdict der }U>y, door het Hof als een gemeen en eerverge ten lasteraar is veroordeeld tot het maximum der bij de wet op diffamatie gestelde straf 1 De naam van Eraile Zola, al moge hij, het koste wat het wilde, zonder eenige aarzeling ge volg gevende aan de inspraak van zijn geweten, zich door zijne onovertroffen (daad van zedelijken moed aan de wet vergrepen hebben, zal in vol gende eeuwen blijven leven wanneer de namen der hoofdofficieren van den generalen staf, die voor het oogenblik hun proces gewonnen hebben, reeds lang aan de vergetelheid zullen zijn prijsgegeven. Men heeft den braven Kolonel Picquart on middellijk na Zola's veroordeeling weggejaagd uit het Pransche leger, tot straf van zijn snood bedrijf, om tot eiken prijs „la chose vraie" tegen over „la chose jugée" in het licht te stellen, en men kan Mathieu Dreyfus wellicht nu nog ver oordeelen wegens lasterlijke aanklacht tegen den Majoor Esterhazy, maar daarmede zal de majes teit van het recht, die in het proces van Alfred Dreyfus zoo deerlijk is aangerand, allerminst zijn gewroken. „N. v. d. Dag." Hollands Noorderkwartier. De voorjaars-vergadering van de „Vereeniging tot ontwikkeling van den landbouw in Holland's Noorderkwartier", werd Woensdag gehouden in het „Heerenhuis" te Beemster, onder voorzitter schap van den heer G. Wonder, van Hoorn. Gekozen werden tot bestuursleden, in plaats van de periodiek aftredende heeren G. Wonder C.JGroot en G. H. Geerlings, de heeren Jb. Zuur bier, W. Visser en P. Schenk; tot afgevaardigde naar de vergadering van het „Nederlandsch Paarden Stamboek" de heer W. Teengsvoor de plaats voor de volgende vergaderingZaan dam en tot voorzitter de heer K. Breebaart Jz. Tot de punten van behandeling behoorde het bestuursvoorstel, om f 300 beschikbaar te stellen voor het uitschrijven van de volgende prijsvraag „De Vereeniging van meening dat over het algemeen de Noordhollandsche kaasfabrieken zoowel wat de inrichting als wat de regeling van het bedrijf betreft, niet voldoen aan de eischen, die tegenwoordig gesteld mogen worden verlangt a. Een nauwkeurige beschrijving van een zuivelfabriek, ingericht voor de bereiding van Edammer kaas, tweemaal per dag uit volle melk, met opgaaf van alle benoodigde werktuigen en gereedschappen, benevens een schets van de in richting van het geheele bedrijf (hieronder is niet bedoeld eene beschrijving van de methode van bereiding). Het antwoord moet vergezeld gaan van eene raming van kosten en van de noodige schetsteekeningen, die zoodanig moeten zijn, dat een bouwkundige daarnaar bestek en teekening kan vervaardigen. In de fabriek moet dagelijks 5000 K.G. melk verwerkt kunnen wor den b. Een plan als boven beschreven van eene fabriek, waar de melk éénmaal per dag uit ge deeltelijk geroomde melk tot Edammer kaas wordt verwerkt, met dien verstande echter, dat de melk zoowel des avonds als des morgens aan de fabriek wordt geleverd. Wanneer een der plannen volledig is uitgewerkt, kan bij het andere daarnaar worden verwezen". Dit voorstel werd goedgekeurd. De heer H. Yijn Hz. deed eenige mededeelingen omtrent plannen tot inzending van eene collectie rundvee op de internationale tentoonstelling te Parijs, in 1900. Namens het bestuur vroeg hij voor 1898 reeds een krediet van f 500 tot dat doel, er bijvoegende, dat op de beide volgende begrootingen het bestuur zich voorstelt, eveneens krediet aanvragen te doen. Bepaalde plannen zijn echter nog niet gemaakt. De voorzitter kon nog mededeelen, dat, naar zijne opvatting, in deze op den krachtigen steun van den directeur-generaal zeker te rekenenen valt. De heer J. Breebaart Kz. vreesde, dat deze zaak de krachten der Vereeniging zal te boven gaan en ried daarom vooraf overleg met andere vereenigingen aan. De kosten zullen stellig niet meevallen. Blijkt een eigen inzending toch mo- mogelijk, des te beter. De heer van Foreést deelde het gevoelen van den heer Breebaart niet. Hij achtte de geldelijke bezwaren niet onoverkomelijk, te meer waar ook GEBOET. Th. F ONT AN E. 7). Maar waarom zou ik die eene zjjn Waarom hij niet? Man tegen man boven in het woud en vandaag nog. Ik zeg niet, dat ik het doen wil, ik wil het niet uit vrijen wil doenik wil het in de hand leggen van het lot, en als dat het zoo beschikt, dan zal liet gebeuren En de aanklacht, en alles wat er in staat, zal ik wel uit den weg ruimenMaar als ik hem niet ontmoet, den zal ik er in berus ten, en ga in de gevangenis||of naar Ame rika." Lehnert was verstandig genoeg, om dit spelen met woorden en de drogredenen te doorzienmaar hij zette er zich overeen, en voelde zich gerust, nu hq eindelijk zoo iets als een vast besluit had genomen. Hij wachtte tot zes uur; toen maakte hij zich reisvaardig en ging naar beneden. Hier scheurde hjj van een onder zjjn jachtge weer hangenden kalender een paar blaadjes af, en wikkelde daar iets in, wat er als vlas uitzag. Hjj borg het weg in zijn tasch, en met een kort »Dag, moeder", verliet hij de li woning en sloeg den weg in naar het u bergte. In de houtvesterswoning scheen allesjgeluid van een enkelen vogel: geen lied, uitgestorven. Slechts Diana lag voor de deur maar eene klacht. AanJ,den hemel werd de en zag hem na. Lehnert vervolgde zijn weg, en kwam de laatste eenzame woningen van Wolfshau voorbjj. Nog een duizend schreden en hij had het grafelijk jachtterrein bereikt. In de verte zag hij eenige kinderen aankomen. Hij bleet staan. Het waren jonge meisjes, die, door hun onderwijzer vergezeld, een tochtje naar het gebergte gemaakt hadden. Ze hadden bloemen in het haar en in de hand en zongen: Silezië's grond Silezië's grond I Daar was 't, waar mijn wieg eens stond Het was hetzelfde lied, dat hij in zijne jongensjaren en later bij de jagers in Frank rijk op menigen heeten marsch had gezon gen. Hoe dat lied hem thans trof! En de meisjes, van wie de meesten hem kenden, knikten hem vriendelijk toe, en een gaf hem in het voorbijgaan een krans, die ze boven in het gebergte had gevlochten. En nauwe lijks waren ze voorbij, of ze hieven opnieuw hetzelfde lied aan, waarvan Lehnert onwille keurig de laatste regels meezong. Maar hq moest verder, en kwam weldra voor de afsluiting. Hij opende de zware, uit balken bestaande poort. Nu was hij op verboden terrein. Wat zou er nu volgen? En als hq nu nog eens omkeerde? Maar hij verdreef dergelijke gedachten en liep recht door, beurtelings langs bosch en heide. Het was zoo ongeveer zeven uur, en daar boven heerschte reeds schemering en eene nachte lijke stilte; slechts nu en dan hoorde men het klotsen van een bergstroompje of het maansikkel zichtbaar, een bleeke ring; op eens meende Lehnert, dat er iemand achtei hem liep; maar het was zinsbedrog; want toen hij zjjn stap inhield, hoorde hq niets. Zoo was hij reeds tamelijk hoog gekomen, en kon hij den kam van het gebergte reeds duidelijk onderscheiden! Maar plotse ling, in een opkomend gevoel van vermoeid heid, ging hq zitten, op een bank, die men hier tot gemak van toeristen, tusschen twee dennen had aangebracht. Onder de hoornen was het donker, maar Lehnert zelf kon alles duidelqk zien. Aan de overzijde borrelde eene bron uit den rotswand. Lehnert had hier dikwijls genoeg gezeten, om te luiste ren, of Opitz ook uit het bosch zou te voor schijn komen. En met bqna hetzelfde doel zat hij wederom hier, en toen hq een oogen blik geraas meende te hooren steeg hem het bloed naar het hoofd, en greep hq on willekeurig naar links, alsof hjj het geweer van den schouder wilde nemen, ofschoon hij nog ongewapend was. Hij begon weer te wankelen. Hjj had gaarne van de ontmoeting weer afgezien, en verlangde een teeken, waaruit hij kon zien, wat hij te doen had. Daarom brak hij een dor takje af, verdeelde dit in twee bijna geljjke helften, wierp die in zijn hoed, en na ze goed door elkaar geschud te heb ben, nam hq er een uit. Hij had het lang- gewas, en bereikte weidia een hooge rots wand. Steeds met de hand tastend, sloop hij rr langs, en had weldra eene smalle spleet gevonden. Hjj stroopte zjjn mouw op, en'haalde nu een dubbelloopsgeweer te voorschijn, geheel in een lederen foudraal gestoken voor den dag. Op dezelfde wijze verschafte hij zich een kruithoorn en een zak met schroot. Hij scheurde nu van de kalenderblaadjes een breede strook af. die als prop dienst moest doen, laadde de beide loopen, en voorzag ze van slaghoedjes. Daarna haalde hij het stuk vlas voor den dag, wat een valsche baard bleek te zijn, en bond dien voor. En nu keerde hij langs den zelfden weg terug. Hij was dezelfde niet meer. De valsche baard, de diep ingedrukte hoed, het geweer dat alles vormde een beeld, dat in niets meer geleek op den Lehnert van zooeven, die besluiteloos op den bank bij de bron had gezeten. »Nu komt het", sprak hij in zich zeiven en steeg hooger, naar den kam van het ge bergte. ste end getrokken. »Goed", zei hij, »hetlegd.' Stiller werd het en niemand kwam hij tegen. Slechts eenmaal zag hij een reebok en greep reeds naar zjjn geweer. ïNeen, dat niet. Zjjn noodlot zal over hem beslis sen, niet ik. Ik wil hem niet hierheen lok ken; ik heb het in eene hoogere hand ge- zal gebeuren." En met groote vlugheid, die bewees, hoe goed hjj hier thuis was, wrong hjj zich door het kreupelhout en dicht struik- En zijn geweer weer over den schouder hangend, vervolgde hjj zijn weg door het dennenbosch. Maar het bosch werd hoe langer hoe dunner; steeds lichter werd het tusschen de stammen, en nauweljjks hon derd pas, of het bosch lag achter hem, en voor zich had hjj een stuk veen, waardoor de weg rechtstreeks naar den kam leidde. Eenige minuten later stond Lehnert bo venop, op de Schneekoppe. »Waar nu heen Hjj zag in de verte een licht. Als ik in die richting loop, ontmoet ik hem niet. Maar waarom niet? Omdat ik hem daar niet ontmoeten kan? Mag ik dan die rich ting kiezen? Zou dat zjjn, het noodlot on dervragen Ik mag hem niet uit den weg gaan ik moet gaan, waar ik hem ontmoe ten kan Daar is mijne plaats." En snel besloten keert hjj zich om en loopt denzelfden weg terug, dien hjj was gekomen. Zoolang hij nog den veengrond onder zijne voeten had, liep hij droomend voort; maar nauwljjks had hij het bosch betreden, of zjjne oogen schenen tusschen de stam men door te willen boren. Maar alles bleef hetzelfde, en reeds was hjj weder op de plek gekomen, waar zich de bank bevond, en de bron, en nog had niets de tegen woordigheid van zijn tegenstander verraden. »Wat zou hij ook Hier doen, op den hoofd weg? Niets dan lafheid, anders niets". Met deze woorden sloeg hij een dwarspad in. Nu werd het ernst. En wonderljjk, in plaats van meer en meer in spanning te geraken, werd hij kal mer; misschien omdat nu de beslissing stond te volgen. En daar verlangde hjj naar Er moest een eind aankomen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1898 | | pagina 1