Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. TM Zondag 20 Maart 1898. 7 e Jaargang. Nieuwstijdingen. Feuilleton. YOOl Tan waarhs NIEUWE AMEDIJ IH14IT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 60 ct. UITGEVER: J. II. KEIZER. BUREEL: Hoordscharwoude. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. Het „Rotterd. Nbl." geeft van een der rechtzittingen het volgende zeer lezenswaardige verslag Een lesje voor velen. „Kerel, waarom ga je niet trouwen zei ik onlangs tegen een vriend van me, een aardigen, vroolijken snuiter, met een inkomentje van een kleine f2000, en het antwoord was „Ik durf niet! Als ik een niet te jong zuinig, huiselijk vrouwtje kon krijgen, ik zou er nog eens over denken, maar eerlijk gezegd amice, ik ben huiverig om er hier in de stad een te zoeken." Zoeken! ik heb het dadelijk met kracht voor u opgenomen, dames. Ik heb brutaalweg beweerd, dat ik hem in één week, 'misschien korter ter mijn, in kennis zou brengen met minstens een 20-tal niet te jonge, alleraardigste, huiselijke, lieve, zuinige meisjes, geknipt voor huisvrouw tjes, maar hij schudde ongeloovig het hoofd en hield vol, „dat het hier in de stad een heel waagstuk is voor iemand met een matig inko men om een vrouw te nemen." Maar m'n goeie vriend, je behoeft toch maar niet dadeljjk te trouwen! Je blijft een jaar of anderhalf geëngageerd, dat is de verrukkelijkste tijd van je leven. Dan heb-je allen mogelijken tijd om je aanstaande vrouwtje te leeren kennen en dan snap je gauw genoeg hare goede en kwade eigenschappen." Weer keek hij me ongeloovig aan, en ironisch klonk het: „dat denk je maar! Wou jij me wijs maken dat er één is, dat zich in haar engage ment laat zien, zooals ze werkelijk is Neen man eerst als je er eenmaal aan vast zit, leer je je vrouw kennen, en voor dien tijd niet, al blijf je een leeftijd van Methusalem geëngageerd. Kom, wij zetten immers ook ons beste beentje voorin onzen engagementstijd, en net zoo goed doen de meisjes dat ook". Daarna begon hij me eenige tafereeltjes te schetsen van scènes die hij had hooren vertellen van ongelukkige huwelijken; van menschen die zich deerlijk in elkaar hadden vergist, zoowel wat het moreele als het financieele betreft, en einde lijk kwam het hooge woord er uitde meisjes, onder wie hij dan zijn vrouwtje zou moeten kie zen, waren hem allemaal te chique gekleed. „Na tuurlijk kun je, al zie je ze ook nog zoo graag, zulke toiletjes van een paar duizend gulden niet geven als je getrouwd bentdan wordt het prui len of schulden maken en je geluk is naar de maan. Neen, amice, ik blijf maar liever onge trouwd". Kijk, daar wordt nu een wapen, dat de jonge dames gebruiken om ons, mannen, te behagen, gebruikt als een wapen tegen haar! Ik vind het niet aardig, want ik zie dol graag een lief toiletje, maar toch is er veel waars in de rede neering van mijn vroolijken vriend, wien ik zoo graag een eenvoudige, hartelijke, zuinige vrouw zou gunnen, 't Moge niet een hoofdoorzaak zijn, dat zoo vele jongelui met een beperkt inkomen tegenwoordig ongetrouwd blijven, een der oorza ken is het zeker. Waar is kde tijd dat men de vrouw van een knap werkman in een aan haar stand passende kleeding met man en kinderen zag uitgaan? Yooral in de groote steden, waar de een voor den ander niet wil onderdoen, waar winkels zijn die het den mensch zoo gemakkelijk maken om chique gekleed voor den dag te komen, daar is het al meer dan erg. En wat is het gevolg er van? Onaangenaamheden, ongelukkige huwelij ken diefstallen en oplichterijen. Hoeveel vrouwen en jonge meisjes heb ik daar nu in den loop van jaren al op het zondaars bankje zien plaats nemen, eenig en alleen omdat zij iets anders wilden schijnen dan zij waren? Daar zit me nu weer een jeugdige vrouw, een jonge moeder, die zich zelf en haar kinde ren ongelukkig heeft gemaakt omdat zij meer wilde zijn dan zij kon zijn. Zij wilde hoogerop zij stelde zich boven de plaats haar door de levensomstandigheden aangewezen en viel als zoovelen vóór haar stortten, als zoovelen na haar zullen vallen. In dit zaakje wordt alle schuld op den man geschoven, die zich dag aan dag bedronk, geen cent in huis bracht en vrouw en kinderen on verzorgd liet. Ik wil hem niet verdedigen, want ik ken hem niet, maar als we dat vrouwtje aanzien, dan dringt zich de gedachte opheeft zij misschien niet van den knappen werkman, die dubbel en dwars zijn brood kon verdienen, gemaakt wat hij nu is geworden Is dat nu een kleeding voor een werkmans vrouw Zelfs nog vóór de president van de rechtbank haar toevoegdemijn rapporten zijn, dat ge niet voor uw huishouden deugt en hoo- ger op wilt, dat ge liever een heertje hadt moeten trouwen dan een werkman", had ik de zelfde conclusie al gemaakt. Zoo'n julfertje met eeD groen vilten hoedje met haneveren, een leverkleurig manteltje, zwarten rok, keurige schoentjes en stroo-gele handschoenen, lijkt ook mij niet geschikt voor een werkmansgezin. Dat zij niet veel hart had voor haar huishoudentje gelijk de rapporten verder vermeldden neem ik gaarne aan, maar voor mij staat het nog niet vast, wie hier de oorzaak is geweest, dat de man een kroeglooper en een dronkaard werd. Wie zal u zeggen hoe dikwijls die man niet thuis is gekomen vroolijk en opgewekt hoe hij, in plaats zijn eten klaar en sma kelijk toebereid, zijn vrouw niet thuis heeft gevonden Wie zal u zeggen ten koste waarvan het mooie hoedje, dat manteltje, die schoentjes en die handschoenen ge kocht zijn? En dan moge het heel verkeerd zijn dat die man, aanvankelijk te toegevend, later zijn huis is ontloopen en in den drank verge telheid is gaan zoeken voor zijn onberaden stap om een vrouw te nemen, die voor zijn omgeving niet geschikt was, de schuld is dan niet geheel aan hem. Het is treurig wanneer men daar een jeugdige vrouw, een moeder van twee kinderen, hoort zeggen: „hij bracht niets meer thuis, was altijd dronken en ik werd met mijn kinderen de deur uitgezet." Men Voelt zich aangegrepen, wan neer men die vrouw om genade hoort smeeken voor haar en hare kinderen, maar als men dan weer naar dien opschik kijkt, en hoort hoe zij met de ongeëvenaarde brutaliteit den eenen win kelier na den anderen bedroog, dan blijft het medelijden niet onvermengd en denkt men ook onwillekeurig aan den man, die zich zoo diep bedrogen zag in de vrouw zijner keuze. Toen hij niet meer aan haar eischen kon of wilde voldoen, koos zij andere wegen om zich te ver schaffen waaraan zij behoefte had of meende te hebben. Hier werden in een winkel eenige stel len wollen onderkleeding „op zicht" gehaald voor eene neringdoende in de onmiddellijk omgeving, wiens naam op deur en ruiten stond en die zij dus kon vermoeden, dat bij den winkelier als be trouwbaar bekend stond. Elders werden eenige paren schoenen gehaald, weer met denzelfden truc, en dat kunstje werd in verschillende stads gedeelten met succes toegepast. De juffrouw zag er zeer fatsoenlijk uit, wekte vertrouwen en de menschen vlogen er in, tot eindelijk de juffrouw er zelf in vloog, naar ik wil hopen voor haar kinderen, niet voor 6 maanden, zooals geëeischt werd. Gebr. Hogerhuis. Op het in het „N. en Adv. BI." van Heeren veen opgenomen schrijven van Paulus van Dijk antwoordt mr. Troelstra in de „Soc.-Dem.", dat Yan Dijk, indien hij, te gelijk met zijn briefje aan het Heerenveensche blad, tevens een briefje had gezonden aan den officier van justitie te 's-Gravenhage, waarin zijne aanklacht tegen mr. Troelstra wegens smaadschrift was opgenomen, recht van spreken zou hebben. Thans noemt mr. T. zijn briefje niets dan eene hansworsterij, om het onnadenkend publiek zand in de oogen te strooien en achter een vloed van dikke woorden zijne vrees voor een openbare behandeling der zaak te verbergen. Daar Yan Dijk geen genoegen neemt met de verklaring van mr. T., dat deze het geld voor zijn overtocht indien noodig zal bijeen brengen, doet mr. T. nu een oproeping om bij" dragen voor het „fonds-Hoogerhuis", welk fonds zal dienen om de kosten te betalen van de ge tuigen in het proces, dat tegen hem zal worden gevoerd, zoodra Yan Dijk hem aanklaagt, met bepaling, dat allereerst uit dat fonds zullen wor den genomen de kosten van het ticket 2e klasse voor Van Dijk en een waarborgsom van f 375 te zijnen behoeve. Een goede partij! In de Betuwe leest men de volgende adver tentie „Huwelijksaanvraag. Een jongeling van mid delbaren leeftijd, R. K., zuinig en bijeenhou dende (eerst had ik een koppeltje schapen, nu al een veulen) zoekt kennis te maken met een meisje van dienzelfden leeftijd, om met weder- zijdsch goedvinden een huwelijk aan te gaan". Het tekort te Baarn. Men meldt aan de „N. R. Ct." uit Baarn Bij het onderzoek der justitie omtrent de ad ministratie van den geschorsten gemeenteont vanger is o. a. gebleken, dat de heer B. in 't begin van Januari een bedrag van omstreeks f 1000 had geind, en niet verantwoord. Tot deze ontdekking waren B. en W. ook reeds gekomen en de ontvanger wist daaromtrent geen verklaring te geven. Ook de kassen der waterschappen de Pijnen burger Grift en de Drie Zielen, waarvan de heer B. penningmeester was en die eveneens in de gemeentelijke brandkast waren bewaard, zijn verdwenen Het eerste waterschap lijdt daardoor een schade van f1150 en het tweede eene van f200. Voor de slachtoffers der aardbeving op Ambon. De heer C. M. E. R. C. van Bose, lid van de sub-commissie te Nijmegen tot ondersteuning van de noodlijdenden op Ambon, heeft in de „Prov. Geld. en Nijm. Ct." een oproeping geplaatst om aan de slachtoffers van de ramp de Nederlandsche liefdadigheid ten goede te doen komen. In fraaie, gespierde taal schetst hij de ellende, die na de aardbeving heerschte en uit de hier over reeds tot ons gekomen berichten trekt hij de conclusie, dat 't aller plicht is iets bij te dragen om de nooden der rampzalige bevolking te lenigen: „Zoowel voor het heden als voor de toekomst is hulp dringend noodig. Ik ken den toestand op Amboina, kort vóór de ramp. Reeds toen bestond er, wat men noemt fatsoen lijke armoede. Yooral vele weduwen en ongehuwde vrou wen waren daarvan het onvermijdelijke slacht offer. GEBOET. door Th. FONTANE. 10). Dit gebeurde dan ook; men legde den doode er op en bedekte diens gelaat met twjjgen van hetzelfde boschje, waaronder hij gelegen had. De trein zette zich in be weging en langzaam daalde men de steile berghelling af, en eer de klok van het ka pelletje nog het middaguur aankondigde, had men de plek bereikt, waar Lehneit twee dagen van te voren de schoolkinderen had ontmoet. Van hier uit leidde de weg bijna regelrecht naar de houtvesterswoning. Maar, daar men de aime vrouw eenigszins wilde voorbereiden, werd er besloten, den doode naar de herberg te brengen, waar Lehnert de kaartspelers had aangetroffen. Daar zou over de verdere maatregelen wor den beraadslaagd. Een kwartier later had men het doel be reikt. Maar gaandeweg had zich reeds heel wat volk bjj den stoet aangesloten, dat buiten bleef wachten op de komende din gen. Het talrijkst waren natuurlijk de be woners van Wolfshau, waaronder ook Leh nert. Hij groette deze en genen, en hoe wel hem blikken troffen, waarin hjj eene verdenking kon lezen, was er toch nie mand die hem een woord of een handdruk weigerde. Verscheidenen stonden wel met elkander te fluisteren, maar meer om hunne tevredenheid als hun afschuw over het ge beurde uit te drukken. «Hij heeft een zwaren doodstrijd gehad." «Maar wjj vroeger een moeilijk leven." Vlak daarnaast stond een tweede groep, die nog zachter sprak. «Wie zou het gedaan hebben?" »Wie? Dat is onverschillig. Of ze het hem bewijzen kunnen, dat is de vraag." In de gelagkamer van de herberg had men het ljjk neergelegd. Klose wilde een begin maken met het opmaken van het protocol. Maar de marsch in de heete zon was zóó vermoeiend geweest, dat hij van zijn voornemen moest afzien, en niet alleen ter wille van anderen, maar ook om zich zelf een korte rust moest toestaan in een koele zijkamer, waarvan de wachtende me- migte gebruik maakte, om naar voren te dringen. Lehnert was er ook bij, maar hij bleef dicht bij de deur staan, en vermeed het, voor het gelaat van den doode te komen. In de zijkamer hadden zich intusschen allen verzameld, die tot de overheid be hoorden. Vragen en vermoedens waren ge wisseld en toen eindelijk ook eenige ge rechtsdienaars van Ansdorf en Giersdorf verschenen, ging Klose weer naar de zaal en zei«We zullen beginnen. Ik zal door de vingers zien, dat er velen zijn binnen gekomen, die beter hadden gedaan, met ge duldig buiten te wachten, dat wij hen noo dig hadden. Ik zal eenige vragen doen. Maar in de eerste plaats geven wjj het woord aan den doode. Zijn bloed klaagt mensch den moordenaar aan. Hij heeft echter ook gesproken, toen hjj nog leefdeen zijn laatste woorden heb ik hier in handen." En de oude veldwachter haalde een no titieboekje uit den zak, dat hij onmiddellijk na het vinden van het lijk bij zich had ge stoken, en onderweg reeds vluchtig had in «Dit is het zakboekje van Opitz", ver volgde hij. »Toen Opitz de zekerheid had, dat hij in eenzaamheid zou moeten sterven, heeft hij zijn laatsten wil hier ingeschre ven. Alles is kort en afgebroken met bloed droppels er tusschen. Allen drongen bjj deze woorden naar voren, en de achtersten gingen op hunne teenen staan, om geen woord te verliezen »De krachten verlaten mij", zoo begon thans Klose uit Opitz boek voor te lezen, «Getroffen ben ik, omstreeks negen uur Als ik sterven moet, voor mij iemand vindt, zoo wete men, dat mjjn moordenaar een wilddief ishij was vlak bij me, met een tweeloops-geweer, waarschijnlijk een Bohemer, tamelijk groot, met bruinen jas en hoed en valschen baard Ouders en bloedverwanten, vaart wel, en gij, mijne goede vrouw, die ik om vergiffenis vraag, vaar welik smeek den graaf, dat hij u verzorge, daar ik mjjn bloed heb vergoten in zijn dienst. VaarwelGod zij me ge nadig Bidt voor mij Ik heb veel pijn. Goede God, erbarm u mijner. Heer Graaf zorg voor de mijnen, ik heb mijn bloed in uwen dienst vergoten. Ik roep en heb mjjn geweer afgeschoten, maar geen hoore me. O God, verlos me! Bidt voor mij en denk niet aan wraakGod vergeve mjjn moordenaar en erbarme zich mijnerMjjn smart is groot." Toen Klose zjjne voorlezing had geëin digd, ging er een gemompel door de zaal. Het was een gemompel van deelneming, van toestemming, van aandoening. Opitz was weinig bemind en onder degenen, die daar stonden, mannen en vrouwen, waren vele, die zjjn dood meer dan eens gewenscht hadden, maar na het aanhooren van deze woorden begon de stem van het medeljjden te spreken. Dat hij slecht voor zjjne vrouw was en haar veel verdriet had gedaan, maar waarvoor hjj nu vergiffenis vroeg, dat ver zoende hen nu met hem, en een van de vrouwen zeiWie het ooit gedacht". De oude veldwachter verbrak die voor den doode zoo gunstige stemming niet,«n eerst toen de eerste opwelling was bedaard, vatte hjj het woord weer op: «En nu vraag ik naar den moordenaar? Wie was het? In het boekje staat, dat het een Bohemer was Ik geloof niet, dat het een Bohemer was; ik geloof dat we hem hier op onze zijde moeten zoeken, en dat, als wij al wat zich verborgen houdt, konden zien, hjj reeds in deze zaal te vinden zou zjjn." Terwjjl Klose zoo sprak, zag hjj opzet- teljjk slechts naar den doode, en vermeed het, om naar Lehnert te kijken, teneinde niet den schijn van eene bepaalde beschul diging aan te nemen. Maai zijne voorzichtigheid was niet meer noodig; in de verwarring, die bjj de voor lezing van Opitz laatste woorden was ont staan, had Lehnert de zaal verlaten, zon der zich er om te bekommeren, welken in druk zjjne verdwjjning zou maken. XIII. Lehnert liep alleen op de dorpsstraat, en eerst toen hjj links wilde omslaan, om langs een kronkelend pad het lager gele gene Wolfshau te bereiken, ^ag hjj op dit zelfde pad juffrouw Opitz aankomen. Hjj verborg zich snel achter een schuur, om niet gezien te worden. Juffrouw Opitz zag hem dan ook werkeljjk nietzij ging naar de herberg, waar ze zooals men haar had gezegd, den doode zou vinden. Ieder was aangedaan, toen ze de gelagkamer binnen trad, en den doode het haar van het voor hoofd streek en kuste, en de verandering in de stemming omtrent Opitz werd nu algemeen. De vrouwen konden een traan van aandoening niet verbergen. Eenigen verzochten haar naar huis te mogen ver gezellen, niet zonder de heimelijke hoop nog wat bijzonders te hooren. Maar zjj scheen niet van den doode te kunnen schei den, en bleef bjj de vriendelijke waardin. Langzamerhand trokken nu de meesten af. Alleen, wie door den plicht tot bljjven genoodzaakt was, bleef, om enkele punten betreffende het op te maken 'proces-verbaal te bespreken. De dood zelve was duidelijk en bewezen. Maar de vraag «wie", was nog geheel onbeslist, en werd door de aantee- kening van Opitz, «waarschijnlijk een Bo hemer", eerder onzekerder dan opgelost. «Het was geen Bohemer", herhaalde

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1898 | | pagina 1